De richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie is in beginsel van toepassing wanneer aanbieders van elektronische diensten wettelijk worden verplicht om de gegevens van hun abonnees te bewaren en de overheid er toegang toe te geven, ook al worden die verplichtingen hun opgelegd om redenen van nationale veiligheid “ (perscommuniqué nr 4/20, 15 januari 2020, van de Hof van Justitie van de Europese Unie)
Hoewel de toegang tot de bewaarde gegevens onderworpen is aan nauwkeurig geregelde waarborgen, ook hier aan de operatoren en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten een algemene verplichting wordt opgelegd – die voortdurend en zonder onderbreking geldt – om de verkeers- en locatiegegevens die bij het verlenen van die diensten worden verwerkt, zonder onderscheid te bewaren.
(conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-623/17 Privacy International, in de gevoegde zaken C-511/18 La Quadrature du Net e.a. en C-512/18 French Data Network e.a., en in zaak C-520/18 Ordre des barreaux francophones et germanophone e.a.)
Toepassing van de richtlijn
In de conclusies die hij vandaag in die prejudiciële verwijzingen neemt, laat advocaat-generaal Manuel Campos Sánchez-Bordona er om te beginnen geen twijfel over bestaan dat de richtlijn op dat gebied van toepassing is. Hij verduidelijkt dat de richtlijn van haar werkingssfeer activiteiten uitsluit die de overheid, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, zelf uitvoert, zonder de medewerking van particulieren te vereisen en, bijgevolg, zonder hun verplichtingen op te leggen met betrekking tot hun bedrijfsvoering. Wanneer daarentegen een beroep wordt gedaan op particulieren, aan wie bepaalde verplichtingen worden opgelegd, ook al is dat om redenen van nationale veiligheid, vallen die activiteiten binnen een gebied dat door het Unierecht wordt geregeld, namelijk dat van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die door die particuliere actoren moet worden gewaarborgd. Bijgevolg is de richtlijn in beginsel van toepassing wanneer aanbieders van elektronische diensten wettelijk worden verplicht om gegevens van hun abonnees te bewaren en de overheid daar toegang toe te geven, zoals in de onderzochte zaken, ook al worden die verplichtingen aan de aanbieders opgelegd om redenen van nationale veiligheid.
Zaak C 150/18
Binnen deze context verzoekt het Grondwettelijk Hof het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
In zaak C-520/18 stelt de advocaat-generaal het Hof voor om het Grondwettelijk Hof te antwoorden dat de richtlijn zich verzet tegen een regeling die, zoals de Belgische, niet alleen tot doel heeft terrorisme en de meest ernstige vormen van criminaliteit te bestrijden, maar ook het grondgebied en de openbare veiligheid te verdedigen, andere feiten dan zware criminaliteit te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen en, in het algemeen, elk van de in artikel 23, lid 1, van verordening 2016/6792 genoemde doelstellingen te verwezenlijken.
De reden daarvoor is dat, hoewel de toegang tot de bewaarde gegevens onderworpen is aan nauwkeurig geregelde waarborgen, ook hier aan de operatoren en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten een algemene verplichting wordt opgelegd – die voortdurend en zonder onderbreking geldt – om de verkeers- en locatiegegevens die bij het verlenen van die diensten worden verwerkt, zonder onderscheid te bewaren. Dit is in strijd met het Handvest.
Bron HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE, perscommuniqué, 15 januari 2020, Conclusie van de advocaat-generaal in de zaken C-623/17,C-511/18,C-512/18,C-520/18