De wet van 29 mei 2016 ... is in strijd met het Handvest ...

De richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie is in beginsel van toepassing wanneer aanbieders van elektronische diensten wettelijk worden verplicht om de gegevens van hun abonnees te bewaren en de overheid er toegang toe te geven, ook al worden die verplichtingen hun opgelegd om redenen van nationale veiligheid “ (perscommuniqué nr 4/20, 15 januari 2020, van de Hof van Justitie van de Europese Unie)
Hoewel de toegang tot de bewaarde gegevens onderworpen is aan nauwkeurig geregelde waarborgen, ook hier aan de operatoren en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten een algemene verplichting wordt opgelegd – die voortdurend en zonder onderbreking geldt – om de verkeers- en locatiegegevens die bij het verlenen van die diensten worden verwerkt, zonder onderscheid te bewaren.
(conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-623/17 Privacy International, in de gevoegde zaken C-511/18 La Quadrature du Net e.a. en C-512/18 French Data Network e.a., en in zaak C-520/18 Ordre des barreaux francophones et germanophone e.a.)


Toepassing van de richtlijn


In de conclusies die hij vandaag in die prejudiciële verwijzingen neemt, laat advocaat-generaal Manuel Campos Sánchez-Bordona er om te beginnen geen twijfel over bestaan dat de richtlijn op dat gebied van toepassing is. Hij verduidelijkt dat de richtlijn van haar werkingssfeer activiteiten uitsluit die de overheid, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, zelf uitvoert, zonder de medewerking van particulieren te vereisen en, bijgevolg, zonder hun verplichtingen op te leggen met betrekking tot hun bedrijfsvoering. Wanneer daarentegen een beroep wordt gedaan op particulieren, aan wie bepaalde verplichtingen worden opgelegd, ook al is dat om redenen van nationale veiligheid, vallen die activiteiten binnen een gebied dat door het Unierecht wordt geregeld, namelijk dat van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer die door die particuliere actoren moet worden gewaarborgd. Bijgevolg is de richtlijn in beginsel van toepassing wanneer aanbieders van elektronische diensten wettelijk worden verplicht om gegevens van hun abonnees te bewaren en de overheid daar toegang toe te geven, zoals in de onderzochte zaken, ook al worden die verplichtingen aan de aanbieders opgelegd om redenen van nationale veiligheid.


Zaak C 150/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 2 augustus 2018 – Ordre des barreaux francophones et germanophone, Académie Fiscale ASBL, UA, Liga voor Mensenrechten ASBL, Ligue des Droits de l’Homme ASBL, VZ, WY, XX / Ministerraad


Binnen deze context verzoekt het Grondwettelijk Hof het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

  • Dient artikel 15, lid 1, van de richtlijn 2002/58/EG, in samenhang gelezen met het recht op veiligheid, gewaarborgd bij artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en het recht op eerbiediging van de persoonsgegevens, zoals gewaarborgd bij de artikelen 7, 8 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het geding is, die voorziet in een algemene verplichting voor de operatoren en aanbieders van elektronische communicatiediensten om de verkeers- en locatiegegevens in de zin van de richtlijn 2002/58/EG, die door hen worden gegenereerd of verwerkt in het kader van het aanbieden van die diensten, te bewaren, nationale regeling die niet alleen ten doel heeft het onderzoeken, opsporen en vervolgen van feiten van zware criminaliteit, maar ook het waarborgen van de nationale veiligheid, de verdediging van het grondgebied en van de openbare veiligheid, het onderzoeken, opsporen en vervolgen van andere feiten dan die van zware criminaliteit of het voorkomen van een verboden gebruik van de elektronische communicatiesystemen, of de verwezenlijking van een andere doelstelling die is geïdentificeerd bij artikel 23, lid 1, van de verordening (EU) 2016/6791 en die bovendien onderworpen is aan nader in die regeling opgenomen waarborgen op het vlak van de bewaring van de gegevens en van de toegang ertoe?
  • Dient artikel 15, lid 1, van de richtlijn 2002/58/EG2 , gelezen in samenhang met de artikelen 4, 7, 8, 11 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin te worden geïnterpreteerd dat het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het geding is, die voorziet in een algemene verplichting voor de operatoren en aanbieders van elektronische communicatiediensten om de verkeers- en locatiegegevens in de zin van de richtlijn 2002/58/EG, die door hen worden gegenereerd of verwerkt in het kader van het aanbieden van die diensten, te bewaren, indien die regeling mede tot doel heeft om de op de overheid rustende positieve verplichtingen ingevolge de artikelen 4 en 8 van het Handvest te bewerkstelligen om te voorzien in een wettelijk kader dat een effectief strafrechtelijk onderzoek en een daadwerkelijke bestraffing van seksueel misbruik van minderjarigen mogelijk maakt en het effectief mogelijk maakt om de pleger van het misdrijf te identificeren, ook wanneer gebruik wordt gemaakt van elektronische communicatiemiddelen?
  • Zou het Grondwettelijk Hof, indien het op grond van het antwoord verstrekt op de eerste of de tweede prejudiciële vraag tot de conclusie zou komen dat de bestreden wet één of meer van de uit de in die vragen vermelde bepalingen voortvloeiende verplichtingen schendt, de gevolgen van de wet van 29 mei 2016 betreffende het verzamelen en het bewaren van de gegevens in de sector van de elektronische communicatie tijdelijk kunnen handhaven teneinde rechtsonzekerheid te voorkomen en het mogelijk te maken dat de voorheen verzamelde en bewaarde gegevens alsnog kunnen gebruikt worden voor de door de wet beoogde doeleinden?


In zaak C-520/18 stelt de advocaat-generaal het Hof voor om het Grondwettelijk Hof te antwoorden dat de richtlijn zich verzet tegen een regeling die, zoals de Belgische, niet alleen tot doel heeft terrorisme en de meest ernstige vormen van criminaliteit te bestrijden, maar ook het grondgebied en de openbare veiligheid te verdedigen, andere feiten dan zware criminaliteit te onderzoeken, op te sporen en te vervolgen en, in het algemeen, elk van de in artikel 23, lid 1, van verordening 2016/6792 genoemde doelstellingen te verwezenlijken.


De reden daarvoor is dat, hoewel de toegang tot de bewaarde gegevens onderworpen is aan nauwkeurig geregelde waarborgen, ook hier aan de operatoren en aanbieders van elektronischecommunicatiediensten een algemene verplichting wordt opgelegd – die voortdurend en zonder onderbreking geldt – om de verkeers- en locatiegegevens die bij het verlenen van die diensten worden verwerkt, zonder onderscheid te bewaren. Dit is in strijd met het Handvest.


Bron HOF VAN JUSTITIE VAN DE EUROPESE UNIE, perscommuniqué, 15 januari 2020, Conclusie van de advocaat-generaal in de zaken C-623/17,C-511/18,C-512/18,C-520/18

Privacy International

c

Mots clés