Bijna 40% van de 50-74-jaren in België ontvangt een rustpensioen. Voor een gepensioneerde op tien betekende dat niet meteen stoppen met werken. De drie belangrijkste redenen: graag werken, uit financiële noodzaak en om sociale contacten te kunnen behouden.
Dat blijkt uit nieuwe resultaten van Statbel, het Belgische statistiekbureau. In 2023 werden ruim 13.900 personen van 50 tot en met 74 jaar bevraagd over pensioen en arbeidsmarktparticipatie via de Enquête naar Arbeidskrachten.
Zowel voor vrouwen als mannen was “graag werken en productief zijn” de belangrijkste reden om te blijven werken. Voor mannen was dit nog iets uitgesprokener terwijl voor vrouwen het behoud van sociale contacten ook vaak een doorslaggevende rol speelde. Tegelijk stopte bijna 71% van de 50-74 jarigen met werken na de eerste ontvangst van een rustpensioen. Een kleine 20% had geen job of werkte niet meer op dat moment.
De gemiddelde leeftijd waarop het eerste rustpensioen werd ontvangen, is 62,5 jaar. De meesten (63,3%) ontvangen enkel een wettelijk rustpensioen zonder een aanvullend pensioen. Daarnaast bestaan er allerlei combinaties met aanvullende pensioenen (via een regelmatige of éénmalige uitkering) en de meest voorkomende is deze van het wettelijk rustpensioen met een aanvullend pensioen via een individuele regeling (bv. pensioensparen) (17,6%).
Van de 50-74- jarigen die nog geen wettelijk rustpensioen ontvangen is bijna 70% van plan om met pensioen te gaan op de wettelijke pensioenleeftijd, 26,2% zou vervroegd met pensioen gaan en een kleine 4% plant na de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen te gaan.
Verdere details leest u hieronder.
De bevraging over pensioen en arbeidsmarktparticipatie peilde in eerste instantie naar het ontvangen van een rustpensioen. 39,4% van de 50-74-jarigen ontvangt een rustpensioen. Het kan hierbij gaan om een wettelijk rustpensioen (inclusief het vervroegd rustpensioen) of een aanvullend pensioen opgebouwd via de werkgever (bv. groepsverzekering) of via een individuele regeling (bv. pensioensparen). Ook een combinatie van verschillende regelingen is mogelijk.
Ontvangst van een rustpensioen ** (inclusief éénmalige uitkeringen aanvullend pensioen) (2023) | Totaal * | |
---|---|---|
Aantal (x1.000) | % | |
Ja | 1.396 | 39,4% |
Neen | 2.150 | 60,6% |
Totaal | 3.545 | 100% |
* doelgroep: alle personen van 50 tot en met 74 jaar ** definitie rustpensioen: zie methodologische noot |
De meeste ontvangers van een rustpensioen ontvangen enkel een rustpensioen zonder een aanvullend pensioen (63,3%). Daarnaast bestaan er allerlei combinaties. De meest voorkomende combinatie is deze van de eerste met de derde pensioenpijler (17,6%). Het gaat dan om personen die naast een wettelijk rustpensioen eveneens regelmatige uitkering ontvangen of een éénmalige uitkering hebben ontvangen van een aanvullend pensioen dat werd opgebouwd via een individuele regeling zoals het pensioensparen. De combinatie eerste pensioenpijler met de tweede pensioenpijler waarbij een rustpensioen gecombineerd wordt met een aanvullend pensioen opgebouwd via de werkgever (bijv. via een groepsverzekering) komt in 9,4% van de gevallen voor en nog eens 8,6% combineert de drie pensioenpijlers. Slechts weinig personen ontvangen enkel aanvullende pensioenen.
Soort rustpensioen ** (inclusief éénmalige uitkeringen aanvullend pensioen) (2023) | Totaal * | |
---|---|---|
Aantal (x1.000) | % | |
Enkel een wettelijk rustpensioen | 883 | 63,3% |
Een wettelijk rustpensioen + aanvullend pensioen opgebouwd via de werkgever (bijv. via een groepsverzekering) | 131 | 9,4% |
Een wettelijk rustpensioen + aanvullend pensioen opgebouwd via een individuele regeling (bijv. via het pensioensparen) | 246 | 17,6% |
Een wettelijk rustpensioen + aanvullend pensioen opgebouwd via de werkgever + aanvullend pensioen opgebouwd via een individuele regeling | 120 | 8,6% |
Enkel (een) aanvullend(e) pensioen(en) | 16 | 1,1% |
Totaal | 1.396 | 100% |
* doelgroep: alle personen van 50 tot en met 74 jaar die een rustpensioen ontvangen (inclusief éénmalige uitkeringen aanvullende pensioen) ** definities pensioenen: zie methodologische noot |
Personen van 50 tot en met 74 jaar met een rustpensioen hebben dit gemiddeld beginnen ontvangen op hun 62,5 jaar. Volgens de geschatte resultaten per onderwijsniveau ligt dit gemiddelde het hoogst bij personen met een hoog onderwijsniveau (62,6 jaar).
Gemiddelde leeftijd waarop men voor het eerst een rustpensioen begon te ontvangen (2023) | Totaal * | Geslacht | Onderwijsniveau | |||
---|---|---|---|---|---|---|
Mannen | Vrouwen | Laag | Midden | Hoog | ||
62,5 | 62,4 | 62,5 | 62,5 | 62,3 | 62,6 | |
* doelgroep: alle personen van 50 tot en met 74 jaar die een rustpensioen ontvangen (exclusief éénmalige uitkeringen aanvullende pensioen) |
Bijna 71% van de pensioenontvangers is gestopt met werken bij hun pensionering.
Daarnaast is 9,4% van de 50-74-jarigen die een rustpensioen ontvangen blijven werken na de eerste ontvangst van een rustpensioen en de daaropvolgende zes maanden: 3,9% bleef zijn/haar job gewoon verder uitvoeren en 5,5% werkte verder na het aanbrengen van een aantal veranderingen zoals het verminderen van het aantal werkuren of het veranderen van job.
19,7% had geen job (meer) of werkte niet (meer) wanneer ze hun rustpensioen begonnen te ontvangen. Het gaat dan om personen die bijvoorbeeld werkloos, met brugpensioen of definitief arbeidsongeschikt waren of huisvrouw/-man waren.
Meer mannen (11,4%) dan vrouwen (7,4%) blijven bij aanvang van het rustpensioen werken terwijl het percentage vrouwen zonder job bij pensionering (25%) hoger ligt dan bij mannen (14,6%).
Wanneer men personen die blijven werken zijn na de eerste ontvangst van hun rustpensioen vraagt wat de belangrijkste reden is om te blijven werken, geeft 44,1% “graag werken en productief zijn” aan, 15,7% “uit financiële noodzaak, om een voldoende hoog inkomen te verwerven” en 13,3% “het behoud van sociale contacten”.
Verder is 10% blijven werken voor “ de financiële voordelen”, 6,6% omdat “de partner nog werkte” en 10,2% voor “andere redenen”.
Voor mannen is het graag werken en productief zijn nog belangrijker dan voor vrouwen (respectievelijk 52,2% en 31%) terwijl het behoud van sociale contacten eerder bij vrouwen dan bij mannen een belangrijke reden is om te blijven werken (respectievelijk 18% en 10,5%).
Daarnaast geven meer vrouwen (18,5%) dan mannen (14%) aan dat ze vooral uit financiële noodzaak zijn blijven verder werken.
Aan diegenen die bij het beginnen ontvangen van een rustpensioen gestopt zijn met werken werd gevraagd wat de belangrijkste reden was waarom ze op dat moment stopten met werken.
De meesten deden dit omdat ze de pensioengerechtigde leeftijd (al dan niet vervroegd) hadden bereikt (62,9%).
Voor 11,4% speelden vooral financiële overwegingen een rol. Voor hen waren er bijvoorbeeld gunstige financiële regelingen of zij vreesden dat uitstel van pensionering zou leiden tot een lager pensioen. 8,8% stopte omdat ze de verplichte pensioenleeftijd bereikt hadden en 8% omwille van gezondheidsredenen of arbeidsongeschiktheid.
Met het werk verband houdende redenen zoals moeilijke werkuren of een stresserende job en familiale of zorggerelateerde redenen werd minder aangegeven als de belangrijkste reden om te stoppen met werken (respectievelijk 5,5% en 2,9%).
Stoppen omwille van de gezondheid of arbeidsongeschiktheid komt meer voor bij vrouwen (9,5%) dan mannen (6,7%) en meer bij personen met een laag onderwijsniveau (10,1%) dan bij personen met een midden of hoog onderwijsniveau (7% en 6,9%).
Aan diegenen die een wettelijk rustpensioen ontvangen werd gevraagd of zij dit voor het eerst zijn beginnen ontvangen vóór, op of na de wettelijke pensioenleeftijd.
De meeste personen (59,6%) zijn hun wettelijk pensioen op de wettelijke pensioenleeftijd beginnen ontvangen.
38,2% is het wettelijk rustpensioen beginnen te ontvangen vóór de wettelijke pensioenleeftijd en is dus vervroegd met pensioen gegaan. Meer mannen dan vrouwen zijn vervroegd met pensioen gegaan (respectievelijk 39,9% tegenover 36,5%) en meer vrouwen dan mannen zijn hun wettelijk rustpensioen na de wettelijke pensioenleeftijd beginnen ontvangen.
Wanneer werd het wettelijk rustpensioen voor de eerste keer ontvangen? (2023) | Totaal * | Geslacht | ||||
---|---|---|---|---|---|---|
Mannen | Vrouwen | |||||
Aantal (x1.000) | % | Aantal (x1.000) | % | Aantal (x1.000) | % | |
Vóór de wettelijke pensioenleeftijd, dus vervroegd met pensioen gegaan. | 528 | 38,2% | 283 | 39,9% | 245 | 36,5% |
Op de wettelijke pensioenleeftijd | 822 | 59,6% | 412 | 58,2% | 410 | 61,1% |
Na de wettelijke pensioenleeftijd | 30 | 2,2% | 14 | 1,9% | 17 | 2,5% |
Totaal | 1.380 | 100% | 709 | 100% | 671 | 100% |
* doelgroep: alle personen van 50 tot en met 74 jaar die een wettelijk rustpensioen ontvangen |
Aan de 50-74-jarigen die nog geen rustpensioen ontvangen werd eveneens gevraagd wanneer ze van plan zijn om met pensioen te gaan. Zo’n 30% antwoordde het nog niet te weten.
Van diegenen die al weten wanneer ze van plan zijn om met pensioen te gaan zegt bijna 70% dat ze op de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen gaan. 26,2% is van plan om vervroegd met pensioen te gaan en de rest (3,9%) plant om na de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen te gaan.
Drie kwart van de 50-74-jarigen met een laag onderwijsniveau plant om op de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen te gaan, 21,8% wenst vervroegd met pensioen te gaan en 2,6% na de wettelijke pensioenleeftijd. Personen met een hoog onderwijsniveau zijn minder van plan om op de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen te gaan (65,9%). Ze plannen meer om ofwel vóór de wettelijke pensioenleeftijd (28,5%) ofwel na de wettelijke pensioenleeftijd (5,6%) met pensioen te gaan.
Wanneer is men van plan om met pensioen te gaan? (2023) | Totaal * | Onderwijsniveau | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Laag | Midden | Hoog | ||||||
Aantal (x1.000) | % | Aantal (x1.000) | % | Aantal (x1.000) | % | Aantal (x1.000) | % | |
Vóór de wettelijke pensioenleeftijd, dus van plan om vervroegd met pensioen te gaan. | 399 | 26,2% | 77 | 21,8% | 156 | 26,4% | 165 | 28,5% |
Op de wettelijke pensioenleeftijd | 1.065 | 69,9% | 267 | 75,5% | 417 | 70,4% | 381 | 65,9% |
Na de wettelijke pensioenleeftijd | 60 | 3,9% | 9 | 2,6% | 19 | 3,1% | 32 | 5,6% |
Totaal | 1.524 | 100% | 354 | 100% | 592 | 100% | 578 | 100% |
* doelgroep: alle personen van 50 tot en met 74 jaar die geen wettelijk rustpensioen ontvangen |
Aan de 50-74-jarigen die (nog) geen wettelijk pensioen en geen regelmatige uitkering van een aanvullend pensioen opgebouwd via de werkgever ontvangen werd gevraagd of zij al pensioenrechten hadden opgebouwd of nog aan het opbouwen waren (ongeacht hoe ze later worden uitbetaald, éénmalig of op regelmatige wijze). Het gaat over pensioenrechten voor een wettelijk rustpensioen (de eerste pensioenpijler), een aanvullend pensioen via de werkgever of via een regeling voor zelfstandigen (de tweede pensioenpijler) en/of een aanvullend pensioen via een individuele regeling (de derde pensioenpijler).
28% bouwt enkel pensioenrechten op voor de eerste pensioenpijler. De meest voorkomende combinatie is deze van het wettelijk pensioen met de tweede en derde pensioenpijler (21,8%), gevolgd door de combinatie wettelijk pensioen met de derde pensioenpijler (19,6%). 9,2% bouwt rechten op voor de combinatie van een wettelijk rustpensioen en een aanvullend pensioen dat men opbouwt via de werkgever. Uitsluitend rechten opbouwen voor een aanvullend pensioen zonder de eerste pensioenpijler komt zeer weinig voor. Daarentegen bouwt 19,7% geen pensioenrechten op.
Er zijn duidelijke verschillen volgens onderwijsniveau en gewest.
Personen met een hoog onderwijsniveau bouwen vooral pensioenrechten op voor een combinatie van de drie pensioenpijlers (33,8%). Bij personen met een midden en laag onderwijsniveau bedraagt dit respectievelijk 19,5% en 6,7%. Personen die enkel pensioenrechten opbouwen voor een wettelijk pensioen zijn eerder te vinden bij de personen met een laag onderwijsniveau (40,4%). Bij personen met een midden of hoog onderwijsniveau ligt dit lager: respectievelijk 30,3% en 17,8%.
De situatie waar men enkel pensioenrechten opbouwt voor het wettelijk pensioen komt het minst voor in het Vlaams Gewest (19,9%) en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het vaakst (48%). In het Waals Gewest gaat het om 36,9%.
Opbouw pensioenrechten (2023) | Totaal * | Onderwijsniveau | Gewest woonplaats | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Laag | Midden | Hoog | Brussels Hoofd-stedelijk Gewest | Vlaams Gewest | Waals Gewest | ||
Enkel voor een wettelijk rustpensioen | 28,0% | 40,4% | 30,3% | 17,8% | 48,0% | 19,9% | 36,9% |
Een wettelijk rustpensioen + aanvullend pensioen dat men opbouwt via de werkgever, bijv. via een groepsverzekering | 9,2% | 5,3% | 10,6% | 10,2% | 7,4% | 9,8% | 8,6% |
Een wettelijk rustpensioen+ aanvullend pensioen dat men opbouwt via een individuele regeling, bijv. via het pensioensparen | 19,6% | 9,8% | 21,2% | 24,3% | 12,1% | 21,3% | 18,8% |
Een wettelijk rustpensioen + aanvullend pensioen dat men opbouwt via de werkgever + aanvullend pensioen dat men opbouwt via een individuele regeling | 21,8% | 6,7% | 19,5% | 33,8% | 13,6% | 28,3% | 12,5% |
Enkel voor (een) aanvullend(e) pensioen(en) | 1,7% | 1,4% | 2,0% | 1,6% | 0,7% | 2,4% | 0,8% |
Geen opbouw pensioenrechten | 19,7% | 36,4% | 16,5% | 12,3% | 18,3% | 18,4% | 22,4% |
Totaal | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
* doelgroep: alle personen van 50 tot en met 74 jaar die geen wettelijk pensioen ontvangen en ook geen regelmatige uitkering ontvangen van een aanvullend pensioen dat werd opgebouwd via de werkgever |
Methodologische noot
In 2023 werden ruim 13.900 personen van 50 tot en met 74 jaar bevraagd over pensioen en werk. Zowel personen die al een pensioen ontvangen als personen die dit nog niet ontvangen werden bevraagd. Geëxtrapoleerd naar de totale bevolking gaat het om 3.545.000 personen.
De vragen werden gespreid over het hele jaar 2023 toegevoegd aan de eerste bevraging van de Enquête naar de Arbeidskrachten die face-to-face verloopt.
De vragen gingen onder andere over de ontvangst van een rustpensioen, de opbouw van pensioenrechten, de periode dat men voor het eerst zijn pensioen ontving en de pensioenplannen voor diegenen die nog geen pensioen ontvangen.
De resultaten zijn geen absolute cijfers maar het resultaat van een extrapolatie van een steekproef. Bij de interpretatie van de cijfers dient hiermee rekening te worden gehouden. Wanneer het geschatte aantal personen kleiner is dan 8.000 (cijfers in rood), moeten de gegevens met de nodige omzichtigheid worden geïnterpreteerd.
De enquête is geharmoniseerd op Europees niveau. In dit kader is een pensioen een periodieke, meestal maandelijkse uitbetaling. Eénmalige uitkeringen vallen hier niet onder.
Opmerking
In België worden de aanvullende pensioenen meestal uitbetaald via een éénmalige uitkering. Daarom worden in dit persbericht de resultaten over de verschillende rustpensioenen inclusief de éénmalige uitkeringen opgenomen.
Voor Europese vergelijkingen worden deze resultaten ook exclusief de éénmalige uitkeringen weergegeven. Deze zijn te vinden op onze website (xlsx 117 KB).
Met een "rustpensioen" wordt bedoeld: (1) een wettelijk rustpensioen (inclusief het vervroegd rustpensioen), (2) een aanvullend pensioen via de werkgever of via een regeling voor zelfstandigen en (3) een aanvullend pensioen via een individuele regeling.
Laag: maximaal een diploma van het lager secundair onderwijs. Midden: een diploma behaald van het hoger secundair onderwijs, maar geen diploma van het hoger onderwijs. Hoog: een diploma van het hoger onderwijs behaald.
Deze enquête wordt uitgevoerd met een subsidie van Eurostat