De laatste tijd worden wij steeds meer geconfronteerd met gevallen waarbij in het bijzonder de Bijzondere Belastinginspectie (hierna: BBI), artikel 49 WIB aanwendt in de strijd tegen fraude bij onderaannemers. Artikel 49 WIB wordt daarmee blijkbaar nogmaals gepromoveerd tot één van de belangrijkste artikels om fraude of misbruik aan te pakken. Waar komt het op neer?
Belastingplichtigen actief in de meest diverse sectoren werken samen met onderaannemers. Deze onderaannemers voeren werken uit voor hun opdrachtgevers. Zij factureren hun prestaties en deze worden ook effectief betaald. De onderaannemers nemen het echter niet zo nauw met hun sociale en fiscale verplichtingen. De BBI stelt vast dat er geen BTW-aangiften en geen aangiften in de vennootschapsbelasting werden ingediend. Ook sociaalrechtelijke verplichtingen worden vaak niet nageleefd. Als klap op de vuurpijl blijkt tijdens het onderzoek dan dat veel onderaannemers vaak failliet gegaan zijn, in vereffening gesteld zijn, niet bereikbaar zijn, etc. Ze verdwijnen dus regelmatig met de noorderzon.
Cruciale vraag is wat de relevantie hiervan is voor de betrokken opdrachtgever. De opdrachtgever kan moeilijk instaan voor de naleving van allerlei verplichtingen door een derde. Dat de onderaannemers hun fiscale verplichtingen niet naleven, kan de opdrachtgever dus moeilijk kwalijk worden genomen. Overigens, het is ook niet omdat die verplichtingen niet worden nageleefd, dat de prestaties van de onderaannemers niet reëel zouden zijn. Prestaties kunnen ook uitgevoerd worden door personen die formeel niet in orde zijn. Dit doet geen afbreuk aan de realiteit van de prestaties.
Logischerwijze zou de BBI zich dus tegen de onderaannemers moeten keren, indien zij hun fiscale verplichtingen niet nakomen.
Echter in plaats van deze onderaannemers aan te pakken, keert de BBI zich steeds vaker tegen de opdrachtgever. Daarvoor gebruikt de BBI artikel 49 WIB als belangrijkste wapen: de echtheid van de prestaties van de onderaannemers wordt in vraag gesteld. Indien de echtheid van de prestaties niet wordt aangetoond, worden de facturen van de onderaannemers verworpen. Bijna altijd wordt ook de BTW-aftrek van de betrokken facturen verworpen. Een belastingverhoging van 200% inzake vennootschapsbelasting en een boete van 200% inzake BTW is standaard in dergelijke betwistingen. Een zware financiële aderlating voor belastingplichtigen die uit het niets met dergelijke taxaties worden geconfronteerd.
Het hoeft geen betoog dat het bewijs bijbrengen van reële prestaties achteraf niet eenvoudig is. Vaak zal ook de opdrachtgever geen contact meer hebben met de onderaannemer of wordt ook hij geconfronteerd met het feit dat hij niet langer bereikbaar is. Allerlei bewijzen kunnen bijgebracht worden (facturen, betalingen, overeenkomsten, bestelbonnen, etc.) maar vaak worden deze als onvoldoende bestempeld door de BBI. Men kan uiteraard ook verwijzen naar het feit dat het werk wel degelijk werd verricht (het gebouw staat er, de klant van de opdrachtgever heeft diens facturen betaald voor het uitgevoerde werk, etc.), maar vaak ontaardt de discussie dan in de vraag of die specifieke onderaannemers het werk wel degelijk hebben verricht…
De piste van het in vraag stellen van prestaties komt tevens terug in andere betwistingen tussen de fiscale Administratie en de belastingplichtige. Zo leidt de vraag naar de echtheid van managementvergoedingen vaak tot een gelijkaardige discussie. Weliswaar wordt daar meestal maar een belastingverhoging van 10% (zonder de intentie om belastingen te ontduiken) toegepast door de fiscale Administratie.
Fraude bij onderaannemers moet worden aangepakt. Dat is duidelijk. De vraag is echter of de BBI haar pijlen niet op de verkeerde belastingplichtigen richt. Moet de opdrachtgever opdraaien voor diens onderaannemer? De aannemer heeft de facturen betaald op basis van werkelijke prestaties door de onderaannemers. De aannemer mag niet de dupe zijn van de onderaannemer die een loopje neemt met de fiscaalrechtelijke en sociaalrechtelijke wetgeving. Ten onrechte keert de BBI zich al te snel tot de opdrachtgever te goeder trouw bij wie nog wel geld te rapen valt… en die het gemakkelijkst kan aangevallen worden!
Een gewaarschuwd opdrachtgever is er twee waard!
Bron: Cazimir