In het kader van de “Common Reporting Standard” (CRS) was het reeds bekend dat de Belgische fiscus bepaalde informatie m.b.t. door Belgische belastingplichtigen in het buitenland gehouden tegoeden zou ontvangen van en uitwisselen met de overige aan CRS deelnemende landen. Een aantal landen hebben zich geëngageerd om gegevens uit te wisselen vanaf 2017 (m.b.t. gegevens over 2016), zoals vb. België zelf en Luxemburg. Vanaf 2018 zullen ook Zwitserland en Hong Kong deelnemen aan deze automatische gegevensuitwisseling. Tot voor kort was het evenwel niet geheel duidelijk op welke manier de Belgische fiscus met deze overvloed aan informatie zou omgaan.
Intussen kon worden vastgesteld dat de BBI initiatief heeft genomen om bepaalde belastingplichtigen, over wie men informatie heeft verkregen, een uitgebreide vragenlijst toe te sturen en dit in verband met diverse aspecten van hun vermogen. Zo blijkt de vragenlijst niet beperkt te zijn tot de klassieke vragen m.b.t. de betrokken buitenlandse bankrekening en levensverzekeringscontract, over welke men informatie heeft ontvangen. De vragenlijst omvat ook vragen m.b.t. juridische constructies, buitenlands onroerend goed, andere contracten bij financiële instellingen, mandaten, alsook m.b.t. het Belgisch vermogen (bankrekeningen, polissen, overige contracten). Verder wordt voor de uit het buitenland ontvangen inlichtingen de onderzoekstermijn met verwijzing naar artikels 333/2 WIB en 358,§1, 2° en §3 WIB uitgebreid naar inkomstenjaar 2011 e.v.
Een en ander is op nationaal niveau gestructureerd, al valt op dat niet elke BBI dezelfde vragenlijst hanteert. Bovendien blijkt ook dat de ontvangen informatie wellicht slechts op de geschatte omvang van het betrokken vermogen werd gescreend. Niet elke belastingplichtige met buitenlandse tegoeden dient zich in eerste instantie dus aan een vragenlijst te verwachten.
Bij het lezen van de vragenlijst rijzen o.i. volgende vragen:
1. Uitbreiding onderzoekstermijn correct?
De vraag rijst of de fiscus de onderzoekstermijn op correcte wijze kan uitbreiden met verwijzing naar artikel 333/2 en artikel 358, §1, 2° en §3 WIB, indien niet blijkt dat voor de betrokken jaren bepaalde belastbare inkomsten in België niet werden aangegeven. Het louter ontvangen van buitenlandse inlichtingen lijkt in deze niet voldoende te zijn.
2. Uitbreiding vragen naar ander (Belgisch) vermogen: fishing expedition?
Een tweede vraag betreft de uitbreiding van de vragenlijst naar het andere vermogen van de belastingplichtige, waarover geen inlichtingen werden ontvangen, zoals vb. het Belgisch vermogen, uitgeoefende mandaten, alsook naar de vragen over andere types contracten gehouden bij een buitenlandse of binnenlandse financiële instelling. Het kan geenszins de bedoeling zijn dat belastingplichtigen op basis van de vragenlijst zich ertoe gedwongen achten om een volledig vermogensoverzicht op te bouwen, waaruit niet enkel blijkt waar zij hun gehele vermogen houden, maar ook hoe zij dit beheren (vb. beantwoorden vraag inzake transacties en rekeningstanden op Belgische rekeningen). Bovendien zouden deze gegevens dan dienen verstrekt te worden zonder enige aanwijzing van fraude. Dit lijkt prima facie te verregaand te zijn.
3. Mogelijkheid tot regularisatie (indien nodig)?
Tenslotte zal het voor de betrokken belastingplichtigen relevant zijn te weten of zij zich na het ontvangen van dergelijke (algemene) vragenlijst nog tot het Contactpunt Regularisaties kunnen wenden. In principe is een regularisatieprocedure immers uitgesloten indien de aangever in kwestie schriftelijk in kennis werd gesteld van lopende specifieke onderzoeksdaden (zie o.a. artikel 6, 3° van de wet van 21 juli 2016).
Als dubbele “oplossing” werd intussen door de Minister bij antwoord op twee parlementaire vragen voorzien in de mogelijkheid tot het indienen van een provisionele aangifte in fiscale regularisatie, dan wel in het indienen van een aangifte beperkt tot het fiscaal verjaard kapitaal.
Eerder verklaarde de Minister van Financiën in een antwoord op een parlementaire vraag immers: “De BBI zal de betrokken belastingplichtigen uitnodigen om fiscaal verjaard kapitaal te regulariseren. Aangezien er op de fiscaal verjaarde periode per definitie geen fiscaal onderzoek van de BBI kan lopen, blijft de regularisatiewetgeving immers ook onverkort van toepassing. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, zal een dossier worden doorgestuurd naar het parket” (Vraag van de heer Johan Klaps aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de jacht op zwart geld" (nr. P2603)).
Als tweede oplossing werd voorzien in de mogelijkheid om tot vrijdag 13 april 2018 regularisatieaangiften in te dienen met vermelding van het bedrag “1 euro”, waarbij de exacte bedragen worden aangevuld na het verkrijgen van de bankstukken en uiterlijk binnen zes maanden na de indiening van de regularisatieaangifte. Indien de aangifte niet binnen zes maanden wordt aangevuld, zou het dossier als onontvankelijk worden beschouwd en kan men in de toekomst ook geen regularisatieaangifte meer indienen (samengevoegde vragen van de heer Johan Klaps aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de fiscale regularisatiedossiers" (nr. 24031) en de heer Peter Vanvelthoven aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de fiscale regularisatie" (nr. 24092)).
Deze termijn was uiteraard veel te kort om enige werkelijke bijval te kunnen kennen. Het valt dan ook af te wachten of het CPR binnenkort met cijfers zal komen over het aantal van diegenen die zich hebben laten opjagen tot het indienen van een “één-euro” aangifte per uiterlijk 13 april 2018. De beide stellingen van de Minister zijn immers niet enkel in tegenspraak met elkaar, doch missen ook elke wettelijke grondslag. Het is dus helemaal niet zeker of een na dergelijke bijzondere procedure uitgereikt regularisatie-attest rechtsgeldig zal worden geacht bij een eventueel gerechtelijk of opsporingsonderzoek door het parket. Veeleer ware het aangewezen om de wet van 21 juli 2016 (aangifte in categorie 1) alsmede de desbetreffende samenwerkingsakkoorden (aangifte in categorie 3) aan te passen en daartoe de nodige voorstellen van wet c.q. decreet in te dienen. Zien ons voorstel daartoe zoals uitgewerkt in Fiscale Actualiteit (Goyvaerts G.D., Fiscale regularisatie, provisionele aangifte kan nu, maar slechts tot 13 april 2018, Fisc. Act., 2018/11, blz. 1-5)
Gerd D Goyvaerts / Elke De Leeuw / Niels Diepvens