Circulaire 2024/C/61 betreffende belastingplicht van gerechtsdeurwaarders op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 08/10/2024 de circulaire Circulaire 2024/C/61 betreffende belastingplicht van gerechtsdeurwaarders op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde.

Deze circulaire heeft tot doel een omstandige toelichting te verschaffen bij de belastingplicht van gerechtsdeurwaarders en integreert enerzijds de Btw-beslissingen nr. E.T.122.121 van 08.03.2012 en nr. E.T.122.121/2 van 16.04.2012 evenals circulaire 2018/C/30 van 07.03.2018 betreffende de btw-behandeling van de handelingen van gerechtsdeurwaarders (nr. E.T.133.130). Anderzijds houdt zij rekening met de wijzigingen die het Btw-Wetboek, en de daaraan verbonden uitvoeringsbesluiten, kenden sinds de publicatie van voornoemde btw-beslissingen en circulaire. Deze circulaire is van toepassing met ingang vanaf haar publicatiedatum.


Inhoudstafel

1. Context

2. Wie is de medecontractant inzake btw van de gerechtsdeurwaarder?

3. Belastbaar feit en opeisbaarheid van de belasting

3.1. Theoretisch kader

3.2. Niet-intracommunautaire diensten

3.2.1. Bepaling van het belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de belasting bij 'situatietype A'

3.2.2. Bepaling van het belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de belasting bij 'situatietype B'

3.2.3. Bepaling van het belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de belasting bij handelingen die voor de overheid worden verricht (B2G)

3.3. Intracommunautaire diensten

4. Plaats van de dienst

5. Maatstaf van Heffing

5.1. Algemene Principes

5.2. Administratief standpunt

5.3. Provisies

6. Tarieven

7. Vrijstellingen

7.1. Voorlopig bewindvoerder

7.2. Minnelijke schuldbemiddelaar of schuldbemiddelaar in het kader van een collectieve schuldenregeling

7.3. Bemiddelaar in familiezaken

8. Recht op aftrek

9. Verplichtingen

9.1. Inleiding

9.2. Identificatie voor btw-doeleinden

9.3. Gebruik van het btw-identificatienummer

9.4. Periodieke aangifte

9.5. Facturering

9.5.1. Principe

9.5.2. Tolerantie inzake de verplichting tot het uitreiken van een factuur

9.5.3. Uitoefening van het recht op aftrek door de medecontractant – andere partij betaalt btw

9.5.4. Tussenpersoon

9.6. Boekhouding

9.6.1. Voeren van een boekhouding

9.6.2. Afwijking op de inschrijving in het boek voor inkomende facturen

9.7. Voldoening van de belasting

9.8. Jaarlijkse opgave van belastingplichtige afnemers

9.9. Opgave van de intracommunautaire handelingen

10. Bijzondere gevallen

10.1. Gelijktijdige tussenkomst door meerdere gerechtsdeurwaarders

10.2. Betekening van akten in een andere lidstaat

10.3. Plaatsvervanging (artikelen 526 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek)

10.4. Tussenkomst slotenmaker

11. Inwerkingtreding


1. Context

Bij artikel 53 van de Wet van 28.12.2011 houdende diverse bepalingen (30.12.2011) werd de toenmalige btw-vrijstelling met betrekking tot de handelingen van notarissen en gerechtsdeurwaarders, zoals voorzien door het oude artikel 44, § 1, 1°, van het Btw-Wetboek, met ingang van 01.01.2012 opgeheven. Bijgevolg zijn de gerechtsdeurwaarders vanaf die datum gehouden hun prestaties aan de btw te onderwerpen.

Een omstandige toelichting met betrekking tot de belastingplicht van gerechtsdeurwaarders op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde maakte voorheen het voorwerp uit van de gepubliceerde beslissingen nr. E.T.122.121 van 08.03.2022 en E.T.122.121/2 van 16.04.2012.

Deze circulaire vervangt evenwel voornoemde gepubliceerde beslissingen en heeft tot doel de regeling op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op de handelingen verricht door gerechtsdeurwaarders toe te lichten en dit onder meer rekening houdend met de wijzigingen die het Btw-Wetboek het voorbije decennium heeft ondergaan.

Hoewel hierna enkel nog het begrip 'gerechtsdeurwaarder(s)' wordt vermeld, spreekt het voor zich dat daarmee eveneens de rechtspersonen handelend onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder worden beoogd.

2. Wie is de medecontractant inzake btw van de gerechtsdeurwaarder?

Twee situatietypes moeten worden onderscheiden naargelang de hoedanigheid van de persoon die de door de gerechtsdeurwaarder verrichte diensten betaalt:

- situatietype A

Dit is de situatie waarbij de medecontractant inzake btw eveneens degene is die de door de gerechtsdeurwaarder verrichte dienst betaalt, ongeacht of dit geschiedt door tussenkomt van een advocaat.

In concreto gaat het voor gerechtsdeurwaarders om specifieke, enkelvoudige opdrachten waarbij na betekening of opmaak van de akte het dossier meteen wordt afgesloten, en de medecontractant de kosten (onmiddellijk) betaalt.

Bijvoorbeeld: de betekening van een opzegbrief, de opmaak van een proces-verbaal van vaststelling, het zuiver betekenen van een akte in opdracht van een andere gerechtsdeurwaarder

- situatietype B

Dit is de situatie waarbij een andere persoon dan de medecontractant inzake btw (persoon aangeduid als debiteur volgens het gerechtelijk recht) de door de gerechtsdeurwaarder verrichte dienst betaalt.

In concreto gaat het voor gerechtsdeurwaarders om integrale opdrachten tot invordering, gaande van dagvaarding, betekening van de titel, en desgevallend gedwongen tenuitvoerlegging.

3. Belastbaar feit en opeisbaarheid van de belasting

3.1. Theoretisch kader

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, § 12, van het Btw-Wetboek wordt voor de toepassing van het Btw-Wetboek, en de uitvoeringsbesluiten ervan, verstaan onder:

'belastbare feit': het feit waardoor de wettelijke voorwaarden worden vervuld die vereist zijn voor het opeisbaar worden van de belasting

'opeisbaarheid van de belasting': het recht dat de Schatkist heeft om krachtens de wet de belasting vanaf een bepaald tijdstip te vorderen van de persoon die de belasting moet voldoen, ook al kan de betaling daarvan worden uitgesteld.

Wat het verrichten van diensten betreft, dient de bepaling van het belastbaar feit en van het tijdstip van opeisbaarheid te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 22 en 22bis van het Btw-Wetboek. Er dient voor de toepassing van de bepalingen van voornoemd artikel 22bis, van het Btw-Wetboek een onderscheid te worden gemaakt tussen een 'intracommunautaire dienst' en 'een andere dan intracommunautaire dienst'.

Voor een omstandige toelichting met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van voornoemde artikelen 22 en 22bis, van het Btw-Wetboek, wordt verwezen naar punt 4.3. van circulaire 2019/C/65 van 09.07.2019 inzake de opeisbaarheid van btw (nr. E.T.128.969/3).

3.2. Niet-intracommunautaire diensten

Met 'niet-intracommunautaire diensten' worden bedoeld alle andere diensten dan intracommunautaire diensten als omschreven in artikel 22bis, § 2, derde lid, van het Btw-Wetboek (zie punt 3.3., hierna).

3.2.1. Bepaling van het belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de belasting bij 'situatietype A'

Ter zake wordt verwezen naar de algemene principes opgenomen in de bepalingen van artikel 22 en 22bis van het Btw-Wetboek overeenkomstig dewelke het belastbaar feit voor diensten plaatsvindt op het tijdstip waarop de dienst is verricht. Derhalve wordt de belasting tevens opeisbaar op het tijdstip waarop de dienst is verricht.

In afwijking hiervan bepaalt artikel 22bis, § 1, van het Btw-Wetboek dat de belasting in elk geval opeisbaar wordt op de 15e dag van de maand volgend op de maand waarin de dienst is verricht wanneer vóór deze datum geen factuur werd uitgereikt. Indien vóór die datum een factuur wordt uitgereikt, wordt de btw opeisbaar op dat tijdstip over het gefactureerde bedrag.

Wanneer de prijs of een deel ervan wordt ontvangen vóór het tijdstip waarop de dienst is verricht, wordt de belasting evenwel opeisbaar over het ontvangen bedrag, op het tijdstip waarop de betaling werd ontvangen.

Worden de diensten daarentegen verricht door een belastingplichtige die gewoonlijk diensten verricht voor particulieren en waarvoor hij niet verplicht is een factuur uit te reiken, wordt de belasting opeisbaar over het ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling of de subsidies als bedoeld in artikel 26, eerste lid, worden ontvangen.

3.2.2. Bepaling van het belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de belasting bij 'situatietype B'

Rekening houdend met de specifieke omstandigheden waarin een gerechtsdeurwaarder zijn functie uitoefent, aanvaardt de administratie bij voortduur dat de btw, in situatietype B, slechts opeisbaar wordt in de mate van de incassering. Indien evenwel voorafgaand aan de incassering een factuur wordt uitgereikt, dan maakt deze uitreiking de btw opeisbaar.

De administratie zal geen kritiek uitoefenen wanneer de geïncasseerde bedragen in eerste instantie worden toegerekend op de door de gerechtsdeurwaarder doorgerekende kosten die als voorschotten in de zin van artikel 28, 5° van het Btw-Wetboek dienen te worden aangemerkt (zie ook punt 5 van onderhavige publicatie).

Ter zake dient te worden opgemerkt dat over de geïncasseerde bedragen een invorderingsereloon verschuldigd is dat, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen van 30.11.1976, aan de gerechtsdeurwaarder toekomt en waarover de btw dient te worden voldaan op het ogenblik waarop dit invorderingsereloon verschuldigd is.

3.2.3. Bepaling van het belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de belasting bij handelingen die voor de overheid worden verricht (B2G)

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 22bis, § 4, van het Btw-Wetboek, wordt de belasting geheven van de diensten verricht door een btw-belastingplichtige aan publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 6, van voornoemd Wetboek (1), in afwijking van de artikelen 22 en 22bis, § 1, van het Btw-Wetboek, opeisbaar over het ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling of een deel ervan wordt ontvangen. De bepalingen van voornoemd artikel 22bis, § 4, van het Btw-Wetboek zijn evenwel niet van toepassing op de diensten waarvoor de belasting is verschuldigd door de ontvanger of de medecontractant overeenkomstig artikel 51, §§ 2 en 4, van voornoemd Wetboek.

Voor een omstandige toelichting bij de draagwijdte van de bepalingen van voornoemd artikel 6, van het Btw-Wetboek, wordt verwezen naar circulaire AAFisc nr. 42/2015 (nr. E.T.125.567) van 10.12.2015.

(1) Worden onder meer als publiekrechtelijke lichamen in de zin van voornoemd artikel 6, van het Btw-Wetboek aangemerkt de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten van de Belgische Staat, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten en de openbare instellingen die bij wijze van stichting zijn opgericht in de zin van randnummer 4 van voornoemde circulaire AAFisc nr. 42/2015 van 10.12.2015.

Worden daarentegen niet beoogd de publiekrechtelijke verenigingen die bij wijze van vereniging, en aldus niet bij wijze van stichting, tot stand zijn gebracht (intercommunale verenigingen, autonome gemeente- en provinciebedrijven …) (zie ook randnummer 5 van voornoemde circulaire AAFisc nr. 42/2015 van 10.12.2015).

Gelet op het bijzonder kader waarbinnen een gerechtsdeurwaarder zijn diensten voor de overheid verricht, aanvaardt de administratie bij voortduur dat de belasting over de toegevoegde waarde slechts opeisbaar wordt op het tijdstip waarop de overheid haar instemming betuigt met het bedrag van de vergoeding.

Derhalve is de belasting ten aanzien van de door een gerechtsdeurwaarder gepresteerde diensten slechts verschuldigd op het tijdstip waarop deze in kennis wordt gesteld van de definitieve begroting van zijn kosten en honoraria door de bevoegde overheid. Ofschoon het bedrag van de verschuldigde btw reeds werd opgenomen in de staat van de kosten en honoraria, moet de eigenlijke factuur voor het honorarium door de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgever slechts worden uitgereikt uiterlijk de vijftiende dag van de maand die volgt op die waarin hij in kennis wordt gesteld van de definitieve begroting van zijn kosten en honoraria.

3.3. Intracommunautaire diensten

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 22bis, § 2, van het Btw-Wetboek wordt onder 'intracommunautaire diensten' verstaan 'diensten, andere dan die welke in de lidstaat waar deze belastbaar zijn van de belasting zijn vrijgesteld en waarvoor de belasting is verschuldigd door de ontvanger van de dienst krachtens de nationale bepaling die artikel 196 van de Richtlijn 2006/112/EG omzet in de lidstaat waar die diensten belastbaar zijn'.

Wat intracommunautaire diensten in de zin van artikel 22bis, § 2, van het Btw-Wetboek betreft, wordt de belasting overeenkomstig dat artikel opeisbaar op het tijdstip waarop de dienst is verricht. In afwijking daarvan wordt de belasting evenwel opeisbaar over het ontvangen bedrag, wanneer de prijs of een deel ervan wordt ontvangen vóór het tijdstip waarop de dienst is verricht, en dit op het tijdstip waarop de betaling wordt ontvangen.

Voor zover betreffende 'intracommunautaire diensten' overeenkomstig artikel 21 (diensten tussen btw-belastingplichtigen) in België dienen te worden gelokaliseerd, aanvaardt de administratie dat de toleranties opgenomen onder punt 3.2 van onderhavige circulaire mutatis mutandis van toepassing zijn ten aanzien van voornoemde 'intracommunautaire diensten'.

4. Plaats van de dienst

De btw is in België opeisbaar mits de prestatie van de gerechtsdeurwaarder geacht wordt in België plaats te vinden. De vaststelling van de plaats van de handeling wordt in het Btw-Wetboek geregeld door de artikelen 21 (diensten tussen btw-belastingplichtigen) en 21bis (diensten tussen een btw-belastingplichtige en een niet-btw-belastingplichtige).

Voor een algemene commentaar ter zake wordt verwezen naar de circulaire AFZ nr. 19/2009 van 22.12.2009 en circulaire AFZ nr. 5/2011 van 27.06.2011.

De plaats van diensten verricht door een gerechtsdeurwaarder in de uitoefening van zijn geregelde werkzaamheid van openbaar ambtenaar moet in principe worden bepaald overeenkomstig de algemene regels inzake plaats van de dienst in functie van de hoedanigheid van de afnemer van de dienst.

De plaats van een dienst verschilt naargelang de ontvanger van de dienst al dan niet de hoedanigheid van belastingplichtige heeft in de zin van artikel 21, § 1, van het Btw-Wetboek (2).

(2) Het begrip 'belastingplichtige' zoals gedefinieerd in artikel 21 van het Btw-Wetboek mag alleen in de specifieke context inzake de plaatsbepaling van diensten worden gebruikt. In geen enkel geval is dit begrip van toepassing in andere bepalingen van het Btw-Wetboek waar alleen de definitie van artikel 4 van het Wetboek geldt als men het heeft over 'belastingplichtige'.

Artikel 21, § 1, van het Btw-Wetboek bepaalt wat moet worden verstaan onder belastingplichtige voor de toepassing van de regels inzake de plaatsbepaling, namelijk:

- de persoon bedoeld in artikel 4 van het Btw-Wetboek

- de belastingplichtige die ook werkzaamheden of handelingen verricht die niet als handelingen bedoeld in artikel 2 van het Wetboek worden aangemerkt

- de niet-belastingplichtige rechtspersoon die voor btw-doeleinden is geïdentificeerd.

Voor een uitgebreider commentaar in verband met deze drie categorieën van belastingplichtigen, wordt verwezen naar punten 6 tot en met 10 van de circulaire AFZ 19/2009 van 22.12.2009.

Wanneer de afnemer van de dienst de hoedanigheid heeft van belastingplichtige in de zin van hetgeen voorafgaat, dan dient de plaats van de dienst te worden bepaald overeenkomstig de bepalingen van artikel 21 van het Btw-Wetboek. Voor wat in het bijzonder de prestaties van gerechtsdeurwaarders betreft, wordt de plaats van de dienst bepaald door artikel 21, § 2, van voornoemd Wetboek.

Overeenkomstig artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek vindt de dienst verricht voor een als zodanig handelende belastingplichtige, plaats daar waar deze belastingplichtige de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd. Worden deze diensten evenwel verricht voor een vaste inrichting van de belastingplichtige op een andere plaats dan die waar hij de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd, dan geldt als plaats van de dienst de plaats waar deze vaste inrichting zich bevindt. Bij gebrek aan een dergelijke zetel of vaste inrichting, geldt als plaats van de dienst de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de belastingplichtige die deze diensten afneemt.

Heeft de afnemer van de dienst daarentegen niet de hoedanigheid van belastingplichtige in de zin van artikel 21, § 1, van voornoemd Wetboek, dan wordt de plaats van de dienst verricht door een gerechtsdeurwaarder bepaald overeenkomstig artikel 21bis, § 1, van het Btw-Wetboek. Dit is de plaats waar de dienstverrichter de zetel van zijn economische activiteit heeft gevestigd (…). Bij gebrek aan een dergelijke zetel geldt als plaats van de dienst de woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats van de dienstverrichter.

5. Maatstaf van Heffing

5.1. Algemene Principes

Overeenkomstig artikel 26, § 1, van het Btw-Wetboek wordt de belasting, voor het verrichten van diensten, berekend over alles wat de dienstverrichter als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van diegene aan wie de dienst wordt verstrekt, of van een derde, met inbegrip van de subsidies die rechtstreeks met de prijs van die handeling verband houden.

Tot de maatstaf van heffing behoren onder meer de sommen die de dienstverrichter aan diegene aan wie de dienst wordt verstrekt in rekening brengt als kosten van commissie, verzekering, vervoer, ongeacht of zulks al dan niet bij een afzonderlijk debetdocument wordt gedaan of ingevolge een afzonderlijke overeenkomst.

Belastingen, rechten en heffingen moeten eveneens in de maatstaf van heffing worden opgenomen.

Artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek bepaalt evenwel dat de sommen voorgeschoten door de dienstverrichter voor uitgaven die hij ten name en voor rekening van zijn medecontractant heeft gedaan niet tot de maatstaf van heffing behoren.

Wanneer die uitgaven betrekking hebben op leveringen van goederen of op dienstverrichtingen die door de dienstverrichter bij een derde zijn besteld op naam en voor rekening van zijn medecontractant, kunnen ze slechts als voorschot worden beschouwd indien de prijs van de levering of de dienst door de derde wordt gefactureerd op naam en voor rekening van de medecontractant.

Een door de leverancier of de dienstverrichter betaalde taks of belasting kan slechts als een voorschot worden beschouwd, wanneer de betaling gedaan werd in naam van de klant die er persoonlijk ten aanzien van de bevoegde overheid schuldenaar van is en voor het juiste bedrag aan laatstgenoemde worden doorgerekend. Wanneer belastingen, rechten en heffingen, andere dan de belasting over de toegevoegde waarde, verschuldigd zijn in hoofde van de dienstverrichter en van hem worden gevorderd, moeten deze in de maatstaf van heffing worden opgenomen voor de berekening van de btw verschuldigd over de verstrekte diensten, in de mate waarin ze, zelfs afzonderlijk en voor het juiste bedrag, aan de klant worden aangerekend.

Bedragen die algemene onkosten zijn van de dienstverrichter (reiskosten, briefwisseling, telefoon…) zijn in geen geval voorschotten, zelfs niet zo ze afzonderlijk aan de medecontractant worden aangerekend. Die kosten behoren tot de maatstaf van heffing.

5.2. Administratief standpunt

Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, dient de gerechtsdeurwaarder naast zijn ereloon alle door hem gemaakte en aan de klant doorgerekende kosten op te nemen in de maatstaf van heffing met inbegrip van de belastingen en de heffingen waarvan de gerechtsdeurwaarder de schuldenaar is en die van hem gevorderd worden, ongeacht of hij deze al dan niet afzonderlijk in rekening brengt. Het betreft onder andere volgende kosten:

- recht op geschriften

- portkosten

- inlichtingen (Rijksregister, Dienst Inschrijving Voertuigen (DIV), registratiekantoor, kadaster…)

- aflevering van een kadastraal uittreksel

- retributie Centraal Bestand van Beslagberichten (CBB)

- sociale notificatie

- getuigen (vergoeding, reis)

- bijstand politie

- zegel Rijksdienst Sociale Zekerheid (RSZ)

- vergoedingen voor diensten van de gemeentelijke overheden (woonplaats- en geboortecertificaat, …)

- zegels Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ).

Wanneer de uitgaven echter betrekking hebben op kosten die de gerechtsdeurwaarder maakt in naam en voor rekening van zijn klant, kunnen zij als voorschotten worden beschouwd op voorwaarde dat de prijs van deze diensten door de dienstverrichter rechtstreeks op naam en voor rekening van de klant wordt gefactureerd.

Een door de gerechtsdeurwaarder betaalde taks, recht of belasting kan slechts als een voorschot worden beschouwd wanneer de betaling werd gedaan in naam van de klant die er persoonlijk ten aanzien van de bevoegde overheid schuldenaar van is en voor het juiste bedrag aan laatstgenoemde wordt doorgerekend. Of de klant al dan niet schuldenaar is van de taksen, rechten of belastingen blijkt uit de betreffende wetten, decreten, ordonnanties en regelgeving.

Volgende doorgerekende kosten worden onder meer aangemerkt als voorschotten in de zin van artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek:

- rolrechten

- expedities en grossen

- pleitzegels

- registratierechten betreffende een te registreren akte

- registratie van protesten

- hypothecaire kantmelding

- hypotheekrechten en honoraria van de hypotheekbewaarder in geval van hypothecaire inschrijving

- honoraria van de hypotheekbewaarder in geval van overschrijving van akten die, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van de Hypotheekwet, onderworpen aan de formaliteiten van overschrijving

- hypothecaire doorhaling.

Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat het invorderingsereloon waarvan sprake onder voornoemd punt 3.2.2. steeds onderworpen is aan de btw.

5.3. Provisies

Provisies worden hoofdzakelijk gevraagd in procedurezaken waarin de gerechtsdeurwaarder zijn eigen afrekeningen dient te waarborgen. Betreffende provisies kunnen slaan op:

- studie- en opzoekingswerk

- (dagvaardings)kosten en/of

- een deel toekomstig ereloon.

Er is trouwens niet altijd op voorhand geweten waarvoor een dergelijke provisie wordt aangelegd (bijvoorbeeld al dan niet dagvaarding…).

Provisies vormen waarborgen ter bescherming van de toekomstige inkomsten van de gerechtsdeurwaarder tegen wanbetaling van zijn medecontractant inzake btw omwille van uiteenlopende redenen (fraude, onvermogendheid…). Zij worden slechts opgenomen in het resultaat van de onderneming naarmate de gerechtsdeurwaarder daar toekomstige prestaties tegenover zet. In tussentijd blijven de gelden geboekt als schuld op het passief van de balans. Als op het einde van een gerechtelijke procedure na afrekening nog provisies geboekt staan, worden deze in principe ook teruggegeven aan de medecontractant inzake btw.

Als een gerechtsdeurwaarder de hiervoor bedoelde provisies ontvangt voor diensten hoofdzakelijk in het kader van procedurezaken, aanvaardt de administratie dat bij ontvangst van dergelijke provisies geen btw opeisbaar wordt als de volgende voorwaarden gezamenlijk worden vervuld:

- de provisies moeten op een aparte bankrekening ('cliënten- of derdenrekening') van het gerechtsdeurwaarderkantoor worden gestort en slechts naarmate deze, rekening houdend met de toepasselijke deontologische regels terzake worden aangewend ter betaling van verrichte diensten, mogen deze worden overgeboekt;

- de provisies moeten tot bij hun aanwending ter betaling van verrichte gerechtsdeurwaardersdiensten als een schuld op het passief van de balans van het gerechtsdeurwaarderkantoor geboekt zijn en blijven;

- als en in de mate dat er op het einde van de gerechtelijke procedure na afrekening nog provisies geboekt staan, worden deze teruggegeven aan de medecontractant inzake btw.

Als een gerechtsdeurwaarder de hiervoor bedoelde provisies daadwerkelijk aanwendt, gelden wat het tijdstip van opeisbaarheid van de btw betreft, de regels zoals uiteengezet onder titel 3 'Belastbaar feit en opeisbaarheid van de belasting', hiervoor.

6. Tarieven

De handelingen die door een gerechtsdeurwaarder worden verricht zijn in het beginsel onderworpen aan het normaal btw-tarief, dat thans 21 % bedraagt.

Ten aanzien van de diensten van gerechtsdeurwaarders die handelen onder het pro deo systeem wordt evenwel verwezen naar beslissing nr. E.T.129.361 van 19.01.2016. Middels deze beslissing heeft de toenmalige heer Minister van Financiën met het oog op een gelijke behandeling met de advocaten, besloten om de diensten van gerechtsdeurwaarders die handelen onder het pro deo systeem vanaf 01.01.2016 aan het bijzonder nultarief te onderwerpen in plaats van 21 % (zie ook het antwoord op mondelinge parlementaire vraag nr. 7.215 van de heer Volksvertegenwoordiger Gautier Calomne van 25.11.2015). Het beoogde doel is het verzekeren van de toegang tot het gerecht aan personen met een laag inkomen.

Ingevolge latere rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten deze handelingen evenwel aan het normale btw-tarief van 21 % worden onderworpen (zie Hof van Justitie van de Europese Unie, Arrest Ordre des barreaux francophones et germanophone tegen ministerraad, zaak C-543/14, van 28.07.2016 en Arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 27/2017 van 23.02.2017)

Middels beslissing nr. E.T.131.005 van 23.12.2016 werd daarom beslist om de pro deo-diensten die door advocaten worden verstrekt in het kader van de tweedelijnsbijstand, evenals de door gerechtsdeurwaarders verrichte pro-deo diensten in het kader van de rechtsbijstand, met ingang van 01.04.2017, te onderwerpen aan het normaal btw-tarief dat thans 21 % bedraagt.

De inwerkingtreding van voornoemde beslissing nr. E.T.131.005 van 23.12.2016 werd op voorstel van de toenmalige heer Minister van financiën evenwel voor onbepaalde duur uitgesteld. Een mededeling dienaangaand werd op website van de FOD Financiën gepubliceerd.

Gelet op wat voorafgaat blijven de pro-deo diensten die worden verricht door gerechtsdeurwaarders onderworpen aan het bijzonder nultarief.

7. Vrijstellingen

Naast de taken opgenomen in artikel 519, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek waarvoor enkel gerechtsdeurwaarders bevoegd zijn, bevatten de bepalingen van artikel 519, § 2, van dat Wetboek een overzicht van de handelingen die door gerechtsdeurwaarders kunnen worden uitgevoerd, maar waarvoor deze residuaire bevoegdheden hebben en aldus niet over een monopolie beschikken.

Het verrichten van bepaalde van deze handelingen is evenwel van de belasting over de toegevoegde waarde vrijgesteld. Worden onder meer beoogd de handelingen die een gerechtsdeurwaarder verricht als voorlopig bewindvoerder, minnelijke schuldbemiddelaar, schuldbemiddelaar in het kader van een collectieve schuldenregeling of bemiddelaar in familiezaken.

Op dit stuk vervangt onderhavige circulaire integraal circulaire 2018/C/30 van 07.03.2018 betreffende de btw-behandeling van de handelingen van gerechtsdeurwaarders (nr. E.T.133.130).

7.1. Voorlopig bewindvoerder

Met artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek heeft de wetgever bescherming willen bieden aan meerderjarige personen die omwille van hun lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand volledig of gedeeltelijk onbekwaam zijn geworden om hun goederen te beheren. Voornoemd artikel voorziet voor deze personen in een procedure van vertegenwoordiging of bijstand door een voorlopig bewindvoerder voor het beheer van hun vermogen.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 44, § 2, 2°, van het Btw-Wetboek zijn van de belasting vrijgesteld 'de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend'.

Worden hiermee onder meer bedoeld de instellingen die de begeleiding, de omkadering of de opvang van personen die zich in materiële of morele moeilijkheden bevinden tot doel hebben.

Dientengevolge zijn de door een gerechtsdeurwaarder als voorlopig bewindvoerder verrichte handelingen van de btw vrijgesteld, voor zover hij overeenkomstig artikel 488bis van het Burgerlijk Wetboek door een rechter is aangesteld.

7.2. Minnelijke schuldbemiddelaar of schuldbemiddelaar in het kader van een collectieve schuldenregeling

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 44, § 2, 2°, van het Btw-Wetboek zijn van de belasting vrijgesteld 'de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend'.

In zijn arrest nr. 56/2013 heeft het Grondwettelijk Hof bevestigd dat diensten inzake collectieve schuldenregeling zoals beoogd door artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek diensten zijn 'die nauw samenhangen met maatschappelijk werk' en dat, wanneer deze diensten worden verricht door advocaten, ministeriële ambtenaren en gerechtelijke mandatarissen, waaronder gerechtsdeurwaarders, zij worden verricht door 'een organisatie die door de bevoegde overheid als instelling van sociale aard wordt erkend' (zie ook Arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 56/2013 van 25.04.2013).

Het Hof heeft aldus bevestigd dat de door een gerechtsdeurwaarder in het kader van voornoemde collectieve schuldenregeling verrichte diensten aan de in artikel 44, § 2, 2°, van het Btw-Wetboek gestelde voorwaarden voldoen, en bijgevolg van de belasting over de toegevoegde waarde zijn vrijgesteld.

Hetgeen voorafgaat geldt mutatis mutandis ten aanzien van de door een gerechtsdeurwaarder in het kader van een minnelijke schuldbemiddeling in de zin van de artikelen XIX.16 tot en met XIX.18 van het boek XIX van het Wetboek Economisch Recht verrichte diensten.

7.3. Bemiddelaar in familiezaken

Overeenkomstig artikel 44, § 2, 5°, van het Btw-Wetboek zijn van de belasting vrijgesteld 'de diensten betreffende onderwijskeuze en gezinsvoorlichting alsook de nauw daarmee samenhangende leveringen van goederen'.

Op grond van deze wetsbepaling zijn de diensten van bemiddelaars in familiezaken van de btw vrijgesteld. De handelingen die door gerechtsdeurwaarders als al dan niet erkend familiaal bemiddelaar worden verricht, zijn bijgevolg van de btw vrijgesteld.

8. Recht op aftrek

De aftrekregeling inzake btw heeft tot doel een belastingplichtige te ontlasten van de in het kader van al zijn economische activiteiten verschuldigde of betaalde btw.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 45, § 1, van het Btw-Wetboek mag elke belastingplichtige de belasting geheven van de aan hem geleverde goederen en verleende diensten, van de door hem ingevoerde goederen en de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen in aftrek brengen, in de mate dat zij die goederen en diensten gebruikt voor het verrichten van handelingen die onderworpen zijn aan de belasting over de toegevoegde waarde.

In zijn arrest van 06.04.1995 in de zaak C-4/94, BLP Group plc., heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie evenwel voor recht gezegd dat het recht op aftrek van de voorbelasting echter uitsluitend bestaat voor uitgaven die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met een belaste handeling in een later stadium. Volgens de rechtspraak van het Hof hangen dergelijke uitgaven rechtstreeks en onmiddellijk samen met bepaalde handelingen in een later stadium voor zover ze in de prijs ervan zijn opgenomen (Hof van Justitie van de Europese Unie, Arrest BLP Group plc., zaak C-4/94, van 06.04.1995).

Slechts bij afwezigheid van betreffend rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een uitgave en een belaste handeling in een later stadium, moet worden onderzocht of de betrokken uitgaven als kostenelement van alle diensten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de algehele economische activiteit van de onderneming (de zogenoemde algemene kosten).

Voor een omstandige toelichting met betrekking tot de werking van het mechanisme inzake recht op aftrek van de voorbelasting, wordt verwezen naar Hoofdstuk 11: Recht op aftrek van boekwerk III: Recht op aftrek van de voorbelasting van de btw-commentaar.

Voornoemd hoofdstuk 11 is gewijd aan de bestaansredenen van het recht op aftrek, aan de bepaling van de omvang van dit recht en aan de uitoefeningsvoorwaarden van dit recht. Dit hoofdstuk behandelt eveneens de gevallen van beperking en uitsluiting van het recht op aftrek. Tot slot komen in dit hoofdstuk tevens de principes aan bod die van toepassing zijn ten aanzien van gemengde belastingplichtigen, gedeeltelijke belastingplichtigen en ten aanzien van subsidies.

9. Verplichtingen

9.1. Inleiding

De gerechtsdeurwaarders zijn in principe aan de gewone verplichtingen inzake btw gehouden. De voornaamste btw-verplichtingen worden hierna opgesomd.

9.2. Identificatie voor btw-doeleinden

De gerechtsdeurwaarder dient zich voor btw-doeleinden te laten identificeren bij het voor hem bevoegde team beheer.

De aangifte van aanvang van activiteit moet sedert 12.07.2021 verplicht langs elektronische weg worden ingediend, middels het online formulier 604A via de toepassing e604 op het portaal MyMinfin of via tussenkomst van een erkend ondernemingsloket. In het geval de belastingplichtige of de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hem in te dienen niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikt om aan deze verplichting te voldoen, moet de belastingplichtige of zijn mandataris een gemotiveerd verzoek tot vrijstelling van de verplichting tot elektronische indiening indienen bij zijn team beheer met het oog op de indiening op papier.

9.3. Gebruik van het btw-identificatienummer

De belastingplichtigen dienen hun btw-identificatienummer mee te delen aan hun leveranciers en aan hun klanten, overeenkomstig artikel 53quater, § 1, van het Btw-Wetboek. Dit nummer moet bovendien worden vermeld op alle contracten, facturen, bestelbons, verzendingsnota's en andere stukken met betrekking tot de economische activiteit (artikel 30 van koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde).

9.4. Periodieke aangifte

De gerechtsdeurwaarders zijn overeenkomstig artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, gehouden iedere maand een aangifte in te dienen. Indien men echter aan de voorwaarden van artikel 18, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 voldoet, kan men kiezen voor de normale btw-regeling met indiening van kwartaalaangiften. De belangrijkste voorwaarde ter zake is dat de jaaromzet, exclusief btw, voor de volledige economische activiteit niet meer bedraagt dan 2.500.000 euro.

De periodieke aangifte moet verplicht elektronisch worden ingediend via de toepassing INTERVAT. Via de portaalsite van de FOD Financiën (www.minfin.fgov.be) kan men de toepassing INTERVAT selecteren (onder e-services).

9.5. Facturering

9.5.1. Principe

Overeenkomstig artikel 53, § 2, van het Btw-Wetboek, is de belastingplichtige ertoe gehouden een factuur uit te reiken aan zijn medecontractant (…) wanneer hij (…) een dienst heeft verricht voor een belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon (…).

Overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 1 moet de factuur worden uitgereikt uiterlijk de vijftiende dag van de maand na die waarin het belastbare feit van de belasting heeft plaatsgevonden overeenkomstig de artikelen 16 en 22 van het Btw-Wetboek.

9.5.2. Tolerantie inzake de verplichting tot het uitreiken van een factuur

In de situaties van het type B, met name in de gevallen waarin de persoon die de verstrekte diensten betaalt niet de medecontractant inzake btw is, en waarin er strikt genomen verplichting is tot facturering, zal de administratie, gelet op het zeer specifieke karakter van deze situatie en gelet op de enorme praktische moeilijkheden, geen kritiek uitoefenen wanneer de gerechtsdeurwaarder toch geen factuur heeft uitgereikt aan voornoemde medecontractant, tenzij laatstgenoemde daarom uitdrukkelijk heeft verzocht.

Het spreekt evenwel voor zich dat er in die gevallen nooit een factuur mag uitgereikt worden aan degene die de betaling daadwerkelijk doet, aangezien deze inzake de btw-reglementering niet als medecontractant kan aanzien worden.

Indien evenwel de medecontractant in een dossier van het type B niet in België is gevestigd, moet er voor deze handeling wel steeds een factuur worden uitgereikt. Bovendien moet de handeling dan worden opgenomen in de intracommunautaire listing (zie punt 9.9).

9.5.3. Uitoefening van het recht op aftrek door de medecontractant – andere partij betaalt btw

Wanneer in een dossier van het type B de medecontractant inzake btw een factuur vraagt terwijl een andere partij (de debiteur) de verstrekte diensten inclusief btw betaalt, kan eerstgenoemde de btw overeenkomstig de normale regels in aftrek brengen. Het terugstorten van de aftrekbare btw door voornoemde medecontractant aan de debiteur is ter zake geen voorwaarde om het recht op aftrek uit te oefenen.

Indien evenwel de medecontractant in een dossier van het type B een factuur vraagt om zijn recht op aftrek te kunnen uitoefenen voordat de debiteur de btw voldaan heeft aan de gerechtsdeurwaarder, kan de gerechtsdeurwaarder ervoor opteren de btw aan te rekenen aan de verzoekende partij (medecontractant inzake btw) in plaats van aan de debiteur.

In de dossiers van het type B waarbij de debiteur de betaling (inclusief btw) heeft verricht en de medecontractant om een factuur vraagt, zal de administratie evenwel geen kritiek uitbrengen wanneer de gerechtsdeurwaarder, op de factuur een vermelding aanbrengt die de medecontractant wijst op het feit dat aan het uitoefenen van het recht op aftrek de civielrechtelijke verplichting verbonden is om de afgetrokken btw terug te betalen aan de debiteur.

Fiscaal gezien behoudt de medecontractant het recht op aftrek. Het terugstorten van de aftrekbare btw door de medecontractant aan de debiteur is ter zake geen voorwaarde om het recht op aftrek uit te oefenen. Doch, de administratie verzet zich niet tegen het aanbrengen van een dergelijke vermelding, vermits het juridisch ondenkbaar is dat de schuldeiser (medecontractant van de gerechtsdeurwaarder) zich zou verrijken met btw die door de debiteur werd betaald.

9.5.4. Tussenpersoon

In de praktijk komt het vaak voor dat een tussenpersoon (bijvoorbeeld een advocaat) optreedt voor de verzoekende partij en een opdracht geeft aan een gerechtsdeurwaarder. De factuur dient ook dan steeds te worden uitgereikt aan de verzoekende partij, die de medecontractant is inzake btw. Om misverstanden te vermijden is het echter wel toegestaan dat de factuur wordt opgemaakt op naam en btw-identificatienummer van de betreffende medecontractant maar wordt verzonden naar het adres van de tussenpersoon.

9.6. Boekhouding

9.6.1. Voeren van een boekhouding

Om de btw te kunnen toepassen en controleren dienen de gerechtsdeurwaarders een boekhouding te voeren overeenkomstig de artikelen 14 en 15, van het koninklijk besluit nr. 1. Inzonderheid dienen minimaal een boek voor inkomende facturen en een boek voor uitgaande facturen gehouden te worden.

Bovendien moeten de handelingen waarvoor men niet verplicht is een factuur uit te reiken en waarvoor men geen factuur heeft uitgereikt, ingeschreven worden in een dagboek van ontvangsten (artikel 14, § 2, koninklijk besluit nr. 1). De inschrijvingen in het dagboek moeten gesteund zijn op verantwoordingsstukken die gedateerd zijn en waarvan een origineel exemplaar of een dubbel dient te worden bewaard (artikel 15, § 2, koninklijk besluit nr. 1). Het dagboek mag ofwel op papier, ofwel op digitale wijze gehouden worden (zie circulaire 2020/C/20 van 27.01.2020 met betrekking tot het digitaal gehouden dagboek van ontvangsten en centralisatieboek).

9.6.2. Afwijking op de inschrijving in het boek voor inkomende facturen

De administratie aanvaardt dat de kosten die door niet-belastingplichtigen en niet-belastingplichtige rechtspersonen aan de gerechtsdeurwaarder worden aangerekend en die bijgevolg niet onderworpen zijn aan de btw en waarvoor er geen factuur werd uitgereikt, niet worden opgenomen in het boek voor inkomende facturen.

Wanneer deze kosten door de gerechtsdeurwaarder met btw moeten worden doorgerekend, vermits ze niet beschouwd kunnen worden als een voorschot in de zin van artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek, moeten deze kosten wel opgenomen worden in rooster 81 of 82, naargelang het geval, van de btw-aangifte. De administratie staat toe dat de totaalbedragen van deze kosten per jaar worden opgenomen in de btw-aangifte met betrekking tot december of met betrekking tot het vierde kwartaal.

Opgemerkt wordt dat de kosten die de gerechtsdeurwaarder voorschiet en die doorgerekend worden zonder btw en bijgevolg aangemerkt worden als een voorschot in de zin van artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek in beginsel niet mogen worden opgenomen in rooster 81 of 82 van de btw-aangifte. Er moet steeds kunnen aangetoond worden dat het om voorschotten in voormelde zin gaat.

9.7. Voldoening van de belasting

De eventueel verschuldigd geworden belasting moet voldaan worden binnen de termijn van indiening van de periodieke aangifte (artikel 53, § 1, 3°, van het Btw-Wetboek).

9.8. Jaarlijkse opgave van belastingplichtige afnemers

De gerechtsdeurwaarders zijn overeenkomstig artikel 53quinquies, van het Btw-Wetboek, en het koninklijk besluit nr. 23 gehouden om jaarlijks, uiterlijk 31 maart, een opgave in te dienen van de btw-belastingplichtige afnemers. Concreet gaat het om een lijst bevattende de btw-belastingplichtige klanten aan wie het afgelopen kalenderjaar voor meer dan 250 euro (exclusief btw) diensten werden verstrekt. Deze opgave dient in de regel verplicht elektronisch ingediend te worden via de toepassing INTERVAT.

9.9. Opgave van de intracommunautaire handelingen

Overeenkomstig artikel 53sexies, van het Btw-Wetboek, en het koninklijk besluit nr. 50 moeten de gerechtsdeurwaarders eventueel een opgave van de intracommunautaire handelingen indienen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer zij diensten verrichten voor een belastingplichtige van een andere lidstaat die overeenkomstig artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek aldaar plaatsvinden en waarbij deze belastingplichtige schuldenaar is van de belasting voor zover deze diensten niet vrijgesteld zijn van de belasting in die lidstaat. In dat geval dient het btw-identificatienummer van de afnemer van de dienst en het bedrag van de handeling (exclusief btw) opgenomen te worden in de opgave met betrekking tot het tijdvak waarin de belasting opeisbaar is geworden.

De intracommunautaire opgave moet in principe maandelijks worden ingediend uiterlijk de 20e van de maand volgend op het tijdvak waarop ze betrekking heeft. De indieners van periodieke kwartaalaangiften kunnen deze opgave evenwel per kwartaal indienen als voldaan is aan de voorwaarden van artikel 5, van het koninklijk besluit nr. 50. Deze opgave dient in de regel verplicht elektronisch ingediend te worden via de toepassing INTERVAT, maar moet niet worden ingediend indien er geen handelingen moeten opgenomen worden.

10. Bijzondere gevallen

10.1. Gelijktijdige tussenkomst door meerdere gerechtsdeurwaarders

Het komt voor dat meerdere gerechtsdeurwaarders op hetzelfde moment in hetzelfde dossier optreden voor rekening van dezelfde opdrachtgever.

Dit is meer bepaald het geval wanneer de gerechtsdeurwaarder gelast wordt op te treden tegen een persoon die gehuisvest of gevestigd is in een ander gerechtelijk arrondissement dan dit waarin hij actief is. In dergelijk geval bereidt de gerechtsdeurwaarder die initieel gelast werd op te treden de te betekenen akte voor en doet voor wat de betekening betreft een beroep op een voor het respectievelijke gerechtelijke arrondissement bevoegde confrater.

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, § 5, van het koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen wordt aan de gerechtsdeurwaarder die een door een ambtgenoot te betekenen akte opmaakt, één derde van het gegradueerd ereloon toegekend en wanneer hij zorgt voor de geschriften of de vertaling van stukken wordt hij vergoed voor de kosten en de uitgaven met betrekking daartoe, voor zover hij de eensluidendheid van die vertalingen bevestigt. De gerechtsdeurwaarder die een aldus opgemaakte akte ontvangt, dient van zijn rechten, kosten en uitgaven de bedragen af te trekken die aan zijn ambtgenoot toekomen.

De dienst die door de bevoegde ambtsgenoot voor de gerechtsdeurwaarder die initieel gelast werd op te treden wordt verricht dient, in beginsel, overeenkomstig de bepalingen van artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek te worden gelokaliseerd.

De gerechtsdeurwaarder die de akte betekent, dient aan zijn confrater – die initieel gelast werd op te treden - voor wat zijn honoraria en kosten betreft een factuur uit te reiken met toepassing van de btw, voor zover deze geen voorschotten uitmaken in de zin van artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek.

De confrater – die initieel gelast werd op te treden – kan de over voornoemde dienst verschuldigde voorbelasting volgens de normale regels in aftrek brengen overeenkomstig de bepalingen van artikel 45 van het Btw-Wetboek (zie ook titel 8, hiervoor). Ingevolge dit aftrekmechanisme ontstaat bijgevolg geen btw-kost in hoofde van de confrater – die initieel gelast werd op te treden – die in aanmerking zou komen voor 'doorrekening' aan de opdrachtgever of aan de debiteur.

De initieel gelaste gerechtsdeurwaarder dient aan zijn opdrachtgever een factuur uit te reiken met toepassing van de btw voor wat het totaal van de honoraria en kosten betreft, voor zover deze geen voorschotten uitmaken in de zin van artikel 28, 5°, van het Btw-Wetboek en voor zover de tolerantie opgenomen onder punt 9.5.3., hiervoor, niet van toepassing is.

10.2. Betekening van akten in een andere lidstaat

Overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 van Verordening (EU) 2020/1784 van het Europees Parlement en de Raad van 25.11.2020 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken mag de betekening of kennisgeving van uit een andere lidstaat afkomstige gerechtelijke stukken geen aanleiding geven tot enige verplichting tot betaling of terugbetaling van heffingen of kosten voor door de aangezochte lidstaat verleende diensten.

In afwijking van artikel 15, lid 1, van voornoemde Verordening (EU) 2020/1784 betaalt de aanvrager de kosten voor het volgende, of betaalt hij die terug:

- beroep op een deurwaarder of op een uit hoofde van het recht van de aangezochte lidstaat bevoegde persoon

- het gebruik van een bijzondere vorm van betekening of kennisgeving.

Tot slot bepaalt dat artikel dat de lidstaten een enkele vaste vergoeding vastleggen voor het beroep op een deurwaarder of een uit hoofde van het recht van de aangezochte lidstaat bevoegde persoon. Die vergoeding is in overeenstemming met de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie. De lidstaten delen de Europese Commissie het bedrag van dergelijke vaste vergoedingen mee.

We verwijzen naar de regels inzake de plaatsbepaling van diensten (zie punt 4, hiervoor) om te bepalen in welke lidstaat de btw verschuldigd is.

In deze heeft de Europese Commissie zich reeds op het standpunt gesteld dat voornoemd artikel niet leidt tot btw-vrijstelling voor de betekening van stukken wanneer deze betekening niet door de overheid geschiedt, maar door een andere persoon zoals bedoeld in het tweede lid van dat artikel.

10.3. Plaatsvervanging (artikelen 526 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek)

Wanneer een gerechtsdeurwaarder overeenkomstig artikel 526 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen, wordt zijn plaatsvervanger geacht in naam en voor rekening van eerstgenoemde gerechtsdeurwaarder te handelen. De vervangen gerechtsdeurwaarder zal dan ook als dienstverrichter worden beschouwd. Dit heeft voor gevolg dat de verrichte prestaties dienen te worden opgenomen in de btw-aangifte van de vervangen gerechtsdeurwaarder evenals dat de facturen dienen te worden uitgereikt met vermelding van de gegevens van de vervangen gerechtsdeurwaarder.

Indien de plaatsvervanger voor zijn prestatie inzake plaatsvervanging recht heeft op een vergoeding, dan dient deze vergoeding aan de btw te worden onderworpen.

10.4. Tussenkomst slotenmaker

De door een slotenmaker aan een gerechtsdeurwaarder verstrekte dienst (in het kader van het mogelijk openen van deuren alsmede de aanwezigheid als getuige) moet voor het volledige bedrag gefactureerd worden met verlegging van heffing naar de medecontractant voor werk in onroerende staat zoals voorzien door artikel 20, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde.

De slotenmaker vermeldt op de factuur het bedrag exclusief btw en de vermelding 'Btw te voldoen door de medecontractant – KB nr. 1, art. 20'. De gerechtsdeurwaarder neemt de verschuldigde en aftrekbare btw met betrekking tot deze handeling op, respectievelijk in de roosters 56 en 59, in de desbetreffende btw-aangifte.

Deze bijzondere regeling van de verlegging van de heffing beoogt enerzijds alle werk in onroerende staat in de zin van artikel 19, § 2, derde lid, van het Btw-Wetboek (3) en anderzijds de handelingen die betrekking hebben op één door artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1, voornoemd, op een beperkende wijze opgesomde gevallen.

(3) Overeenkomstig artikel 19, § 2, derde lid, van het Btw-Wetboek wordt voor de toepassing van dit Wetboek onder werk in onroerende staat verstaan 'het bouwen, het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen, het onderhouden, het reinigen en het afbreken, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed, en de handeling die erin bestaat een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt'.

11. Inwerkingtreding

De bepalingen van deze circulaire moeten worden toegepast met ingang van de publicatiedatum van deze circulaire [publiek toegankelijk via Fisconetplus MyMinfin vanaf 08.10.2024]. Op dezelfde datum wordt de Btw-beslissingen nr. E.T.122.121 van 08.03.2022 en nr. E.T.122.121/2 van 16.04.2012 en circulaire 2018/C/30 van 07.03.2018 betreffende de btw-behandeling van de handelingen van gerechtsdeurwaarders (nr. E.T.133.130) integraal opgeheven en vervangen door deze circulaire.

Met ingang van diezelfde datum wordt tevens elke commentaar (circulaires, beslissingen, antwoorden op parlementaire vragen…) die strijdig is met de in deze circulaire opgenomen bepalingen opgeheven.

Interne ref.: 139.997


Mots clés