Met ingang van 1 september 2018 werd het familiaal vermogens- en erfrecht grondig hervormd. Eén van de zaken die gewijzigd werden, is de aanrekening van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot op de goederen van de nalatenschap wanneer de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met afstammelingen.
Een langstlevende echtgenoot heeft in het hervormde erfrecht wettelijk nog steeds recht op het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap. Minimum heeft de langstlevende recht op de helft van het vruchtgebruik, waaronder in ieder geval het recht op het vruchtgebruik van de gezinswoning en daarin aanwezige huisraad.
Hoe moet dat vruchtgebruik nu worden “aangerekend” op de goederen van de nalatenschap, wetende dat de wetgever heeft vooropgesteld dat de reserve van de kinderen zoveel als mogelijk onbelast aan hen moet toekomen (als compensatie voor het feit dat in bepaalde gevallen de omvang van de reserve werd verminderd).
Met andere woorden: wie krijgt wat in het hervormde erfrecht?
De wet voorziet vier hypothesen.
In de eerste hypothese bekomt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap. Dit is onder meer het geval wanneer u geen testament opstelt. De reserve van de kinderen wordt dan omgevormd in een reserve in blote eigendom. Voor de langstlevende echtgenoot is dit de meest gunstige hypothese, voor de kinderen is het daarentegen de minst gunstige hypothese, want hun reserve wordt volledig belast met het vruchtgebruik van de langstlevende.
Wat gebeurt er met de schenkingen in volle eigendom aan de kinderen op voorschot van erfdeel? Hierop heeft de langstlevende echtgenoot geen rechten meer (in tegenstelling tot voor 1 september 2018 toen hij hiervan de inbreng kon vorderen). In geval van schending van de reservataire rechten van de langstlevende echtgenoot kan deze wel inkorting vorderen van voorvermelde schenkingen. De inkorting is wel in waarde. De kinderen moeten dus aan de langstlevende een bedrag betalen ter waarde van (een deel van) haar vruchtgebruik.
In de tweede hypothese wordt het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot beperkt tot een breukdeel in de nalatenschap. Met een breukdeel bedoelt de wetgever wellicht niet zijn reserve (½) , want dan valt men o.i. onder de derde hypothese (zie infra), maar bijvoorbeeld ⅔ .
Het vruchtgebruik zal eerst worden aangerekend op het saldo van het beschikbaar deel van de nalatenschap nadat hierop de giften buiten deel werden aangerekend. Indien dit niet volstaat, wordt het vruchtgebruik aangerekend op het reservataire erfdeel van de kinderen, elk van hen voor een gelijk deel.
In de derde hypothese wordt het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot beperkt tot diens abstracte reserve (d.w.z. de helft van de nalatenschap).
Het vruchtgebruik zal eerst worden aangerekend op het saldo van het beschikbaar deel van de nalatenschap nadat hierop de giften buiten deel werden aangerekend. Dit is hetzelfde als in de tweede hypothese. Indien dit niet volstaat (en dit is anders dan in de tweede hypothese), kan de langstlevende echtgenoot inkorting vragen van de giften in de volgorde bepaald in artikel 923 BW (dwz eerst de legaten, nadien de schenkingen waarbij begonnen wordt met de meest recente).
In deze hypothese kan het erfrechtelijke vruchtgebruik van de langstlevende dus niet uitgeoefend worden op de reserve van de kinderen. Voor de kinderen is dit uiteraard de meest gunstige hypothese. Wanneer de langstlevende echtgenoot geen inkorting kan eisen van een begiftigde (doordat hij/zij op het tijdstip van de schenking nog niet de hoedanigheid van echtgenoot had of omdat hij/zij verzaakt had aan zijn/haar rechten van inkorting), kan hij/zij dit verlies niet verhalen op de reserve van de kinderen.
In de vierde hypothese wordt het vruchtgebruik van de langstlevende beperkt tot bepaalde goederen die door de verdeling aan de kinderen zijn toegewezen. De kinderen kunnen hiervoor compensatie vragen in de mate dit vruchtgebruik hun reserve bezwaart.
Deze compensatie moet gedragen worden door:
Zij dragen allen de last van deze compensatie in verhouding tot de waarde van de goederen die zij ontvangen, het voorbehouden deel van de kinderen niet meegerekend.
Bij elke nalatenschap zal er moeten worden nagegaan in welke van de vier hypothesen men zich bevindt. Dit is niet altijd even eenvoudig. In de rechtsleer worden er terecht al een paar kritische opmerkingen geuit op de huidige regeling. Het is dus niet ondenkbaar dat de huidige regeling nog zal worden aangepast door de wetgever of verder zal worden verduidelijkt door de rechtspraak.
Voor bestaande en toekomstige vermogensplanningen heeft dit uiteraard ook sterke gevolgen. Een voorbeeld kan dit illustreren. Het verschil tussen een legaat van 50 procent (hypothese drie) en 51 procent (hypothese twee) van uw nalatenschap in vruchtgebruik aan uw echtgenoot kan voor uw nabestaanden een zéér groot verschil maken. Stof tot nadenken dus bij het opstellen van een planning.
Bron: Cazimir