Echtgenoten die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel1 zijn onderworpen aan de regel dat de beroepsinkomsten die zij genereren automatisch tot het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten behoren, zelfs als slechts één van de echtgenoten een beroepsinkomen zou hebben. Dit is een essentiële regel van dit regime.
Een voorbeeld: Kan een tandarts, die zijn beroep binnen een vennootschap uitoefent, vrij beslissen om zichzelf geen loon uit te keren (of te weinig uit te keren) om, in plaats daarvan, de inkomsten uit zijn activiteit in zijn eigen vennootschap op te potten? Doet de tandarts dit, dan ontneemt hij beroepsinkomsten van het gemeenschappelijk vermogen.
Aangezien de wetgever hierover (tot voor kort) zweeg, hebben sommige echtgenoten niet nagelaten om hiervan gebruik te maken, bijvoorbeeld in het geval van een naderende echtscheiding.
Ter gelegenheid van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht in 2018, heeft de wetgever een correctiemechanisme ingevoerd door middel van een nieuwe vergoedingsgrond ten gunste van het gemeenschappelijk vermogen.
Het doel is enerzijds om geen onderscheid meer te maken tussen de uitoefening van het beroep als natuurlijke persoon of in een onderneming, en anderzijds om te zorgen voor een correcte verdeling van de beroepsinkomsten.
Het nieuw artikel 1432 § 2 van het Burgerlijk wetboek voorziet voortaan dat:
De echtgenoot die zijn beroep uitoefent binnen een vennootschap waarvan de aandelen hem eigen zijn, is aan het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding verschuldigd voor de nettoberoepsinkomsten die het gemeenschappelijk vermogen niet heeft ontvangen en redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend.
Dit vergoedingsmechanisme kan door een echtgenoot worden ingeroepen bij de ontbinding van het huwelijk, ongeacht of het gaat om een ontbinding door overlijden, echtscheiding, scheiding van tafel en bed, scheiding van gerechtelijke goederen of door invoering van een nieuw huwelijksvermogensstelsel.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan?
Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, moet de echtgeno(o)t(e), die een vergoeding op grond van deze nieuwe vergoedingsgrond eist, aantonen dat het gemeenschappelijk vermogen als gevolg van de uitoefening van het beroep in een vennootschap niet de inkomsten heeft ontvangen die het redelijkerwijze had kunnen ontvangen indien de echtgeno(o)t(e) zijn beroep niet in een vennootschap had uitgeoefend.
Ons inziens valt de invoering van deze nieuwe vergoedingsgrondslag zeker toe te juichen, maar dit neemt niet weg dat de ingevoerde bepaling in de praktijk aanleiding zal geven tot moeilijkheden. In de doctrine bestaan er immers reeds uiteenlopende opvattingen over de interpretatie en toepassing ervan. Aangezien het een bepaling betreft die zeer recent is ingevoerd, zal het bovendien nog even wachten zijn om te weten welke interpretatie de rechtbanken en hoven zullen hanteren.
Op dit ogenblik is er binnen de doctrine geen eenduidig antwoord op deze vraag.
De wet schrijft niet voor dat de echtgenoot de intentie moet gehad hebben om inkomsten aan de gemeenschap te onttrekken.
Hieruit kunnen we afleiden dat een dergelijke wil om inkomsten te ontnemen niet vereist is en dat het recht op vergoeding ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen ontstaat van zodra wordt vastgesteld dat de daadwerkelijk door dat gemeenschappelijk vermogen ontvangen beroepsinkomsten lager zijn dan redelijkerwijs het geval zou zijn geweest indien de echtgeno(o)t(e) hetzelfde beroep als natuurlijke persoon zou hebben uitgeoefend (eerste hypothese) of indien er winst is gereserveerd of kosten zijn gemaakt zonder redelijke rechtvaardiging (tweede hypothese).
De wet geeft geen duidelijk antwoord op deze vragen.
Sommige auteurs zijn van mening dat de echtgeno(o)t(e) de enige aandeelhouder van de vennootschap moet zijn opdat er sprake kan zijn van een vergoeding op grond van artikel 1432 §2 B.W., anderen zijn van mening dat hij of zij ten minste beslissingsbevoegdheid moet hebben in het bestuur van de onderneming en de toewijzing van de winst. Weer anderen zijn van mening dat het niet uitmaakt of hij/zij een aandeelhouder is die de beslissingen neemt; volgens deze auteurs is het voldoende dat de echtgeno(o)t(e) werknemer of zelfs minderheidsaandeelhouder is.
Gelet op de twee krachtlijnen die de basis leggen voor deze vergoeding, lijkt het ons verdedigbaar om te stellen dat de echtgeno(o)t(e) minstens beslissingsbevoegdheid moet hebben binnen de vennootschap.
Ook hierover zijn de meningen verdeeld.
Het automatisch toekomen van de beroepsinkomsten in het gemeenschappelijk vermogen en het mechanisme van de vergoedingsrekeningen ten voordele (of ten koste van) het gemeenschappelijk vermogen zijn twee essentiële regels van het gemeenschapsstelsel. Op basis van deze vaststelling is een deel van de doctrine van oordeel dat de echtgenoten het door artikel 1432, § 2 B.W. ingestelde vergoedingsmechanisme niet kunnen uitsluiten.
Een ander deel van de doctrine is van mening dat de echtgenoten de toepassing ervan kunnen aanpassen of zelfs uitsluiten, op voorwaarde dat deze uitsluiting niet algemeen is en betrekking heeft op alle beroepsinkomsten van alle beroepsvennootschappen, en op voorwaarde dat deze uitsluiting niet tot gevolg heeft dat aan het gemeenschappelijk vermogen alle beroepsinkomsten worden ontnomen.
Laten we het voorbeeld nemen van een echtgeno(o)t(e) die eigen aandelen van een maatschap bezit en besluit om de vruchten ervan niet langer te ontvangen. Kan de andere echtgenoot aanspraak maken op een vergoeding ten voordele van het gemeenschappelijk vermogen gelijk aan het bedrag van de niet-ontvangen vruchten (die dus aan het gemeenschappelijk vermogen werden onttrokken)?
De tekst van de wet viseert beroepsinkomsten. Het was de bedoeling van de wetgever om ervoor te zorgen dat de beroepsinkomsten, ongeacht de wijze van uitoefening van het beroep (als natuurlijke persoon of in een vennootschap), zouden terugvloeien naar het gemeenschappelijk vermogen.
Gelet op deze elementen lijkt een analoge toepassing van deze wettelijke bepaling op andere inkomsten dan beroepsinkomsten juridisch niet te rechtvaardigen.
Bovendien vallen inkomsten uit eigen goederen sowieso in het gemeenschappelijk vermogen, zodat een vergoedingsmechanisme niet nodig is.
De nieuwe vergoedingsregeling is van toepassing op de aandelen van vennootschappen die aangehouden worden op 1 september 2018.
In de doctrine bestaat echter geen eensgezindheid omtrent de inkomsten waarop de vergoedingsregeling van toepassing is.
Gelet op de onenigheid en de verschillende interpretaties die binnen de rechtsleer bestaan aangaande de voorwaarden voor de toepassing van deze nieuwe vergoedingsregeling, besluiten wij dat het nuttig is om in het huwelijkscontract een specifieke regeling op te nemen aangaande deze vergoeding aan het gemeenschappelijk vermogen, dit uiteraard steeds binnen de grenzen van de bindende wettelijke bepalingen.
1 Zijnde het wettelijke stelsel dat van toepassing is bij afwezigheid van een huwelijkscontract, of zijnde een gemoduleerd gemeenschapsstelsel.
Civil litigation team @ Estate team Tiberghien Advocaten
Larissa De Wulf - Counsel (larissa.dewulf@tiberghien.com)
Carolyn Vanthienen - Associate (carolyn.vanthienen@tiberghien.com)
Bron: Tiberghien