Exact 25 jaar geleden, met de wetten van 15 en 27 maart 1999, werd de “nieuwe” wet fiscale geschillenbeslechting goedgekeurd. Het was een ingrijpende hervorming. Het stelde een definitief einde aan de jurisdictionele functie van de bezwaarfase. De fiscale rechtbanken op niveau van de rechtbanken van eerste aanleg werden in het leven geroepen. Er kwam een einde aan de onbetwistbaar tegenstrijdige positie van de gewestelijk directeur. Die was enerzijds gehouden tot de algemene beginselen van behoorlijke rechtspleging en anderzijds hiërarchisch ondergeschikt aan hoofdbestuur van de FOD Financiën. De wetten deden toen een meer dan verdienstelijke poging om de basisbeginselen van de rechtsstaat en de daarbijhorende beginselen van behoorlijke rechtsbedeling te waarborgen.
Inmiddels zijn we een kwarteeuw verder, en zij we terug bij af. Anno 2024 is de procedure niet langer toereikend om de fundamentele rechten en vrijheden van de belastingplichtige te waarborgen. Het personeelstekort bij de FOD Financiën, de KPI’s die worden opgelegd aan taxatieambtenaren, de sociologische evoluties die onze samenleving kenmerkt, de gerechtelijke achterstand, het tekort aan fiscale rechters, de complexe regelgeving en de enorme hoeveelheid data die vandaag onderdeel uitmaken van het fiscaal dossier, … het zijn maar enkele knelpunten die leiden tot deze breed gedragen conclusie. Men zou zich opnieuw aan de legistieke tekentafel moeten zetten.
Ogenschijnlijk bestaat daaromtrent weinig animo. Maar schijn bedriegt. Al twee regeerakkoorden staat in “het herstel van vertrouwen tussen de burger en de belastingadministratie” – ook “taxificatie” genoemd – als doelstelling opgenomen. Er zou een nieuw fiscaal charter komen dat een gedragscode voor zowel de fiscale ambtenaar als de belastingplichtige vormt. Maar dat charter is er dus – nog – niet. En in de praktijk evolueert het naar de negatieve richting. De spanningen tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie lopen al maar meer op. De belastingadministratie levert bandwerk, dit terwijl de belastingplichtige door zijn toenemend onafhankelijkheids- en rechtvaardigheidsgevoel net nood heeft om gehoord te worden. Het gebrek aan een objectieve analyse van de specifieke situatie waarin een belastingplichtige zich bevindt, wakkert de polarisatie en escalatie van het fiscale geschil aan.
Naast de wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in de huidige gerechtelijke procedure om deze efficiënter en billijker te laten verlopen (pretaxatiegeschillen zoals in kort geding, prejudiciële vragen aan het Hof van Cassatie, de tussenkomst van gerechtsdeskundigen…), is ook een mentaliteitswijziging op het vlak van samenwerking noodzakelijk. Dit betekent dat er aan de bereidheid om effectief tot een vergelijk te komen, moet worden gewerkt. Mocht er meer bewustzijn worden gecreëerd binnen de belastingadministratie, dan kunnen de reeds aanwezige samenwerkingsmodellen zoals de fiscale bemiddeling en de gerechtelijke bemiddeling efficiënter worden ingezet. Dat zou ook de gerechtelijke achterstand ten goede komen.
De fiscale bemiddeling zoals die vandaag de dag bestaat in België, doet nog op vele vlakken vragen rijzen. De fiscale bemiddelingsdienst in België is en blijft een dienst van de FOD Financiën. Vaak kunnen de fiscale ambtenaren niet doordringen bij collegae-ambtenaren die het dossier ten gronde beoordelen. Deze fiscale bemiddeling voldoet conceptueel niet aan de gemeenrechtelijke definitie van een bemiddeling zoals beschreven in Gerechtelijk Wetboek en ook internationaal aanvaard: vertrouwelijk, gestructureerd en vooral een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde. In de fiscale bemiddeling worden partijen niet bijgestaan door een dienst van de FOD Financiën.
“Justice must not only be done, it must also be seen to be done”. Een procedurele quick win die alle betrokken partijen ten goede zou komen is niet enkel belastingambtenaren toe te laten tot de bemiddeling. Van de bemiddeling dus een paritair systeem maken. Met vertegenwoordiging van zowel de overheid als de burger. Als vertegenwoordiger van de belastingplichtige zou het fiscale middenveld, lees de cijferberoepers, kunnen optreden. Voorwaarde is dan wel dat we werk maken van effectieve opleiding en een duidelijker kader. Zegge en schrijve een instituut voor fiscale bemiddeling met een eraan gekoppelde erkenning. En al bij al is daartoe maar een kleine stap te nemen. Want onder wiens vleugels zou dat anders zijn dan die van het ITAA.
En de leden van de dienst bemiddeling worden aangesteld vanuit de dienst Financiën. Daarbij is de fiscale bemiddelaar, in zijn hoedanigheid als fiscale ambtenaar, gebonden door de hiërarchische gehoorzaamheidsplicht. Zo kan deze niet anders dan de administratieve standpunten of positieve rechtspraak te volgen. De administratie is zowel bemiddelaar als partij, ondanks de formele voorschriften dat de bemiddelingsambtenaar onafhankelijk dient te zijn, en geen instructies kan ontvangen van de fiscale administratie. Een zekere collegialiteit zal er steeds zijn, en zoals eerder vermeld, is niet alleen de objectieve vereiste van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van belang, maar dient ook elke schijn van partijdigheid verholpen te worden. “Justice must not only be done, it must also be seen to be done”. De vereisten.
Column J. Tuerlinckx in Trends