Alarmsignaal voor Europa (en België en Vlaanderen)

De Europese economie blijft sinds de corona-jojo wat aanmodderen met een magere, maar positieve economische groei. Zo groeide de eurozone de voorbije twee jaar met 0,5% per jaar. En het ziet er niet meteen naar uit dat daar op korte termijn veel verandering in komt.

Achter die stabiliteit schuilt echter een veel verontrustendere trend die de toekomstige welvaart in Europa (en dus ook bij ons) ernstig bedreigt. Een recent Europees rapport zet dat nog eens extra in de verf.

Maar de sense of urgency bij beleidsmakers op verschillende niveaus om dat echt aan te pakken, lijkt voorlopig uit te blijven.

Het geleidelijke afglijden van Europa

Een paar weken geleden publiceerde voormalig ECB-voorzitter Mario Draghi zijn langverwachte rapport over de tanende concurrentiepositie van de Europese economie. Dat zou op alle beleidsniveaus de alarmbellen moeten doen afgaan. De voorbije 25 jaar groeide de economie van de eurozone met 37% (of gemiddeld 1,3% per jaar). In dezelfde periode liet de Amerikaanse economie een groei van 68% (2,1% per jaar) optekenen. Die economische activiteit wordt bepaald door twee factoren: hoeveel mensen werken er en hoeveel output leveren die per hoofd (lees, hun productiviteit). De werkgelegenheid steeg de voorbije kwarteeuw net iets meer in de eurozone dan in de VS. De volledige groeiachterstand van de eurozone is dus toe te schrijven aan de magere productiviteitsgroei. Die was in de VS bijna drie keer hoger dan in de eurozone (gemiddeld 1,4% versus 0,5% per jaar). Die sterkere productiviteitsgroei in de VS is bijna volledig toe te schrijven aan de ICT-sectoren en digitale diensten.

De impact van die lagere productiviteitsgroei op de welvaart in de eurozone is enorm. Als we in Europa over de voorbije 25 jaar hetzelfde groeitempo als in de VS hadden kunnen realiseren, dan lag de totale economische activiteit in de eurozone vandaag 3.400 miljard hoger. Vertaald naar Belgische normen zou dat overeen komen met bijna 140 miljard aan extra economische activiteit op jaarbasis. Die extra welvaart had gebruikt kunnen worden voor hogere lonen, extra investeringen in zorg, hogere pensioenen… Europa laat met andere woorden enorme kansen voor extra welvaart liggen.

Het toekomstperspectief is zo mogelijk nog dramatischer (zonder ingrijpen). Vooral door de demografische dynamiek zal toenemende werkgelegenheid de komende decennia wegvallen als groeifactor. De bevolking op actieve leeftijd, de groep van de bevolking die kan werken, zal de komende 25 jaar in de eurozone met 0,4% per jaar krimpen. Als we er tegen die achtergrond niet in slagen om de huidige productiviteitsgroei van zo’n 0,5% per jaar gevoelig op te krikken, dan zijn we op weg naar een totale economische groei van 0,1% per jaar. Quasi-stagnatie dus. Dat soort ‘groei’ is onvoldoende om de huidige welvaartsstaat overeind te houden.

Op alle beleidsniveaus moet productiviteit de absolute prioriteit worden

De magere productiviteitsgroei is niet in steen gebeiteld. Er zijn mogelijkheden om daar iets aan te doen: meer overheidsinvesteringen voor een betere infrastructuur, meer inzetten op O&O en innovatie, de kwaliteit van het onderwijs versterken en levenslang leren veel breder uitrollen, een meer ondersteunend ondernemingsklimaat met minder hindernissen om een onderneming te starten en betere toegang tot financiering, een beter werkende arbeidsmarkt… De beleidsrecepten liggen al lang klaar, maar we moeten er wel eindelijk eens werk van maken. Een mogelijkheid waar heel veel potentieel voor sterkere productiviteitsgroei in zit, is de digitalisering (incl. Artificiële Intelligentie). Dat wordt de komende jaren allicht het krachtigste instrument dat we hebben om de productiviteitsgroei, en dus ook onze welvaart, te verhogen.

Belgische bedrijven doen het op het vlak van digitalisering al relatief goed. Volgens Europese indicatoren zitten onze bedrijven in de Europese kopgroep qua adoptie van de nieuwe digitale mogelijkheden. In 2023 maakte 14% van de Belgische bedrijven (met minstens 10 werknemers) op structurele wijze gebruik van minstens één AI-technologie. Daarmee zit België in de top 5 van Europa. In de grote ondernemingen (meer dan 250 werknemers) is dat al bijna de helft, in kleine ondernemingen (10 tot 50 werknemers) blijft dat beperkt tot zo’n 10%. Het zal meteen ook duidelijk zijn dat daar nog heel veel potentieel ligt om beter te doen.

Op elk beleidsniveau (Europees, nationaal en regionaal) moet werk gemaakt worden van een inhaalbeweging in de digitalisering van onze economie. Het Draghi-rapport brengt hopelijk op Europees niveau eindelijk wat zaken in beweging. Maar ook de nieuwe Belgische en Vlaamse regeringen moeten aan de bak. Initiatieven zoals het Wintercircus, een hub voor tech-startups, kunnen belangrijke impulsen geven. Maar er is veel meer nodig, onder meer in het onderwijs (we hebben in Vlaanderen bij het laagste aantal STEM-afgestudeerden in Europa), in digitale infrastructuur (we verliezen op dat vlak al jarenlang terrein in vergelijking met de rest van Europa), in de talrijke barrières voor ondernemerschap (we hebben bij het laagste aantal starters van Europa) en in de kapitaalmarkt (we slagen er niet in om een voldoende groot deel van het sparen in te zetten als durfkapitaal).

Sense of urgency

Zonder ingrijpen zal de vertragende productiviteitsgroei ervoor zorgen dat ons huidig Europees welvaartsmodel onhoudbaar wordt. Met een brede productiviteitsagenda valt zo’n doemscenario te vermijden, maar de tijd om dat in gang te zetten begint wel te dringen. De nodige sense of urgency lijkt er op de verschillende beleidsniveaus nog altijd niet te zijn. Maar ondertussen blijft de teller van gemiste welvaart wel verder oplopen.

Mots clés