Auteursrechten in 2023: wat verandert er voor mij? (1/2)

Maak uw kennis compleet door meteen in de nieuwe wetteksten te duiken met verklarende commentaar.

En hier is de programma-wet die op 30 DECEMBER 2022 eindelijk is gepubliceerd en dus beschikbaar is op de website van het Belgisch Staatsblad: 26 DECEMBER 2022 - Programmawet, TITEL 6 – FINANCIËN, Hoofdstuk 1 – Inkomstenbelastingen, Afdeling 1 – Hervorming fiscaal regime auteursrechten en naburige rechten.

Wij verwijzen ook naar de "Memorie van Toelichting bij de Programmawet" (de Memorie van Toelichting).

Wij verwijzen naar het Wetboek van de inkomstenbelasting als het "WIB".

Voor je gemak geven we de wetswijzigingen als volgt weer: 1) Wetgevingstekst 2) Toelichtingstekst.


1. Ik heb in 2022 al royalty's ontvangen, wat verandert er voor mij in 2023?

WETTEKSTEN

Art. 108 van de programma-wet: In titel X van hetzelfde Wetboek wordt een artikel 551 ingevoegd, luidende:

"Art. 551. § 1. Het percentage van 30 pct. bedoeld in de artikelen 37, tweede lid, eerste streepje, 171, 2° bis, en 269, § 1, 4°, wordt gebracht op 50 pct. voor het aanslagjaar 2024 en op 40 pct. voor het aanslagjaar 2025.

§ 2. Artikel 17, § 1, 5°, zoals het bestond alvorens te zijn gewijzigd bij artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022, blijft van toepassing voor het aanslagjaar 2024 op de belastingplichtigen die voor het aanslagjaar 2023 belast werden op inkomsten die onder deze bepaling vallen en die vanaf het aanslagjaar 2024 niet langer aanspraak kunnen maken op de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, zoals gewijzigd bij artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022."

VERKLARENDE TEKST

Het wetsvoorstel introduceert namelijk BEPERKINGEN bij het innen van COPYRIGHTS onder nieuwe voorwaarden (artikel 37 WIB):

In artikel 37 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 5 juli 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:

In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in de mate dat:

  • de verhouding tussen de totale vergoedingen voor de overdrachten of verleningen van licenties van de auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoe- dingen, waarin ook de vergoedingen voor de geleverde prestaties zijn begrepen, meer dan 30 pct. bedraagt;
  • zij meer bedragen dan 37.500 euro;

en voor zover dat het gemiddelde inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de voorgaande streepjes bedoelde beperkingen, die in de vier vorige belastbare tijdperken zijn ontvangen, in voorkomend geval met uitsluiting van de periode waarin de activiteit is begonnen, het absolute maximumplafond van 37.500 euro niet overschrijdt.”.

2° er wordt een nieuw lid ingevoegd tussen het tweede lid en het derde lid, dat het vierde lid wordt, luidende:

De bepaling onder het tweede lid, eerste streepje,

  • is enkel van toepassing wanneer de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie;
  • is niet van toepassing wanneer de vergoedingen voor de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten naderhand worden verkregen, losstaand van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor de geleverde prestatie omvat, onverminderd de toepassing van het tweede lid, tweede streepje en van de voorwaarde met betrekking tot de vergelijking van de inkomsten van het tijdperk met het gemiddelde van de tijdens de vier voorgaande belastbare tijdperken ontvangen inkomsten, overeenkomstig het tweede lid.”.

1.1. Ik zal mijn creatieve activiteit voortzetten in 2024

No alt text provided for this image

WETTEKSTEN

Volgens de tekst van de programma-wet moet de verhouding tussen de totale vergoedingen voor de overdrachten of verleningen van licenties van de auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoedingen, waarin ook de vergoedingen voor de geleverde prestaties zijn begrepen, niet meer dan:

  • 50 p.c. voor inkomen in 2023 (belastingjaar 2024)
  • 40 p.c. voor inkomen vanaf 2024 (belastingjaar 2025)
  • 30 p.c. voor inkomen vanaf 2025 (belastingjaar 2026)

bedragen.

VERKLARENDE TEKST

Zoals reeds het geval was, mogen deze inkomsten uit auteursrechten nooit meer bedragen dan 37.500 euro (64.070 euros in 2022) om in aanmerking te komen voor het vermoeden van indeling als inkomsten uit roerende zaken.

Evenzo mag het gemiddelde inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de voorgaande streepjes bedoelde beperkingen, die in de vier vorige belastbare tijdperken zijn ontvangen, in voorkomend geval met uitsluiting van de periode waarin de activiteit is begonnen, het absolute maximumplafond van 37.500 euro (64.070 euros in 2022) niet overschrijden.

Deze beperkingen gelden zijn enkel van toepassing wanneer de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie.

Uitzondering op de uitzondering: deze beperkingen zijn niet van toepassing wanneer de vergoeding voor de overdracht of licentie van auteursrechten en naburige rechten later wordt ontvangen, onafhankelijk van de oorspronkelijke vergoeding die ook een vergoeding voor de prestatie bevat.


1.2. Ik stop met mijn creatieve activiteiten in 2023

WETTEKSTEN

Volgens artikel 551, § 2, van de programma-wet blijft artikel 17, § 1, 5°, zoals het bestond alvorens te zijn gewijzigd bij artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022, blijft van toepassing voor het aanslagjaar 2024 (inkomsten 2023) op de belastingplichtigen die voor het aanslagjaar 2023 (inkomsten 2022) belast werden op inkomsten die onder deze bepaling vallen en die vanaf het aanslagjaar 2024 (inkomsten 2023) niet langer aanspraak kunnen maken op de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, zoals gewijzigd bij artikel 100 van de programmawet van 26 december 2022.

VERKLARENDE TEKST

Onverminderd de toepassing van roerende voorheffing worden inkomsten uit onroerend goed en kapitaal en roerende goederen beschouwd als beroepsinkomsten wanneer deze goederen worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepsactiviteit van de begunstigde van deze inkomsten.

In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5° WIB, hun hoedanigheid van inkomsten uit roerende goederen, behalve indien en voor zover zij 64.070 euro (geïndexeerd bedrag) overschrijden.

PAS OP: er wordt voorzien in een overgangsregeling voor die gevallen die vandaag genieten van het stelsel, maar na hervorming er niet meer van kunnen genieten. Zij zullen in 2023 nog kunnen genieten van het oude stelsel, weliswaar onder de voorwaarden dat de huidige grensbedragen worden gehalveerd en vanaf 2024 op nul worden gezet.


2. Wat verandert er nog voor mij in 2023?

2.1. Nieuwe voorwarden

WETTEKSTEN

Vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel waren inkomsten uit kapitaal en roerende zaken alle inkomsten uit roerende zaken die in welke hoedanigheid dan ook waren gemaakt, namelijk met name (...) "5° verlening van een licentie door de oorspronkelijke rechthebbende, zijn erfgenamen of legatarissen, van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld, bedoeld in boek XI, titel 5, van het Wetboek van economisch recht of soortgelijke bepalingen van buitenlands recht (artikel 17 WIB)

  • die betrekking hebben op originele werken van letterkunde of kunst zoals bedoeld in artikel XI.165 van hetzelfde Wetboek of op prestaties van uitvoerende kunstenaars zoals bedoeld in artikel XI.205."

Voortaan moeten belastingplichtigen wiens inkomsten vallen onder de toepassing van de bijzondere belastingregeling die wordt gevormd door de artikelen 17, § 1, 5°, en 37, lid 2, WIB 92, :

  • op voorwaarde dat de voormelde oorspronkelijke rechthebbende beschikt over een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 6 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of met gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; of
  • bij gebrek daaraan, dat de rechthebbende in het kader van de overdracht of de verlening van een licentie in overeenstemming met de eerste drie streepjes deze rechten overdraagt of in licentie geeft aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie; of
  • alsmede de voormelde inkomsten die door de voor- melde rechthebbende worden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde beheersorganisatie.”.
No alt text provided for this image
HEEL BELANGRIJK IS DAT DE MEMORIE VAN TOELICHTING ERAAN HERINNERT DAT: ONVERMINDERD HETGEEN BEPAALD, BRENGEN DEZE AANPASSINGEN GEEN ENKELE WIJZIGING MET ZICH MEE WAT BETREFT DE TOEGANG TOT HET REGIME NAAR GELANG HET UITGEOEFENDE BEROEP.

De minister van Financiën bevestigde dit op 21 november 2022 op de RTBF (l'invité):


"Voor mij is het belangrijk om uit te leggen dat een werknemer die 50% belasting betaalt, terwijl een ander voor een vergelijkbare baan slechts 7,5% betaalt. Dit is niet verklaarbaar en het is het gevolg van het auteursrecht. En natuurlijk begrijp ik de bezorgdheid van de IT-sector en ik heb er natuurlijk op aangedrongen dat er overgangsmaatregelen nodig zijn, maar ik herhaal dat er op geen enkel moment SECTOREN zijn uitgesloten.

VRAAG VAN DE HEER THOMAS GADISSEUX: GEEN UITSLUITING MAAR U GAAT STRENGER WORDEN?

IK BEN NATUURLIJK STRENGER: ER ZIJN SPECIFIEKE VOORWAARDEN WAARAAN MOET WORDEN VOLDAAN VOORDAT JE TOEGANG KRIJGT TOT HET REGIME VAN AUTEURSRECHTEN."


In het bijzonder wat computerprogramma's betreft stelde de Europese richtlijn van 14 mei 1991 (91/250/EG) reeds dat deze programma's, het voorbereidend materiaal daaronder begrepen, in gelijk welke vorm, met inbegrip van programma's die in apparatuur zijn ingebouwd, auteursrechtelijk beschermd zijn en gelijkgesteld zijn met werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie. In dezelfde lijn bepaalt zowel het TRIPS-verdrag als het WCT-verdrag dat "computerprogramma's, in bron- dan wel doelcode, worden beschermd als werken van letterkunde krachtens de Berner Conventie (1971)" (TRIPS-verdrag staat voor "Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights"). De Europese Softwarerichtlijn (2009/24/EG) verduidelijkte verder dat de term 'computerprogramma' daarenboven het voorbereidende ontwerpmateriaal omvat, op voorwaarde dat het van dien aard is dat het later tot zo een programma kan leiden. De Belgische wetgever heeft dit dan ook met zoveel woorden overgenomen in artikel XI.294 WER : "Computerprogramma's, het voorbereidend materiaal daaronder begrepen, worden auteursrechtelijk beschermd en gelijkgesteld met werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie".

No alt text provided for this image

Derhalve is het bijzonder fiscaal regime principieel ook van toepassing op softwareontwikkeling, zelfs zonder expliciete verwijzing naar Titel 6 WER. Titel 6 wordt namelijk beschouwd als een lex specialis ten opzichte van het algemeen auteursrecht opgenomen in Titel 5 (zie ook, HvJ 3 juli 2012, UsedSoft/Oracle, C-128/11, ro. 51-56). Dit betekent dat de Belgische auteurswetgeving van toepassing is voor zover Titel 6 de bewuste materie niet anders regelt.

Ook de toenmalige minister van Financiën bevestigde dit in 2011. De fiscale wettekst verwees - vóór de coördinatie van het Wetboek van economisch recht - enkel naar de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en niet, tevens, naar de wet betreffende software van dezelfde datum. Toch stelde de minister van Financiën dat "computerprogramma's niet uitgesloten worden van het toepassingsgebied van de [eerste] wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten [nu Titel 5], hoewel ze bovendien het voorwerp zijn van een bijzondere wetgeving [nu Titel 6]. [...]. De inkomsten uitsluiten van de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5° WIB 92 (met als motivering dat de wet van 30 juni 1994 betreffende de computerprogramma's daarin niet uitdrukkelijk is vermeld) is onrechtvaardig en overigens discriminerend" (Vr. nr. 5-1265 Senator Wouter Beke, Senaat, zitting 9 februari 2011).

Lees: B. Springael & C. Vanpeteghem, “Auteursrechten door een fiscale bril : wie blijft aan boord ?”, Fisc., nr. 1770, 07 december 2022, p. 1 en v.).

De belastingdienst heeft ook (in maart 2018) een circulaire gepubliceerd inzake het regime van auteursrechten (Circulaire 2017/C/68 betreffende auteursrechten die worden verworven om duurzaam te worden gebruikt voor de bedrijfsactiviteit; Fisconetplus) die bepaalde:

III. Boekhoudkundige bepalingen

A. Algemeen

7. Onder de immateriële vaste activa moet worden verstaan, de ondernemingsmiddelen van onlichamelijke aard die bestemd zijn om duurzaam voor de bedrijfsactiviteit te worden gebruikt, en die naar verwachting toekomstige economische voordelen voor de onderneming zullen opleveren.

De rubriek 'Immateriële vaste activa' omvat inzonderheid de concessies, octrooien, licenties, knowhow, merken en soortgelijke rechten waarvan de vennootschap eigenares is of ingeval zij de rechten tot exploitatie ervan heeft verworven (3). Voorbeelden van rechten die onder die noemer kunnen vallen, zijn computersoftware en auteursrechten, met inbegrip van de licentieovereenkomsten.

(3) Zie art. 95 van het KB 30.01.2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen en het CBN-advies 2012/13 van 10.10.2012 - De boekhoudkundige verwerking van immateriële vaste activa.”


Tenslotte definieert de FOD Economie op haar officiële website duidelijk wat onder software beschermd is:

"Welke elementen van een computerprogramma worden beschermd door het auteursrecht?

Het auteursrecht beschermt de verschillende aspecten van het computerprogramma:

  • broncode,
  • objectcode,
  • esthetische elementen,
  • interfaces,
  • voorbereidend materiaal,
  • structuur van het programma,
  • enz.

Codes

Zowel de broncode, als de objectcode, worden beschermd door het auteursrecht. Het is dus niet toegestaan om een computerprogramma, of delen ervan, zonder uitdrukkelijke toestemming te reproduceren.

Het volstaat ook niet om enkele lijnen van de code te veranderen om auteursrechtelijke problemen te vermijden.

Architectuur van de software

Ook de architectuur, structuur en organisatie van een computerprogramma zijn auteursrechtelijk beschermd, net zoals de routines en de lijsten van variabelen en parameters.

Het simpelweg overnemen van de architectuur van een computerprogramma bij de creatie van een ander programma, kan dan ook een inbreuk zijn op het auteursrecht.

Voorbereidend materiaal en software in ontwikkeling

Het auteursrecht beschermt niet enkel de softwarecodes. Ook het voorbereidend materiaal geniet bescherming (althans in de mate dat dit uiteindelijk bijdraagt tot de ontwikkeling van een computerprogramma). De schema’s, organogrammen die de architectuur geheel of gedeeltelijk beschrijven, flowcharts, enz. zijn dus beschermd.

Het kopiëren van de structuur van een computerprogramma in een ander programma kan dus een auteursrechtelijke inbreuk vormen, zelfs indien de codes verschillend zijn. Dat betekent dus dat software die reeds is opgemaakt en waarvan de architectuur voldoende ontwikkeld is, ook al beschermd wordt, zelfs al is de code nog niet uitgeschreven.

De “look and feel”

Alle elementen die deel uitmaken van de gebruiksinterfaces, zoals iconen, uiterlijke verschijningsvormen, menuschermen en geluiden, worden eveneens door het auteursrecht beschermd."


Naar aanleiding van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom:

"Auteursrecht

Het auteursrecht beschermt alle originele werken die het persoonlijke stempel van de maker dragen. Denk aan een stripboek, een kunstwerk, een reclametekening, een foto, een video, een muziekstuk of een game. Het maakt niet uit of het werk al voltooid is of niet.

De broncode en grafische interface van apps en games vallen ook onder het auteursrecht mits ze aan de voorwaarden voldoen. België heeft, in tegenstelling tot Nederland, specifieke wetgeving voor het beschermen van computerprogramma's. Deze wetgeving bestaat naast het auteursrecht. Lees meer op de website van de FOD Economie.

En de beste rechtsleer:

"In ieder geval zal men in detail moeten nagaan welke onderdelen van het softwareprogramma voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt alvast dat de Softwarerichtlijn bescherming biedt aan de uitdrukkingswijze van een softwareprogramma, zoals de bron- en de doelcode (i.e. de leesbare tekst geschreven door een softwareontwikkelaar in programmeertaal en de omzetting in machinetaal, zoals een binaire code), (HvJ 22 december 2010, BSA, C-393/09, r.o. 35; HvJ 2 mei 2012, SAS, C-406/10, r.o. 35). Zij biedt ook bescherming aan het voorbereidend ontwerpmateriaal dat later tot het computerprogramma zelf kan leiden.

Daarnaast heeft het Hof reeds verduidelijkt dat een grafische gebruikersinterface bescherming geniet onder het auteursrecht, indien het aan de originaliteitsvoorwaarde voldoet (HvJ 22 december 2010, BSA, C-393/09, r.o. 45-46). Ook de programmeertaal en de indeling van de gegevensbestanden die in het kader van een computerprogramma worden gebruikt, kunnen auteursrechtelijk beschermd worden voor zover ze origineel zijn (HvJ 2 mei 2012, SAS, C-406/10, ro. 45)." B. Springael & C. Vanpeteghem, “Auteursrechten door een fiscale bril : wie blijft aan boord ?”, Fisc., nr. 1770, 07 december 2022, p. 1 en v.).


Merk op dat de bepalingen van de nieuwe auteursrechtenverordening in werking treden op 1 januari 2023 en van toepassing zijn op inkomsten die vanaf 1 januari 2023 worden betaald of toegekend.


2.2. Voorwaarden voor de toepassing van het regime inzake auteursrechten in 2023

No alt text provided for this image
Er zijn niet minder dan 9 VOORWAARDEN om te genieten van het fiscaal gunstig regime, waarvan er slechts EEN bestond vóór de programmawet van 2022 (de maximumdrempel van 64.070 euro aan royalty's voor het inkomstenjaar 2022).

Er is dus heel de pedagogie van de co-auteurs (CFDP, Artisium, Codelaw en Christophe Boeraeve) voor nodig om deze in de vorm van een "checklist" te presenteren.


2.2.1. Voorwaarden van artikel 17, § 1, 5° WIB 92

OPMERKING VOORAF :

De Memorie van Toelichting stelt dat " Artikel 17, § 1, 3°, WIB 92, werd aangevuld door de wet van 21 januari 2022 om, zonder mogelijke verwarring, de inkomsten waarop het betrekking heeft duidelijk te onderscheiden van de inkomsten bedoeld in de bepaling onder 5°.

Ter herinnering, het is inderdaad mogelijk dat in bepaalde gevallen de inkomsten uit de overdracht of licentieverlening van auteursrechten of naburige rechten onder de toepassing van artikel 17, § 1, 3°, WIB 92 vallen, op basis van de in deze bepaling genoemde termen “concessie van roerende goederen”, onverminderd de toepassing van de artikelen 23, 24, 27 en 37, eerste lid, WIB 92 die het mogelijk maken het geheel van deze inkomsten te kwalificeren als inkomsten uit roerende goederen met beroepskarakter, naar gelang van de omstandigheden feitelijk en rechtens.

De andere verschillen tussen deze twee bepalingen liggen in het feit dat het systeem van forfaitaire kosten voor elk van de twee anders is (cf. artikelen 3 en 4 van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) en dat het tarief van de afzonderlijke belasting en van de roerende voorheffing 30 pct. (wat het gewone tarief is) bedraagt voor inkomsten bedoeld in de bepaling onder 3° en 15 pct. voor inkomsten bedoeld in de bepaling onder 5°.”

Alleen inkomsten die voldoen aan de volgende voorwaarden (die elk dus vervuld moeten zijn) kunnen van het regime genieten:

WETTEKSTEN
1) verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie door de oorspronkelijke rechthebbende, zijn erfgenamen of legatarissen, van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld, bedoeld in boek XI, titel 5, van het Wetboek van economisch recht of in analoge bepalingen van buitenlands recht
VERKLARENDE TEKST

Hier is de link naar boek XI, titel 5 van het Wetboek van economisch recht: Boek XI. - 1 Intellectuele eigendom en Handelsgeheimen Titel 5. - Auteursrecht en naburige rechten

De eigenaar van auteursrechten en naburige rechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 is de oorspronkelijke eigenaar van deze rechten (artikel XI.170 van het Wetboek van economisch recht) of zijn erfgenamen of legatarissen van de rechten (artikel XI.171 van hetzelfde Wetboek).

En hier zijn de 2 artikelen in kwestie:

Art. XI.170 De oorspronkelijke auteursrechthebbende is de natuurlijke persoon die het werk heeft gecreëerd.

Tenzij het tegendeel is bewezen, wordt een ieder als auteur aangemerkt wiens naam of letterwoord waarmee hij te identificeren is als dusdanig op het werk, op een reproductie van het werk, of bij een mededeling aan het publiek ervan wordt vermeld.

De uitgever van een anoniem werk of van een werk onder pseudoniem wordt ten aanzien van derden geacht de auteur daarvan te zijn.

Art. XI.171 Na het overlijden van de auteur worden de rechten bedoeld in artikel XI.165, § 1, tijdens de duur van de bescherming van het auteursrecht, uitgeoefend door zijn erfgenamen of legatarissen, tenzij de auteur ze aan een bepaald persoon heeft toegekend, met inachtneming van het wettelijk voorbehouden erfdeel dat aan de erfgenamen toekomt.

De rechten, bedoeld in artikel XI.165, § 2, worden na het overlijden van de auteur, uitgeoefend door zijn erfgenamen of legatarissen, tenzij hij daartoe een welbepaald persoon heeft aangewezen.

Bij onenigheid geldt de regeling van artikel XI.168.

WETTEKSTEN
2) die betrekking hebben op originele werken van letterkunde of kunst zoals bedoeld in artikel XI.165 van het Wetboek van economisch recht of op prestaties van uitvoerende kunstenaars zoals bedoeld in artikel XI.205 van hetzelfde Wetboek
VERKLARENDE TEKST

Hier is de link naar artikel XI.165 van het Wetboek van economisch recht: Art. XI.165 en de link naar artikel XI.205 van hetzelfde Wetboek: Art. XI.205.

Boek XI, Titel 5, van het Wetboek van economisch recht beoogt respectievelijk het auteursrecht en de naburige rechten, enkel betrokken via huidig artikel 17, § 1, 5°, WIB 92. Deze verduidelijking is derhalve in de tekst opgenomen teneinde deze meer in overeenstemming te brengen met de primaire doelstellingen van de wet, zoals vermeld in de algemene toelichting.

Het begrip “artistiek werk” of “werk van letterkunde” wordt niet gedefinieerd in het Wetboek van economisch recht, maar het wordt wel genoemd in artikel XI.165 van dit wetboek, in verband met de auteur van het werk en de rechten die verbonden zijn aan de schepping en exploitatie van dit werk. Voor wat betreft de naburige rechten wordt verwezen naar artikel XI.205 van hetzelfde wetboek. Met het oog op de nauwkeurigheid van het begrip van het betrokken “werk” moeten deze verwijzingen worden opgenomen in de tekst van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92.

Volgens de Memorie van Toelichting: "De rechtspraak heeft bevestigd dat de FOD Financiën bevoegd is voor de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, in zijn geheel, en dit onder het toezicht van de hoven en rechtbanken.

Zo volgt uit het arrest van 30 oktober 2018 van het hof van beroep te Gent dat zowel de fiscale rechter als de fiscale administratie zich, – in het kader van de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 –, kunnen uitspreken over het bestaan van een werk beschermd door de wetgeving betreffende het auteursrecht (Ref. 2017/AR/769. Zie ook het arrest van 25 juni 2020 van het Hof van Cassatie dat daarop betrekking heeft, ref. F.19.0052.N).

Bovendien wordt vanaf nu gebruik gemaakt van de termen “overdracht of verlening van een licentie” teneinde het juiste begrippenkader te gebruiken na de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG in het Wetboek van economisch recht;"

WETTEKSTEN
3) met het oog op de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van deze rechten, behalve in het geval van een gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen, overeenkomstig de eerlijke beroepsgebruiken, door de verkrijger, de licentiehouder of een derde
VERKLARENDETEKST

In de memorie van toelichting staat: " Deze gebeurtenis kan te wijten zijn aan een situatie van overmacht of aan elke gebeurtenis veroorzaakt buiten de wil van de overeenkomstsluitende partijen die de exploitatie of het daadwerkelijk gebruik van de overgedragen rechten of de rechten waarvoor een licentie is verleend, of de productie of publicatie die daaruit zou volgen, verhindert.

Vervolgens worden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 bepaald naar gelang van het statuut van de houder van het auteursrecht of van de naburige rechten, namelijk de personen die houder zijn van een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 6 van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Een tweede alternatief criterium wordt voorzien voor de houders van auteursrechten en naburige rechten die om een of andere reden niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 6 van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Voor de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 moet de oorspronkelijke rechthebbende van de rechten voldoen aan de voorwaarden van de eerste drie streepjes en van het vierde en/of vijfde streepje van het eerste lid van deze bepaling. Zo moet een erfgenaam of een legataris van de rechten van een oorspronkelijke auteur die over een kunstwerkattest beschikte, voldoen aan de voorwaarde van artikel 17, § 1, 5°, vijfde streepje, WIB 92, ongeacht of hij al dan niet ook over een kunstwerkattest beschikt.

Op verzoek van de Raad van State wordt verduidelijkt dat de term “rechthebbende” in het ontworpen artikel 17, § 1, 5°, vierde en vijfde streepje, WIB 92 slaat op zowel de oorspronkelijke rechthebbende als op zijn erfgenamen en legatarissen in het vijfde streepje en dat deze term in het vierde streepje enkel slaat op de ‘“oorspronkelijk rechthebbende”’, gezien in het vierde streepje wordt gesproken over het al dan niet beschikken over een kunstwerkattest, dewelke geen voorwaarde kan zijn in hoofde van de erfgenamen of legatarissen.

Dit tweede criterium voorziet in de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 voor de rechthebbende die niet over een kunstwerkattest beschikt, op voorwaarde dat deze rechthebbende de rechten met betrekking tot zijn auteursrechtelijk beschermd werk of zijn naburigrechtelijk beschermde prestatie overdraagt of in licentie geeft aan een derde om het mee te delen aan het publiek of voor openbare uitvoering of opvoering of voor reproductie.

No alt text provided for this image
De mededeling aan het publiek, de openbare uitvoering of opvoering kan verschillende vormen aannemen, met name schriftelijk, grafisch, fotografisch, cinematografisch of met geluid, en kan geschieden via verschillende dragers: materiëlel, digitale of andere, via verschillende wijzen van overdracht: een artikel, radio, televisie, theater, scenografisch, museografisch, informaticanetwerk, digitaal platform, metaverse, enz.

De mededeling aan het publiek omvat ook de reproductie van werken en prestaties die onder de bepalingen van boek XI, titel V, van het Wetboek van economisch recht vallen en omvat de reproductie van werken en prestaties in welke vorm of via welke drager ook.

“De begrippen 'mededeling aan het publiek' en 'reproductie' moeten worden begrepen overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (bv. het arrest van 31 mei 2016, Reha Training, C-117/15) (MvT, 64-65).

In zijn voormeld arrest verduidelijkte het Hof dat de notie 'publiek' een 'vrij groot aantal personen' impliceert. Dit veronderstelt een zekere de-minimisdrempel, waardoor het een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen uitsluit van het begrip 'publiek'. Het gaat er bovendien om een werk op elke passende wijze waarneembaar te maken voor 'personen in het algemeen', met andere woorden, niet beperkt tot specifieke individuen die tot een private groep behoren.” B. Springael & C. Vanpeteghem, “Auteursrechten door een fiscale bril : wie blijft aan boord ?”, Fisc., nr. 1770, 07 december 2022, p. 1 en v.).

"Zoals we zojuist hebben aangegeven, bepaalt het economisch recht dat de eigenaar de enige is die het recht heeft de exploitatie van zijn werk toe te staan. Wanneer hij dat doet, door middel van overdracht of licentie, moet de begunstigde er in beginsel daadwerkelijk gebruik van maken.

Volgens de nieuwe fiscale omschrijving van het auteursrecht moet dit gebeuren "volgens de eerlijke gebruiken van het beroep" (zie hierboven).

De wetgever heeft zich waarschijnlijk laten inspireren door het auteursrecht: de nieuwe artikelen XI.167/4, WER en XI.205/4, WER (ook ingevoerd bij de eerder genoemde wet van 19 juni 2022) bepalen dat auteurs en uitvoerende kunstenaars die hun exclusieve rechten in het kader van een exploitatiecontract hebben overgedragen of exclusief in licentie hebben gegeven, hun rechten geheel of gedeeltelijk kunnen terugnemen als de exploitatie niet binnen een redelijke termijn (die niet in strijd mag zijn met de eerlijke uitoefening van het beroep) plaatsvindt.

Er zijn enkele uitzonderingen op deze mogelijkheid tot terugname, met name voor creaties op basis van arbeidscontracten of in opdracht. Niettemin zal ervoor moeten worden gezorgd dat er bij de interpretatie van de voorwaarden geen tegenstrijdigheden zijn tussen de nieuwe belastingregeling en de wetgeving inzake auteursrechten.

Het risico is des te groter omdat de wetgever de bovengenoemde terminologie in een andere context gebruikt (de nieuwe belastingregeling) en een extra beperking invoert: de feitelijke exploitatie of het gebruik is niet verplicht "in geval van een gebeurtenis buiten de macht van de contracterende partijen" (zie hierboven).

De enige juiste interpretatie van dit voorbehoud lijkt ons dat eerst moet worden vastgesteld of er sprake is van exploitatie of daadwerkelijk gebruik in het kader van de eerlijke beroepsuitoefening.

Als dit het geval is, omvat dit situaties waarin bepaalde aspecten (bepaalde geleverde foto's, delen van artikelen, passages in softwarecode, enz.) mogelijk niet effectief worden gebruikt als gevolg van redactionele beslissingen van de begunstigde of de opdrachtgever, maar waarbij het bij aanvang de bedoeling van de partijen was dat de geleverde werken effectief zouden worden geëxploiteerd of gebruikt.

Als er over het geheel genomen geen sprake is van exploitatie of daadwerkelijk gebruik, is het aan de partijen om aan te tonen dat dit het gevolg is van gebeurtenissen waarop zij geen invloed hebben (wat neerkomt op het bewijs dat het ab initio wel degelijk de bedoeling was om te exploiteren)."

En de vragen die de auteurs (Brent Springael/Camille Vanpeteghem) stellen:

No alt text provided for this image

"Hoe de fiscus de toepassing van deze regel zal handhaven, is ons onduidelijk. Stel dat bepaalde werken niet worden geëxploiteerd en de fiscus niet overtuigd is van de intentie tot exploitatie. Welk aandeel van de vergoeding of van het verloningspakket zal dan in de nieuwe fiscale regeling worden geherkwalificeerd ? Mag men er in een arbeidsrelatie altijd vanuit gaan dat de overdracht gebeurt met het oog op exploitatie binnen het eerlijke beroepsgebruik ? Binnen welke termijn moet de evaluatie van het daadwerkelijk gebruik gebeuren ? Moet een verkrijger tot daadwerkelijke exploitatie zijn overgegaan binnen de fiscale verjaringstermijnen ? Hoe zal de belastingplichtige een 'eerlijk beroepsgebruik' moeten aantonen bij controle ?"

Vragen die zich aansluiten bij anderen:

“Men kan zich afvragen of de vereiste van de specifieke exploitatiewijzen (mededeling aan het publiek, openbare uitvoering of opvoering, of reproductie) al dan niet een beperking inhoudt van het toepassingsgebied van de nieuwe fiscale regeling. Dit zijn namelijk relatief brede begrippen, waardoor men telkens zou kunnen argumenteren dat de auteur of uitvoerend kunstenaar in een bepaald geval zijn rechten heeft overgedragen met een exploitatieoogmerk, of dat er toch ten minste een reproductie heeft plaatsgevonden van het werk. De kans is aldus groot dat dit criterium aanleiding zal geven tot casuïstiek : heeft de softwareontwikkelaar zijn rechten overgedragen met het oog op exploitatie indien hij een interne bedrijfsapplicatie ontwikkelt? Of vormt het louter gebruik van een dergelijke applicatie reeds een reproductiehandeling? Tal van dergelijke vragen zullen hoogstwaarschijnlijk aan de fiscale administratie worden voorgelegd.”


">

B. Springael & C. Vanpeteghem, “Auteursrechten door een fiscale bril : wie blijft aan boord ?”, Fisc., nr. 1770, 07 december 2022, p. 1 en v.).


WETTEKSTEN

4) op voorwaarde dat de voormelde oorspronkelijke rechthebbende beschikt over een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 6 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of met gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; of

VERKLARENDE TEKST

Vervolgens worden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 bepaald naar gelang van het statuut van de houder van het auteursrecht of van de naburige rechten, namelijk de personen die houder zijn van een kunstwerkattest als bedoeld in artikel 6 van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Een tweede alternatief criterium wordt voorzien voor de houders van auteursrechten en naburige rechten die om een of andere reden niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 6 van de wet tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, of in analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

De eerste mogelijkheid om van de regeling gebruik te maken is dus dat de rechthebbende aantoont dat hij of zij een bewijs van tewerkstelling in de kunsten heeft (zoals bedoeld in art. 7 van de aanstaande wet "tot oprichting van de Commissie voor tewerkstelling in de kunsten en tot verbetering van de sociale bescherming van de werknemers in de kunsten").

Om een dergelijk certificaat te verkrijgen, moet men worden beschouwd als een "kunstwerker", d.w.z. "een persoon die een activiteit uitoefent op het gebied van de kunsten, zij het een artistieke, artistiek-technische of artistiek-ondersteunende activiteit".

Een activiteit wordt alleen als artistiek beschouwd als de aanvrager "een artistieke, artistiek-technische of ondersteunende artistieke bijdrage levert die noodzakelijk is voor de creatie of uitvoering van een artistiek werk".

Een artistieke bijdrage wordt als noodzakelijk beschouwd als zonder die bijdrage niet hetzelfde artistieke resultaat zou kunnen worden bereikt.

Om het kunstcertificaat te verkrijgen, moet de aanvrager ook het bewijs leveren van een beroepspraktijk die grotendeels betrekking heeft op de kunsten, waaronder de beeldende en audiovisuele kunsten, muziek, literatuur, performance, theater, choreografie en strips.

Het is "beroepsmatig" als de aanvrager aantoont dat het "beroepsinkomen en de tijdsinvestering voldoende zijn om een deel van zijn of haar eigen levensonderhoud te bekostigen".

Het wetsvoorstel werd op 1 december 2022 in het Huis aangenomen. De inwerkingtreding volgt op een bij koninklijk besluit vast te stellen datum, maar uiterlijk op 1 januari 2024 (Doc. parl., Chambre, 2022-2023, nr. 55-2864/10) - B. Springael & C. Vanpeteghem, “Auteursrechten door een fiscale bril : wie blijft aan boord ?”, Fisc., nr. 1770, 07 december 2022, p. 1 en v.).

WETTEKSTEN

5) bij gebrek daaraan, dat de rechthebbende in het kader van de overdracht of de verlening van een licentie in overeenstemming met de eerste drie streepjes deze rechten overdraagt of in licentie geeft aan een derde voor mededeling aan het publiek, voor openbare uitvoering of opvoering, of voor reproductie alsmede de voormelde inkomsten die door de voormelde rechthebbende worden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde beheersorganisatie.
No alt text provided for this image

VERKLARENDE TEKST

De Memorie van Toelichting specificeert daarom wat wordt bedoeld met : "De mededeling aan het publiek, de openbare uitvoering of opvoering kan verschillende vormen aannemen, met name schriftelijk, grafisch, fotografisch, cinematografisch of met geluid, en kan geschieden via verschillende dragers: materiële, digitale of andere, via verschillende wijzen van overdracht: een artikel, radio, televisie, theater, scenografisch, museografisch, informaticanetwerk, digitaal platform, metaverse, enz.

De mededeling aan het publiek omvat ook de reproductie van werken en prestaties die onder de bepalingen van boek XI, titel V, van het Wetboek van economisch recht vallen en omvat de reproductie van werken en prestaties in welke vorm of via welke drager ook.

De begrippen “mededeling aan het publiek” en “reproductie” moeten worden begrepen overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (bijvoorbeeld het arrest van 31 mei 2016, Reha Training, C-117/15, EU:C:2016:379, punt 41 tot 44, en de daarin aangehaalde rechtspraak).

Vervolgens wordt er verduidelijkt dat de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 hetzij rechtstreeks door de houder van de rechten worden geïnd, hetzij door bemiddeling van een beheersorganisatie bedoeld in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht: beheersvennootschap, collectieve beheerorganisatie en onafhankelijke beheerentiteit.

De belastingdienst beroept zich regelmatig op de arresten "Svensson" en "Reha Training" (HvJ EU Svensson arrest van 13 februari 2014, C-466/12. 68 HvJ EU en Reha Training arrest van 31 mei 2016, C-117/15). De nuttigste standpunten voor de belastingbetaler staan in verschillende rapporten van de belastingbemiddelaar, die we hieronder proberen weer te geven

In het arrest Svensson gaf het HvJEU antwoord op de vraag of een website die een hyperlink (een klikbare link) aanbiedt naar een beschermd werk dat met toestemming van de auteursrechthebbende vrij beschikbaar is op een andere website, een onder artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2001/29 vallende mededeling aan het publiek vormt.

In het arrest Reha-training beantwoordt het Hof onder meer de volgende prejudiciële vraag:

"Is er in gevallen als dat in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimten televisietoestellen installeert waarnaar hij een signaal zendt, zodat zijn patiënten televisieprogramma's kunnen bekijken, sprake van een "mededeling aan het publiek" in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115?"

In deze twee arresten heeft het HvJEU zich dus niet uitgesproken over de auteursrechtelijke bescherming van een werk, maar alleen over het al dan niet bestaan van een mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115.

Het is interessant om in het Reha-arrest het antwoord van het Hof te lezen dat "de verschillende aard van de door die richtlijnen beschermde rechten niet kan verhullen dat die rechten volgens de bewoordingen van die richtlijnen voortvloeien uit hetzelfde in gang gezette element, namelijk de mededeling aan het publiek van beschermde werken. (Nadruk toegevoegd)

Ten slotte is de kwestie meer recentelijk opnieuw aan de orde gekomen in een zaak (HvJEU, arrest Land Nordrhein -Westfalen van 7 augustus 2018, C-161/17) waarin een student een foto van een reiswebsite (waar deze vrij werd weergegeven) had genomen ter illustratie van een presentatie. De presentatie en de foto werden vervolgens op de website van de school geplaatst, die voor iedereen toegankelijk was.

Volgens het HvJEU werd met deze benadering "een mededeling aan het publiek" vastgesteld, gerechtvaardigd door het feit dat het werk na de publicatie van de foto op de website van de school nu toegankelijk is geworden voor een nieuw publiek, begrepen als een publiek waarmee de auteur van de foto geen rekening had gehouden toen hij toestemming gaf voor de aanvankelijke mededeling op de reiswebsite.

En om te concluderen dat omdat een werk zonder toestemming van de auteur aan het publiek is meegedeeld, er onvermijdelijk sprake is van een inbreuk op zijn rechten.

De gemeenschappelijke noemer tussen deze drie arresten is dat het Hof van Justitie zich niet heeft uitgesproken over de (uiteindelijk rechtens erkende) beschermde aard van een werk, maar alleen over het al dan niet bestaan van een handeling van mededeling aan het publiek in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, met als enig doel te bepalen of er sprake is van een inbreuk op het auteursrecht.

Bijgevolg verwart de administratie de voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming met de vele eigendomsrechten die de wet aan de auteur van een werk toekent, waaronder het recht om een werk aan het publiek mee te delen of de mededeling ervan door derden toe te staan (punt 2 van Richtlijn 2006/115).

Zoals de heer Sébastien Watelet het formuleert: "de uitdrukking van het werk maakt het mogelijk het te communiceren zonder dat het werk daadwerkelijk aan het publiek hoeft te worden meegedeeld. Communicatie naar het publiek is slechts een mogelijk gevolg van expressie. Op geen enkel moment is vereist dat het werk aan het publiek is meegedeeld om auteursrechtelijke bescherming te genieten" (S. Watelet, "Le régime de taxation forfaitaire des droits d'auteur: dix ans déjà", RGFCP, 2018/9, p.30).

Maar als dit laatste het recht omvat om het werk mee te delen, omvat het uiteraard ook het recht om het niet mee te delen, wat ook een economische/patrimoniale waarde kan vertegenwoordigen.

Laten we ter illustratie de hypothese oproepen van een schrijver die een zwavelachtig boek schrijft met een onbetwist origineel karakter over een belangrijke publieke figuur.

No alt text provided for this image

">

Laten we ons voorstellen dat de betrokkene of zijn familie, geïnformeerd over de zoektocht van de auteur naar een uitgever, er de voorkeur aan geeft om het werk en dus elke mededeling te vermijden en dat hij, dankzij zijn fortuin, het auteursrecht op het werk wil voorbehouden.

Het economische recht van mededeling aan het publiek dat de auteur zonder formaliteit wordt toegekend, omvat uiteraard het recht om het al dan niet uit te oefenen, een recht dat een economische waarde vertegenwoordigt en waarvan de eventuele overdracht afhankelijk is van het bestaan van een tegenprestatie.

In de beoogde illustratie verwerft de koper dus een eigendomsrecht dat hij uiteindelijk zelf kan uitoefenen volgens de voorwaarden die in de overeenkomst kunnen zijn opgenomen.

In dit geval, als zijn belang niet wordt uitgeoefend, zal er uiteindelijk geen mededeling aan het publiek of exploitatie zijn (zie specifiek hieronder de ontwikkelingen met betrekking tot dit begrip en de voorwaarde die de administratie ervan maakt om het auteursrechtregime toe te kennen).

Feit blijft dat de auteur inderdaad de eigenaar was van een eigendomsrecht dat hij tegen betaling overdroeg.

Het idee dat een werk verspreid moet worden onder een publiek dat niet beperkt is tot de klanten van de auteur om beschermd te worden door het auteursrecht is onjuist en ongepast. Een werk hoeft niet onder iemand verspreid te worden om door het auteursrecht beschermd te worden.

Een werk mag niet aan iedereen of slechts aan één persoon getoond zijn om door het auteursrecht beschermd te worden.

Indien bescherming wordt verleend zelfs wanneer het werk nog niet gereed is om aan het publiek te worden meegedeeld, kan de overheid de mededeling aan het publiek niet verplicht stellen om van de bescherming en de daarmee samenhangende belastingregeling te kunnen genieten.

De administratie kan uit artikel 165, §1 van het WER niet de bron putten van een verplichting tot mededeling van het werk aan "een breed en onbeperkt publiek".


2.2.2. Voorwaarden van artikel 37 van het WIB

No alt text provided for this image
WETTEKSTEN
6) de verhouding tussen de totale vergoedingen voor de overdrachten of verleningen van licenties van de auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoedingen, waarin ook de vergoedingen voor de geleverde prestaties zijn begrepen, meer dan 30 pct. bedraagt
VERKLARENDE TEKST

Deze voorwaarde is alleen van toepassing indien de overdracht of verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten gepaard gaat met de verrichting van een dienst.

Deze voorwaarde is niet van toepassing indien de vergoeding voor de overdracht of verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten later wordt ontvangen, onafhankelijk van de oorspronkelijke vergoeding die ook een vergoeding voor de prestatie bevat, onverminderd de voorwaarde van een maximumbedrag van 37.500 euro (geïndexeerd) en de voorwaarde met betrekking tot de vergelijking van de inkomsten van het tijdvak met het gemiddelde van de inkomsten die in de vier voorgaande belastbare tijdperken zijn ontvangen.

In de toelichting wordt deze nieuwe limiet als volgt becommentarieerd: "Dergelijke pro rata worden in de praktijk in het kader van arbeidsovereenkomsten reeds toegepast, zonder enige rechtsgrondslag, zodat de verhouding tussen het deel van de inkomsten dat overeenstemt met de inkomsten uit auteursrechten enerzijds, en de totale inkomsten die worden betaald als tegenprestatie voor de overdracht of de licentieverlening van auteursrechten of naburige rechten en de onderliggende prestaties of voor diensten die door de overdrager ten behoeve van de verkrijger worden verricht, die ook de werkgever of opdrachtgever is van de overdragende werknemer of zelfstandige onderaannemer ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst of van een bestelling, anderzijds, verschilt van sector tot sector en van geval tot geval, afhankelijk van de gesloten afspraken en overeenkomsten.

Er is beslist deze praktijk een wettelijk kader te geven door te voorzien in een plafond van 30 pct. van het totale inkomen. Deze maatregel is het fiscale equivalent van de maatregelen die door deze programmawet in de socialezekerheidswetgeving worden ingevoegd en op grond waarvan de vergoeding van auteursrechten en naburige rechten in verband met een prestatie van de overdrager voortaan niet aan socialezekerheidsbijdragen is onderworpen indien aan een aantal door dezelfde wet vastgestelde sociale voorwaarden is voldaan.

Aldus draagt deze maatregel bij tot het verschaffen van rechtszekerheid, zowel uit fiscaal als uit sociaal oogpunt, aan de begunstigden van inkomsten die onder de hierboven beschreven voorwaarden zijn ontvangen.

Lees inderdaad: Sociale zekerheid: hervorming van de auteursrechtenregeling.

Gekozen uittreksel: "

De ministerraad keurt op voorstel van minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke een ontwerp van koninklijk besluit goed tot hervorming van de auteursrechten op het gebied van sociale zekerheid.

Het regime van auteursrechten wordt vanaf 1 januari 2023 op fiscaal en sociaal vlak hervormd. In het hervormingsvoorstel loopt de omschrijving van het materiële en personele toepassingsgebied voor de parafiscale-hervormingsvoorstellen gelijk met de omschrijving voor de fiscale hervormingsvoorstellen. Dit zorgt voor administratieve eenvoud voor de organisaties uit de sector en de betrokken overheidsdiensten, zowel bij afhandeling als controle.

De vergoeding zal worden beschouwd als inkomsten voor zover volgende voorwaarden vervuld zijn:

  • tijdens de periode van de vier kwartalen van het kalenderjaar mag het bedrag van de toegekende vergoedingen voor de overdracht of het in licentie geven van auteursrechten en naburige rechten, ten hoogste 30% bedragen van de som van:
  • het totaalbedrag van het loon onderworpen aan socialezekerheidsbijdragen waarop de werknemer recht heeft
  • het totaalbedrag van de toegekende vergoedingen voor de overdracht of het in licentie geven van auteursrechten en naburige rechten
  • zowel het loon als de vergoeding voor de overdracht of het in licentie geven van de rechten moeten marktconform worden vastgesteld. De werkgever houdt de bewijstukken van de verschillende beoordelingselementen ter beschikking van de Rijksdienst voor sociale zekerheid
  • het bedrag van de vergoeding wordt vermeld in de kwartaalaangifte aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van het kwartaal waarin de vergoeding wordt toegekend

Het ontwerp wordt ter advies voorgelegd aan de Nationale Arbeidsraad en aan de Raad van State.

Het project zal resulteren in de wet van 16 DECEMBER 2022 tot oprichting van de Commissie voor de Kunstarbeid en verbetering van de sociale bescherming van kunstarbeiders die hier beschikbaar is.

En hier is dus een nieuwe wetswijziging waar we op hebben gewacht: de socialezekerheidsrechtelijke aspecten van het auteursrecht.

We hebben al 9 NIEUWE VOORWAARDEN (zie hieronder) voor de toepassing van de belastingwet, waaraan we de NIEUWE VOORWAARDEN VOOR SOCIALE ZEKERHEID moeten toevoegen.

Ter herinnering: de huidige situatie met betrekking tot de sociale zekerheid over auteursrechten was gebaseerd op een arrest van het Hof van Cassatie van 15 september 2014 dat betrekking heeft op de onderwerping aan de sociale zekerheid van inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten die door een werkgever aan zijn werknemer worden betaald.

In beroep van de Belgische socialezekerheidsadministratie (RSZ) oordeelde het Hof van Cassatie dat inkomsten uit auteursrechten "deel uitmaken van het loon", in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet, en dus onderworpen moeten worden aan sociale bijdragen.

No alt text provided for this image

">

Deze uitspraak heeft alleen betrekking op de relatie "werkgever-werknemer".

Het is namelijk niet omdat de inkomsten uit auteursrechten van een werknemer als onderdeel van het "loon" van een werknemer worden beschouwd, dat deze inkomsten ook onder de sociale zekerheid voor zelfstandigen vallen (wanneer ze aan een zelfstandige of de bedrijfsleider worden betaald).

Het is namelijk ondenkbaar dat door een aandeelhouder ontvangen dividenden bij de huidige stand van ons recht onder de sociale zekerheid voor zelfstandigen vallen. Ook inkomsten uit auteursrechten, die ook "inkomsten uit roerende zaken" zijn (bedoeld in artikel 17.1 van het Wetboek van de inkomstenbelasting, net als dividenden), worden niet opgenomen in de grondslag van de inkomsten die onderworpen zijn aan sociale bijdragen voor zelfstandigen.

Deze redenering werd bevestigd door de verantwoordelijke minister voor het parlement (zie ons artikel hier).

Zelfstandige auteurs zijn dus vrijgesteld van het betalen van sociale bijdragen (22% voor de eerste schijf, 14,6% voor de tweede) over de inkomsten die ze halen uit de overdracht of het in licentie geven van hun auteursrechten (Lees: "Des cotisations sociales sur les revenus de droits d'auteur?" door François Coppens).


Vervolg van de memorie van toelichting: "(...) Op deze wijze draagt de onderhavige maatregel bij tot het verlenen van rechtszekerheid, zowel uit fiscaal als uit sociaal oogpunt, aan de begunstigden van inkomsten die onder de hierboven beschreven voorwaarden zijn ontvangen.

De toelichting geeft ook voorbeelden:

"Een kunstenaar draagt zijn auteursrecht over aan een verkrijger die deze rechten exploiteert en hem auteursrechten en een vergoeding voor de door hem in de onderneming van de verkrijger verrichte diensten als artistiek leider betaalt. Per jaar wordt een totaalbedrag van 75.000 euro betaald aan de overdrager-artistiek directeur. De vergoeding voor de overdracht van de auteursrechten wordt geraamd op 45.000 euro, waarop de roerende voorheffing van 15 pct. wordt ingehouden. Bij toepassing van artikel 37, tweede lid, WIB 92, zoals aangevuld door dit ontwerp, wordt het bedrag van de auteursrechten beperkt tot 22.500 euro en wordt het bedrag van de beroepsinkomsten vastgesteld op 52.500 euro van de 75.000 euro. De ingehouden voorheffing wordt verrekend met de personenbelasting.

In dezelfde veronderstelling wordt de totale vergoeding vastgesteld op 210.000 euro, waarvan 70.000 euro aan inkomsten uit auteursrechten. De relatieve grens van 30 pct. wordt in acht genomen. Niettemin wordt de absolute grens van 64.070 euro overschreden en zullen de inkomsten belastbaar zijn als roerende inkomsten ten belope van 64.070 euro en als beroepsinkomsten ten belope van 145.930 euro.

Er wordt verder verduidelijkt dat de relatieve beperking van 30 pct. enkel geldt in de mate dat de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten gepaard gaat met een geleverde prestatie. Dit betekent dat de relatieve beperking dus niet geldt voor vergoedingen voor de overdracht of de verlening van een licentie van de auteursrechten en de naburige rechten die naderhand worden verkregen, losstaand van de initiële vergoeding die ook een vergoeding voor de geleverde prestatie omvat.

Met deze verduidelijking wordt een vaststaande rulingpraktijk wettelijk verankerd die erin voorziet dat de “stock” van auteursrechtelijk beschermde werken die herhaaldelijk wordt gereproduceerd en/of aan het publiek meegedeeld na de initiële overdracht of licentie, waar tevens een onderliggende prestatie aan verbonden is geweest. Dergelijke herhaaldelijke reproducties en mededelingen geven aanleiding tot vergoedingen voor reproductie of voor mededeling aan het publiek ten gunste van de belastingplichtige zonder dat deze vergoedingen ook een prestatievergoeding inhouden in hoofde van diezelfde belastingplichtige.

Deze rulingspraktijk wordt bijvoorbeeld vorm gegeven in de voorafgaande beslissing nr. 900.413 dd. 01.12.2009.


SAMENVATTING

Het maken van foto's en reportages valt onder de bescherming van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten.

Een gedeelte van de vergoeding voor het éénmalig publicatierecht van een foto/reportage gemaakt in opdracht van een klant moet als een belastbaar beroepsinkomen in de zin van artikel 27 WIB 92 worden aangemerkt, het resterend gedeelte moet als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt. De meerprijs voor uitgebreidere publicatie wordt eveneens als dergelijk roerend inkomen aangemerkt.

De vergoeding voor het publicatierecht (éénmalig of uitgebreid) van een foto/reportage uit stock wordt volledig als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, §1, 5°, WIB 92 aangemerkt.

De memorie van toelichting vervolgt: "(...) Het gaat meer bepaald om gevallen waarbij een auteursrechtelijk beschermd werk of een naburigrechtelijk beschermde prestatie na de eigenlijke prestatie in combinatie met de overdracht of verlening van een licentie van de betrokken rechten, vergoedingen voor reproductie of voor mededeling aan het publiek blijft voortbrengen die als dusdanig gezien moeten worden als een 100 pct. vergoeding in auteursrechten, gezien er geen onderliggende prestaties aan verbonden zijn.

Een goed voorbeeld zijn reproductievergoedingen die vanwege de herhaaldelijke reproductie en/of mededeling aan het publiek worden geïnd door bemiddeling van een beheersorganisatie bedoeld in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht: beheersvennootschap, collectieve beheerorganisatie en onafhankelijke beheerentiteit.

Deze verduidelijking betekent dat de relatieve beperking van 30 pct. niet geldt en dat de volledige vergoeding voor 100 pct. als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, moet worden bekeken in de mate dat het absoluut plafond van 37.500 euro (basis- bedrag) niet wordt overschreden.

Door deze verduidelijking toe te voegen wordt rechtszekerheid geboden ten gevolge van de ontstane rulingpraktijk en wordt tevens gezorgd voor verdere harmonisatie betreffende de juridische kwalificatie en behandeling van dergelijke vergoedingen in Sociale Zaken.”

WETTEKSTEN

7) Het totale bedrag aan auteursrechten en naburige rechten mag niet hoger zijn dan 37.500 euro (geïndexeerd) per jaar.

VERKLARENDE TEKST

De Memorie van Toelichting deelt ons mee " Er zij aan herinnerd dat artikel 37, tweede lid, WIB 92 voorziet in een basisbedrag van 37.500 euro (geïndexeerd bedrag van 64.070 euro voor het aanslagjaar 2023) waarboven de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden belast als beroepsinkomsten.

Artikel 37, tweede lid, WIB 92 wijkt af van het eerste lid in die zin dat het de belasting van de roerende inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 als beroepsinkomsten uitsluit tot het basisbedrag van 37.500 euro, zo niet zou het totaal van dergelijke inkomsten bedoeld in artikel 37, eerste lid, WIB 92 worden belast als beroepsinkomsten van roerende aard, zoals bijvoorbeeld het geval is voor dividenden, interesten of royalty’s uit roerende waarden of contracten die door de belastingplichtige voor beroepsdoeleinden worden aangewend.”

WETTEKSTEN

8) Het gemiddelde inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de voorgaande punten 6 en 7 bedoelde beperkingen, die in de vier vorige belastbare tijdperken zijn ontvangen, in voorkomend geval met uitsluiting van de periode waarin de activiteit is begonnen, het absolute maximumplafond van 37.500 euro niet overschrijdt.

VERKLARENDE TEKST

Ook hier verduidelijkt en illustreert de toelichting deze nieuwe voorwaarde:

" Bijvoorbeeld, een belastingplichtige, auteur, musicus, tekenaar, enz., die regelmatig inkomsten ontvangt als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 ten belope van ongeveer 100.000 euro per jaar naar aanleiding van nieuwe producties, reproducties en veelvuldige heruitgaven van zijn werken, kan momenteel jaarlijks 64.070 euro aangeven als roerende inkomsten die, na aftrek van de forfaitaire kosten, afzonderlijk worden belast tegen een tarief van 15 pct., en het resterend saldo (zie voor- beeld hierna) als beroepsinkomsten belastbaar tegen het progressieve tarief in geval van toepassing van artikel 37 WIB 92.

Naast het verlaagde belastingtarief op de eerste schijf van 64.070 euro (tarief van 15 pct. na forfaitaire kosten), zal in voorkomend geval het resterend saldo worden onderworpen aan een gemiddeld tarief dat lager is dan het tarief dat zou worden toegepast in geval van volledige belastingheffing als beroepsinkomsten, gelet op het progressieve karakter van de tarieven.

Voorbeeld

Bruto inkomsten uit de overdracht of verlening van een licentie van auteursrechten, naburige rechten of wettelijke en verplichte licenties, ontvangen in 2022 (aanslagjaar 2023): 100.000 euro.

Deze inkomsten zijn verkregen in het kader van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid. De bruto inkomsten die 30.000 euro (30 pct.) overschrijden, moeten als beroepsinkomsten worden aangegeven, zijnde 70.000 euro bruto.

DE TOELICHTING IS NIET DUIDELIJK: DE BELASTINGHEFFING OVER 70.000 ALS BEROEPSINKOMEN VINDT PAS PLAATS IN 2023 EN NIET IN 2022, EN OOK NIET VOOR 70.000, WANT DE VERHOUDING IS 50% IN 2023, DUS 50.000 EURO.

Brutobedrag aan te geven roerende inkomsten: 30.000 euro.

Forfaitaire kosten voor het jaar 2022:

  • 50 pct. voor de schijf van 0 tot 17.090 euro: 8.545 euro;
  • -25 pct. voor de schijf van 17.090,01 euro tot 30.000 euro: 3.227,50 euro.

Totaal van de forfaitaire kosten: 11.772,50 euro.

(of in voorkomend geval, werkelijke bewezen kosten voor een hoger bedrag).

DE FORFAITAIRE UITGAVEN VAN 50PC EN 25PC BLIJVEN DUS VAN TOEPASSING IN 2023 EN VOLGENDE JAREN.

No alt text provided for this image

Nettobedrag belastbaar als roerende inkomsten aan het afzonderlijk tarief van 15 pct.: 18.227,50 euro.

(Wanneer de verkrijger de rechten niet gebruikt voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, moet het brutobedrag van 100.000 euro als roerende inkomsten worden aangegeven, waarvan 12.815 euro forfaitaire kosten in mindering worden gebracht).

OOK DIT IS ONJUIST: EEN VAN DE CRITERIA IS DAT JE NOOIT MEER DAN 37.500 EURO (64.070 GEÏNDEXEERDE EURO'S) MAG HEBBEN - IN HET VOORBEELD 35.730 GEHERWAARDEERD ALS BEROEPSINKOMEN.

In een dergelijk voorbeeld, waar de inkomsten uit de rechten die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt, op regelmatige basis ongeveer 100.000 euro bedragen, kan het wisselvallige en onregelmatige karakter van de inkomsten niet worden aangevoerd als rechtvaardiging voor de toepassing van een bijzondere regeling om redenen van gelijkheid inzake belastingen en billijkheid. Het herverdelende karakter van de belasting naar draagkracht van de belastingplichtige wordt ook sterk verminderd.

Om die redenen wordt voorgesteld de toepassing van artikel 37, tweede lid, WIB 92 afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat het jaarlijkse gemiddelde bruto inkomen uit auteursrechten en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de voorgaande streepjes bedoelde beperkingen, die in de vier belastbare tijdperken voorafgaand aan het betrokken belastbaar tijdperk zijn ontvangen, bestaande uit inkomsten bedoeld in artikel 17,§ 1, 5°, WIB 92 het basisbedrag van 37.500 euro niet overschrijdt.

Voorbeeld 1:

De bruto inkomsten van auteursrechten bedragen 40.000 euro voor het belastbare tijdperk 2023.

De bruto inkomsten uit auteursrechten bedragen respectievelijk 100.000 euro, 70.000 euro, 50.000 euro en 60.000 euro voor de belastbare tijdperken 2019 tot 2022 - dus INKOMSTEN 2018, 2019, 2020 EN 2021.

DIT VOORBEELD WORDT IN DE PRAKTIJK SLECHTS ZELDEN GEVONDEN: ZELDZAAM ZIJN DE AUTEURS DIE ZULKE BEDRAGEN ONTVANGEN DIE VEEL HOGER ZIJN DAN DE DOOR DE WETGEVING VAN 2008 BEDOELDE DREMPELS.

Het gemiddelde bruto inkomen voor de vier belastbare tijdperken voorafgaand aan 2023 bedraagt 70.000 euro, wat meer is dan het voor het belastbare tijdperk 2022 van toepassing zijnde grensbedrag van 64.070 euro (geïn- dexeerd bedrag voor het aanslagjaar 2023. Het geïn- dexeerd bedrag voor het aanslagjaar 2024 is nog niet bekend).


Artikel 37, tweede lid, WIB 92 is niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk 2023 en de bruto inkomsten ten belope van 40.000 euro verkregen in 2023 worden als beroepsinkomsten belast (met verrekening van de roerende voorheffing die op dit bedrag is ingehouden).


De bruto inkomsten uit auteursrechten bedragen 80.000 euro voor het belastbare tijdperk 2023 - INKOMSTEN 2022 MAAR DIT IS EEN FOUT (ZIE OOK HIER) - HET VOORBEELD BETREFT 80.000 euro BETAALD IN 2023 EN DE BELASTING ERVAN ONDER TWEE NIEUWE CRITERIA.

De bruto inkomsten bedragen respectievelijk 50.000 euro, 70.000 euro, 45.000 euro en 65.000 euro voor de belastbare tijdperken 2019 tot 2022 - dus INKOMSTEN 2018, 2019, 2020 en 2021.

EERSTE CRITERIUM DAT MOET WORDEN GECONTROLEERD: Het gemiddelde bruto inkomen voor de vier belastbare tijdperken voorafgaand aan 2023 bedraagt 57.500 euro, wat minder is dan het grensbedrag van 64.070 euro (nog te indexeren voor aanslagjaar 2024).

TWEEDE CRITERIUM DAT MOET WORDEN GECONTROLEERD: Artikel 37, tweede lid, WIB 92, is van toepassing op de bruto inkomsten ontvangen in 2023, waardoor 24.000 euro (30 pct.) als bruto roerende inkomsten zal worden aangegeven en 56.000 euro als bruto beroepsinkomsten zal moeten worden aangegeven.

No alt text provided for this image

BELANGRIJK: HOE BEREKEN JE HET GEMIDDELDE ALS JE IN DE 4 VOORGAANDE BELASTINGTIJDVAKKEN GEEN ROYALTY'S HEBT ONTVANGEN:

In geval van begin of hervatting van de activiteit, met minder dan vier opeenvolgende volledige belastbare tijdperken (voorafgaand aan het in aanmerking te nemen belastbare tijdperk) als referentie, zal de uitsluiting slechts van toepassing zijn indien het gemiddelde bedrag van dergelijke inkomsten ontvangen tijdens de referentieperiode van activiteit (d.w.z., naargelang het geval, één, twee of drie belastbare tijdperken), verkregen door de som van de tijdens deze referentieperiode ontvangen inkomsten te delen door respectievelijk 1, 2 of 3, naargelang het geval, overeenstemmend met het aantal volledige jaren van activiteit, meer bedraagt dan 37.500 euro.

Voorbeeld 3:

De bruto inkomsten uit auteursrechten bedragen 85.000 euro voor het belastbare tijdperk 2023 - INKOMSTEN 2022 MAAR DIT IS EEN FOUT (ZIE OOK HIER) - HET VOORBEELD BETEKENT 85.000 euro BETAALD IN 2023 EN DE BELASTING ONDER TWEE NIEUWE CRITERIA.

Start van de beroepswerkzaamheid in april 2019. De bruto inkomsten verkregen van 2019 tot 2022 bedragen respectievelijk 40.000 euro, 55.000 euro, 75.000 euro en 80.000 euro. Het gemiddelde bruto inkomen waarmee rekening moet worden gehouden bedraagt 70.000 euro ((55.000 + 75.000 + 80.000)/3), wat meer is dan 64.070 euro. De bruto inkomsten ten belope van 85.000 euro ontvangen in 2023 zullen integraal als beroepsinkomsten moeten worden aangegeven voor aanslagjaar 2024.

NOGMAALS KOMT DIT VOORBEELD NIET NORMAAL IN DE PRAKTIJK, AANGEZIEN DE BETAALDE BEDRAGEN GROOTS DE MAXIMUM DREMPEL VAN DE WETGEVING VAN 2008 OVERSCHRIJDEN, DIE DE CREATIEVE SECTOREN GOED LEKKEN TE BEGRIJPEN.

MAAR VOORAL HET VOORBEELD IS VERKEERD: Indien het gemiddelde inkomen uit auteurs- en naburige rechten, vastgesteld vóór de toepassing van de in de punten 6 en 7 hierboven bedoelde beperkingen, dat is ontvangen tijdens de vier voorafgaande belastbare tijdperken, in voorkomend geval met uitsluiting van het tijdvak waarin de activiteit is aangevangen, het plafond van 37.000 geïndexeerde euro niet overschrijdt, worden ALLE auteursrechten die dit gemiddelde overschrijden tijdens een burgerlijk jaar belast als beroepsinkomsten.


Dit wordt bevestigd door de vertegenwoordiger van de minister in antwoord op een vraag van de Raad van State (DOC 55 3015/001 - Memorie van Toelichting, blz. 294): "2. De goederen en kapitalen worden wél gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten:

De herkwalificatieregel van artikel 37 speelt wel en de beide drempels worden in rekening gebracht, met naam dus het relatieve plafond als het absolute plafond. Dat betekent dat wanneer het relatieve plafond van 30 % wordt overschreden het excedent belast zal worden als een beroepsinkomen aan de geldende progressieve schijven.

In de mate dat het relatieve plafond niet wordt overschreden, maar het absolute plafond van 37.500 EUR (niet geïndexeerd) wel, dan wordt het excedent boven het absolute plafond belastals een beroepsinkomen aan de geldende progressieve schijven.

Mochten de betrokken inkomsten geen van beide drempels overschrijden, dan behouden ze hun kwalificatie als roerend inkomen en worden ze belast aan het tarief van 15 % roerende voorheffing."

(...)

Dit leidt tot de volgende vervanging van artikel 171 bis:

Art. 104. In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2022, wordt 2°bis vervangen als volgt:

"2°bis tegen een tarief van 15 p.c., waarbij de eerste schijf overeenkomt met het bedrag dat niet meer bedraagt dan 30 p.c. of 37.500 euro bedoeld in artikel 37, tweede lid, onverminderd de toepassing van artikel 37, derde lid, of het bedrag bedoeld in artikel 551, van de inkomsten die voortvloeien uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, of die worden geïnd via een organisatie als bedoeld in artikel I.16, § 1, 4° tot 6° van het Wetboek van economisch recht."

Voorbeeld 4:

De bruto inkomsten uit auteursrechten bedragen 85.000 euro voor het belastbare tijdperk 2023 - INKOMSTEN 2022 MAAR DIT IS EEN FOUT (ZIE OOK HIER) - HET VOORBEELD BETREFT 85.000 euro BETAALD IN 2023 EN DE BELASTING ERVAN ONDER TWEE NIEUWE CRITERIA.

Start van de beroepswerkzaamheid in april 2019. De van 2020 tot 2022 verkregen inkomsten bedragen respectievelijk 55.000 euro, 60.000 euro en 65.000 euro. EERSTE CRITERIUM GESCHIKT ZONDER REDUCTIES: Het gemiddelde bruto inkomen waarmee rekening moet worden gehouden bedraagt 60.000 euro, wat minder is dan 64.070 euro. TWEEDE CRITERIUM VAN TOEPASSING DIE DE TOEGEVOEGDE RECHTEN VERMINDERT: De bruto inkomsten ten belope van 85.000 euro ontvangen in 2023 kunnen tot 25.500 euro (30 pct.) als bruto roerende inkomsten worden aangegeven en voor 59.500 als bruto beroepsinkomsten voor aanslagjaar 2024. MAAR OOK HIER WORDEN DE VOLGENDE OVERGANGSMAATREGELEN NIET CORRECT TOEGEPAST:

De verhouding tussen de totale vergoedingen voor de overdrachten of verleningen van licentie s van de auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoedingen, waarin ook de vergoedingen voor de geleverde prestaties zijn begrepen, mag niet meer dan 30 pct. Bedragen.

No alt text provided for this image

Als overgangsmaatregel geldt dit tarief van 30 procent pas vanaf het inkomstenjaar 2025:

  • 50 p.c. voor inkomsten vanaf 2023 (belastingjaar 2024)
  • 40 p.c. voor inkomen vanaf 2024 (belastingjaar 2025)
  • 30 p.c. voor inkomen vanaf 2025 (belastingjaar 2026).
No alt text provided for this image
EN DUS LOGISCHERWIJS:

Het inkomstenjaar wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van het gemiddelde, ongeacht het in dat jaar ontvangen bedrag, maar dit bedrag is wel bepalend voor het gemiddelde resultaat van de volgende belastbare tijdperken.

Het feit dat het bruto inkomen van een belastbaar tijdperk integraal als beroepsinkomsten werd belast, vormt geen beletsel voor het in aanmerking nemen van dit bruto inkomen voor de berekening van het gemiddelde inkomen van toepassing voor de volgende belastbare tijdperken. In voorbeeld 3 zal de 85.000 euro, die in het belastbaar tijdperk 2023 als beroepsinkomsten wordt belast, in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van het gemiddelde bruto inkomen van toepassing voor de belastbare tijdperken 2024 tot 2027.


2.2.3. Voorwaarden van artikel 129/174 WIB

WETTEKSTEN

9) Proratering van auteursrechten (en forfaitaire kosten) en volgens het aantal resterende maanden van het kalenderjaar (Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenkomt met een volledig kalenderjaar, worden de in artikel (...) 37, lid 2, tweede streepje, bedoelde bedragen na toepassing van artikel 178 verminderd naar rato van de duur van het belastbare tijdperk, uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden en afgestemd op de boekhoudwet)

Voor de bepaling van de lengte van het belastbare tijdperk, uitgedrukt in maanden, wordt elke kalendermaand waarvan de vijftiende dag tot het belastbare tijdperk behoort, voor een hele maand in aanmerking genomen.

In de memorie van toelichting staat: "Met betrekking tot de toepassing van artikel 37, tweede lid, WIB 92, wordt er tevens op gewezen dat het bedrag van 37.500 euro (basisbedrag) thans wordt berekend naar rato van de duur van het belastbare tijdperk, wanneer de duur van dit belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenkomt met een kalenderjaar. Een dergelijke pro rata naar de lengte van het belastbare tijdperk mag uiteraard niet gelden voor de beoordeling van de absolute limiet met betrekking tot het gemiddelde van de voorgaande belastbare tijdvakken. Artikel 129/1, WIB 92 is daartoe aangepast (beperking tot het bedrag bedoeld in artikel 37, lid 2, tweede streepje, WIB 92).

Dit geldt ook voor de forfaitaire kosten.


VOLGENDE: "Auteursrechten in 2023: wat verandert er voor mij? (2/2)" beschikbaar hierbij

FiscaliteitF.F.F.Auteursrecht in 2023: wat verandert er voor mij? (2/2)

Mots clés

Articles recommandés

Sluiting van de Fod Financiën diensten op 15 november 2024

Het autisme van de minister van Financiën ten opzichte van ondernemerschap is bedroevend

Internationale klimaatfinanciering 2023 : de bedragen in kwestie