Circulaire 2017/C/51 betreffende energieproducten en elektriciteit (actuele versie)

De Algemene Administratie van Douane en Accijnzen publiceerde op 14/03/2019 een actuele versie van de circulaire 2017/C/51 betreffende energieproducten en elektriciteit.



Inleiding

De in dit Boekwerk vermelde wetten en besluiten vormen de omzetting en uitvoering van:

- de richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PBEU L 283 van 31 oktober 2003);
- de beschikking 2006/428/EG van de Commissie van 22 juni 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijke merkstof voor gasolie en kerosine voor fiscale doeleinden (PBEU L 172 van 24 juni 2006).


De teksten van de Europese reglementaire bepalingen kunnen via Fedenet geraadpleegd worden op het volgende elektronische adres : http://eur-lex.​europa.eu. Ze zijn eveneens raadpleegbaar, net zoals de nationale wettelijke en reglementaire bepalingen, via Fisconetplus:

○ Fiscaliteit
○ Accijnzen
○ Wetgeving en reglementering
○ Nationale wetgeving en reglementering
○ Energieproducten en elektriciteit


Deel I - Wettelijke en reglementaire bepalingen

Programmawet van 27 december 2004 (uittreksel) (W. 1) (Belgisch Staatsblad van 31 december 2004)

Koninklijk besluit van 28 juni 2015 betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (K.B. 1) (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2015)

Koninklijk besluit van 2 februari 2006 houdende diverse bepalingen betreffende de controle van energieproducten en elektriciteit inzake accijnzen (K.B. 2) (Belgisch Staatsblad van 15 februari 2006)

Koninklijk besluit van 10 maart 2006 betreffende koolzaadolie gebruikt als motorbrandstof (K.B. 3) (Belgisch Staatsblad van 20 maart 2006)

Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 4) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)

Koninklijk be​sluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 4° van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 5) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)

​Koninklijk besluit van 2​6 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 5° van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 6)(Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)

Koninklijk besluit van 22 december 2016 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (K.B. 7) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2016)

Ministerieel Besluit van 15 juli 2015 houdende uitvoering van de artikelen 7, § 4, en 53, § 1, 3°, c) en d), van het Koninklijk besluit van 28 juni 2015, betreffende de belasting van energieproducten en elektriciteit (M.B. 1) (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2015)

Ministerieel Besluit van 27 oktober 2015 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 2) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)

Ministerieel Besluit van 27 oktober 2015 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 4° van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 3)(Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)

Ministerieel Besluit van 27 oktober 2015 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 26 oktober 2015 tot uitvoering van artikel 420, § 3, 5° van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 4) (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2015)

Ministerieel Besluit van 27 december 2016 tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 22 december 2016 tot uitvoering van artikel 427 van de programmawet van 27 december 2004 (M.B. 5) (Belgisch Staatsblad van 29 december 2016)

Memories van toelichting

Deel II - Administratieve commentaar

I. Toepassingsgebied
I.1. Algemene bepalingen

(art. 414 en 415, W. 1)
§ 1. De wettelijke bepalingen inzake accijnzen zijn van toepassing op elektriciteit en op de in artikel 415, § 1, W. 1 opgenomen energieproducten.
Deze energieproducten en elektriciteit zijn gedefinieerd met verwijzing naar de op 1 januari 2002 van toepassing zijnde codes van de gecombineerde nomenclatuur van het douanetarief.
De huidige codes van de gecombineerde nomenclatuur staan vermeld in het Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720. Ze zijn eveneens te raadplegen in bijvoegsel 7 van het Enig document.
§ 2. Samengevat vallen de volgende energieproducten onder het toepassingsgebied van de wettelijke bepalingen inzake accijnzen:
a) de producten van de GN-codes 1507 tot en met 1518, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt:
sojaolie, grondnotenolie, olijfolie, palmolie, zonnebloemolie, saffloerolie, katoenzaadolie, kokosolie, palmpitten- en babassunotenolie, koolzaadolie, raapzaad- en mosterdolie alsmede bepaalde plantaardige vetten en vette oliën, en bepaalde dierlijke vetten en oliën en margarine;
b) de producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704 tot en met 2715:
steenkool, bruinkool, cokes, steenkoolgas, teer uit steenkool, uit bruinkool of uit turf, olie en andere producten verkregen bij het distilleren van hogetemperatuursteenkoolteer, pek, ruwe aardolie en ruwe olie uit bitumineuze mineralen, aardgas, vaseline, paraffine, petroleumcokes, natuurlijk bitumen en natuurlijk asfalt, bitumineuze leisteen, asfaltiet en bitumineuze mengsels;
c) de producten van de GN-codes 2901 en 2902:
de acyclische en cyclische koolwaterstoffen;
d) de producten van de GN-code 2905 11 00 die niet van synthetische oorsprong zijn, indien deze bestemd zijn om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt:
methanol;
e) de producten van de GN-code 3403:
smeermiddelen;
f) de producten van de GN-code 3811:
antiklopmiddelen, oxidatievertragers, peptisatiemiddelen, middelen ter verbetering van de viscositeit, corrosievertragers en andere dergelijke preparaten, voor minerale olie;
g) de producten van de GN-code 3817:
alkylbenzenen en alkylnaftalenen, van gemengde samenstelling;
h) de producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd om als verwarmings- of motorbrandstof te worden gebruikt:
mengsels bevattende perhalogeenderivaten van acyclische koolwaterstoffen met twee of meer verschillende halogenen, andere.
§ 3. Gelet op het feit dat de intracommunautaire handel van warmte zeer beperkt is, is de outputbelasting op warmte van het toepassingsgebied van de wettelijke bepalingen inzake accijnzen uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de producten van de GN-codes 4401 en 4402 (hout en houtskool).


I.2. Controle en verkeer

(art. 418, §§ 1 en 3, W. 1)
§ 4. Bepaalde energieproducten van artikel 415, § 1, W. 1, die geschikt zijn om gemakkelijk als motor- of verwarmingsbrandstof te worden gebruikt, worden fiscaal als gevoeliger beschouwd en zijn dan ook onderworpen aan de maatregelen van controle en verkeer vastgesteld door de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (zie Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720). Deze controle-maatregelen zijn van toepassing onafgezien van het feit of deze goederen al dan niet aan accijnzen onderworpen zijn.
Praktisch betekent dit dat enkel de producten die zijn opgesomd in artikel 418, § 1, W. 1 in een belastingentrepot geproduceerd moeten worden en dat zij bij hun verzending onder de accijnsschorsingsregeling vergezeld zijn van een e-AD.
§ 5. Voor bepaalde van deze producten geïdentificeerd naargelang hun bestemming, zijnde gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof, preciseren artikelen 415, § 1, en 418, § 1, W. 1 dat een dergelijk gebruik geacht wordt plaats te vinden van zodra de producent of de bestemmeling van het betrokken energieproduct kan vermoeden, behoudens tegenbewijs door diezelfde producent of bestemmeling, dat het product bestemd is om voor dergelijk gebruik te worden aangewend.
§ 6. Voor de in artikel 418, § 1, c), W. 1, opgesomde producten zijn de bepalingen inzake controle en verkeer uitsluitend van toepassing bij commercieel bulkverkeer.
Onder “commercieel bulkverkeer” wordt verstaan het niet-verpakte product vervoerd in containers die integraal deel uitmaken van het vervoermiddel (tankauto, tankwagon, tankschip, ...) of in ISO-tanks. Onder dit begrip valt eveneens het niet-verpakte product vervoerd in andere containers met een inhoud van meer dan 210 liter.
§ 7. De producten van artikel 418, § 1, W. 1 kunnen, voor zover niet onderworpen aan een accijnstarief, bij bilaterale overeenkomst met een lidstaat geheel of gedeeltelijk vrijgesteld worden van de controlemaatregelen voorzien door de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.
Op communautair vlak was deze mogelijkheid oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2bis, 3°, van de Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën, hetgeen later artikel 20, 3, van de richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit is geworden. Eerstvermelde grondslag vormde de basis voor het administratief akkoord afgesloten tussen Duitsland, Oostenrijk, België, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk (zie Bijlage I).
§ 8. Krachtens dit akkoord moeten de energieproducten van de GN-codes 2707 1090, 2707 2090, 2707 3090, 2707 5090, 2710 1121, 2710 1125, 2710 1929, 2901 1090, 2902 2000, 2902 3000, 2902 4100, 2902 4200, 2902 4300 en 2902 4400, bij het verkeer tussen het grondgebied van de zes overeenkomstsluitende lidstaten wanneer ze vervoerd worden in:
- tankschepen;
- tankwagons;
- tankauto’s;
- reservoirs andere dan de gebruikelijke kleinhandels-verpakkingen,
niet gedekt zijn door een e-AD. De e-AD wordt vervangen door een handelsdocument (laadbon, verzendingsbon, ...). Daarenboven moet geen zekerheid gesteld worden om hun verzending te dekken.
§ 9. De erkend entrepothouder die gebruik wil maken van de in § 8 vermelde vereenvoudigde procedure dient daartoe een aanvraag in bij de bevoegde dienst.
Bij gunstig gevolg wordt deze procedure opgenomen in zijn machtiging erkend entrepothouder door het aanbrengen van de volgende vermeldingen in vak 5 “toegelaten producten”: “Minerale oliën bedoeld in artikel 1, § 3, van het administratief akkoord inzake controlemaatregelen voor bepaalde minerale oliën”.
Daarbij moeten de volgende voorwaarden nageleefd worden:
a) een kopie van de machtiging erkend entrepothouder vergezelt het transport;
b) op het begeleidend handelsdocument moet het volgende vermeld worden:
- de naam, het adres en het accijnsnummer van de erkend entrepothouder-verzender evenals die van de geadresseerde (erkend entrepothouder, geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde);
- de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van de producten (omschrijving, GN-code, gewicht, hoeveelheid);
- de gegevens noodzakelijk voor de identificatie van het transport (identificatie van het transportmiddel, datum van het transport, uur van vertrek, vermoedelijk uur van aankomst);
- de vermelding ˝Vereenvoudigd vervoer zonder geleidedocument, artikel 20, 3, Richtlijn 2003/96/EG, Machtiging nr. …………… van ………………˝;
- de handtekening van de erkend entrepothouder-verzender of van een persoon die gemachtigd is hem te vertegenwoordigen, met vermelding van diens naam, adres, telefoonnummer en eventueel faxnummer en e-mailadres;
c) het versturen van een maandelijkse opgave voor iedere geadresseerde vóór het eind van de maand volgend op de maand van levering aan de in de machtiging vermelde bevoegde dienst die de volgende gegevens bevat:
- de naam en het adres van de klant evenals het adres van de leveringsplaats;
- het nummer en de datum van de factuur;
- de datum van de verzending;
- de omschrijving van het product en de GN-code;
- de hoeveelheid van de verzonden producten in liter of kilogram;
- de wijze van vervoer.
De in de vergunning vermelde bevoegde dienst bezorgt een exemplaar van de opgave, via zijn centralisatiekantoor, aan het centralisatiekantoor van de Lidstaat van bestemming;
d) de op het document vermelde verzonden hoeveelheden worden verondersteld diegene te zijn die in last genomen worden door de bestemmeling;
e) de erkend entrepothouder moet, per GN-code, een voorraad- en bewegingen-administratie bijhouden van de minerale oliën bedoeld bij het administratief akkoord;
f) bij de uitslag van minerale oliën bedoeld bij het administratief akkoord, moet verwezen worden naar het nummer van het betrokken commercieel document en naar de datum van de levering.
§ 10. De energieproducten bedoeld in § 8 kunnen, onder dezelfde voorwaarden, genieten van de vereenvoudigde procedure betreffende het verkeer tussen België en Frankrijk overeenkomstig het specifiek administratief akkoord afgesloten tussen die twee Lidstaten (zie Bijlage II).
§ 11. De in § 8 bedoelde energieproducten kunnen van de vereenvoudigde procedure genieten, onder dezelfde voorwaarden, bij de verzending hier te lande tussen twee belastingentrepots, met dien verstande dat de in § 9, c) vermelde maandelijkse opgave aan de bevoegde dienst over het gebied van de erkend entrepothouder-bestemmeling wordt verzonden. Deze laatste zendt, op zijn beurt, de samenvattende opgave aan de bevoegde dienst over het gebied van de erkend entrepothouder-bestemmeling.
§ 12. Het verkeer van in § 8 bedoelde energieproducten moet onder dekking van een e-AD gebeuren wanneer de beweging geschiedt:
- vanuit een niet-overeenkomstsluitende lidstaat;
- naar een niet-overeenkomstsluitende lidstaat;
- met gebruikmaking van het grondgebied van een niet-overeenkomstsluitende lidstaat.


II. Biobrandstoffen
II.1. Machtiging erkend entrepothouder

§ 13. - indien de bio-ethanol zuiver wordt ontvangen (dus niet gemengd met benzine en niet omgevormd tot ETBE) (ethylalcohol van de GN-code 2207 10 00), is de productcode van het toegelaten product S300 (ethylalcohol zoals omschreven in artikel 20, eerste, tweede en derde streepje, van Richtlijn 92/83/EEG);
- indien de bio-ethanol, gemengd met enkel benzine, wordt ontvangen, is de productcode van het toegelaten product E420 (loodvrije benzine van de GN-codes 2710 11 31, 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49);
- indien enkel ETBE (geen energieproduct en geen alcohol) wordt ontvangen, om later gemengd te worden met benzine, moet geen uitbreiding van de toegelaten producten gevraagd worden;
- indien FAME (GN-code 3824 90 99) wordt ontvangen, dan is de productcode van het toegelaten product E 910 (monoalkylesters van vetzuren met een estergehalte van 96,5 volumepercenten of meer, vallende onder GN-code 3824 90 99) of E 920 (producten van de GN-code 3824 90 99, indien deze zijn bestemd voor gebruik als verwarmings- of motorbrandstof – andere dan monoalkylesters van vetzuren met een estergehalte van 96,5 volumepercenten of meer);
- indien FAME, gemengd met enkel gasolie wordt ontvangen, dan is de productcode van het toegelaten product E 430 (gasolie, ongemerkt, van de GN-codes 2710 19 41 tot en met 2710 19 49);


II.2. Het denatureren van ethylalcohol
II.2.1. Ethylalcohol bestemd om te worden gebruikt in het productieproces van ETBE

§ 14. De ontvangen ethylalcohol moet worden gedenatureerd hetzij manueel (waarbij de aanwezigheid van de ambtenaren vereist is), hetzij via een automatisch injectiesysteem goedgekeurd door de bevoegde dienst. Deze denaturering bestaat uit het toevoegen van 3 % ETBE/MTBE.
Het automatisch injectiesysteem moet conform zijn met de voorschriften van afdeling 3 van Hoofdstuk IX van K.B. 1.
§ 15. Gelet op het feit dat de productie van ETBE plaatsvindt in een gesloten continu proces, wordt de vrijstelling waarvan sprake in artikel 18, 2°, van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, geacht te zijn verkregen vanaf de voltooiing van de denaturering.
§ 16. Met het oog op de controle moet de ontvangen ethylalcohol in last worden genomen in een magazijnregister overeenkomstig de voorschriften inzake ethylalcohol. Dit register wordt ontlast met de gedenatureerde hoeveelheden.
Gelet op het feit dat ETBE geen energieproduct is, is de gedenatureerde ethylalcohol die wordt gebruikt voor de productie van ETBE overeenkomstig artikel 415, § 1, W. 1 evenwel niet meer onderworpen aan een administratieve controle. Deze gedenatureerde ethylalcohol mag niet worden verkocht noch afgestaan.
§ 17. In geval van onregelmatigheden met betrekking tot de aan de gedenatureerde ethylalcohol gegeven bestemming, zal toepassing worden gemaakt van het bepaalde in artikel 27 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken.


II.2.2. Ethylalcohol bestemd om toegevoegd te worden aan benzine

§ 18. De ontvangen ethylalcohol moet worden gedenatureerd hetzij manueel (waarbij de aanwezigheid van de ambtenaren vereist is), hetzij via een automatisch injectiesysteem aangenomen door de bevoegde dienst. Deze denaturering bestaat uit het toevoegen van 3 % benzine. Na denaturering moet de ethylalcohol worden opgeslagen in een afzonderlijke tank. Het automatisch injectiesysteem moet conform zijn met de voorschriften van afdeling 3 van Hoofdstuk IX van K.B. 1.
Gedurende deze opslag wordt de (gedeeltelijk) gedenatureerde ethylalcohol administratief beschouwd als zijnde ongelode benzine; in geval van onregelmatigheden zal dan ook het accijnstarief voor ongelode benzine worden toegepast.
§ 19. De volgende administratieve geschriften moeten worden gehouden:
a) de ontvangen ethylalcohol moet in last worden genomen in een magazijnregister overeenkomstig de voorschriften inzake ethylalcohol. Dit register wordt ontlast met de gedenatureerde hoeveelheden. Deze twee inschrijvingen moeten de hoeveelheden vermelden aan een temperatuur van 20 °C; een kolom met de omzetting van deze gedenatureerde hoeveelheden naar 15 °C moet worden aangemaakt.
b) de met ongelode benzine gelijkgestelde gedenatureerde ethylalcohol moet in last worden genomen (zie in het voorgaande punt a) kolom aan 15 °C) in een magazijnregister overeenkomstig dat voorzien bij artikel 8, K.B.1.
§ 20. De gedenatureerde ethylalcohol mag niet worden verkocht noch afgestaan.


II.3. Koolzaadolie

(art. 429, § 2, m), W. 1)
§ 21. Koolzaadolie is een product dat onderworpen is aan de bepalingen inzake controle en verkeer indien dit bestemd is om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof. In dat opzicht moet de productie ervan in een belastingentrepot gebeuren. Er kan worden opgemerkt dat bepaalde documenten evenwel niet vereist zijn naar aanleiding van de aanvraag tot erkenning als erkend entrepothouder (zie § 82). Een model van register 592 “koolzaad” is opgenomen in Bijlage III.
De fiscale voorwaarden voor het gebruik van koolzaadolie met vrijstelling van accijnzen worden uitvoerig beschreven in de §§ 307 t/m 318.
§ 22. In het geval van gebruik van koolzaadolie dat aanleiding geeft tot het innen van accijnzen, dient de erkend entrepothouder een aangifte ten verbruik AC4 in en wordt de accijns berekend in overeenstemming met de tarieven van toepassing op gasolie van de GN-code 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
§ 23. Indien koolzaadolie bestemd is om gecommercialiseerd te worden, moet men overeenkomstig artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines, bovendien beschikken over een “beslissing tot afwijking” die toelaat om koolzaadolie op de markt te brengen en die wordt afgeleverd door de Algemene Directie Energie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie en door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Het beschikken over deze afwijking wordt gecontroleerd door de diensten van de FOD Economie.
§ 24. Wat de aangiften ten verbruik AC4 betreft zijn de wettelijke bepalingen van het Boekwerk Accijns - Bewegingen van toepassing. Inzake aangiftes betreffende leveringen met vrijstelling van betaling van accijnzen, wordt een maandelijkse indiening toegestaan (zie § 172 van het Boekwerk Accijns - Bewegingen 2004 – Administratieve commentaar).


II.4. Attesteren door de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen van hoeveelheden bio-componenten verzonden ter bestemming van het Groothertogdom Luxemburg

§ 25. Sinds 1 januari 2007 moet aan als motorbrandstof gebruikte benzine en gasolie en in het verbruik gesteld door een marktdeelnemer in het Groothertogdom Luxemburg gemiddeld ten minste 2,0 % biobrandstoffen toegevoegd worden. Ter zake zijn de marktdeelnemers verplicht om de toevoeging van biobrandstoffen aan te tonen door middel van schriftelijke bewijsstukken.
§ 26. In het kader van het voorleggen van die bewijsstukken en rekening houdend met het feit dat de Luxemburgse brandstoffenmarkt voornamelijk vanuit de Belgische markt wordt bevoorraad, heeft de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen beslist om haar medewerking te verlenen aan haar Luxemburgse zusteradministratie (een convenant tussen de twee Administraties werd op 22 mei 2007 te Luxemburg ondertekend).
De Belgische marktdeelnemers (erkend entrepothouders) die Luxemburgse klanten bevoorraden met benzine en/of gasolie waaraan biobrandstoffen zijn toegevoegd zullen hun bevoegde diensten (zie vak 4a van de vergunning erkend entrepothouder) daartoe trimesterieel een “bio-certificaat” (zie Bijlage IV) kunnen laten viseren waarbij de totale hoeveelheid biobrandstof verzonden ter bestemming van een Luxemburgse marktdeelnemer gedurende het afgelopen trimester wordt geattesteerd.
§ 27. De bevoegde dienst betrokken bij de controle zal het vorenbedoelde certificaat slechts kunnen viseren voor zover de betrokken Belgische marktdeelnemer over een voorraad- en bewegingsboekhouding van de bio-componenten beschikt, gehouden tot staving van het magazijnregister 592.
Deze boekhouding moet aan de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen toelaten om de bewegingen van de ontvangen en verzonden bio-componenten door een erkend entrepothouder gevestigd op het Belgisch grondgebied op administratief vlak te volgen.
Hierbij wordt het te gebruiken model door geen enkele wettelijke bepaling voorzien; desalniettemin, teneinde het administratieve controlewerk te vergemakkelijken en te bespoedigen, werden de betrokken marktdeelnemers uitgenodigd om het model van bio-boekhouding te gebruiken dat in samenwerking met de Belgische Petroleum Federatie werd opgesteld (zie Bijlage V) en aanvaard door de Dienst voor operationele Expertise en Ondersteuning (OEO) – Expertise Wet- en Regelgeving – Accijnswetgeving.
Dit model is ter verduidelijking vergezeld van enkele concrete voorbeelden. De aandacht wordt in het bijzonder gevestigd op het feit dat de gebruikte boekhouding de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen moet toelaten om het volume van biobrandstof voor de Luxemburgse markt duidelijk te identificeren. Tot op heden is geen enkele andere lidstaat betrokken bij het afleveren van een “bio-certificaat”.


III. Wijziging van accijnstarieven van gasolie gebruikt als motorbrandstof en van ongelode benzine

(art. 420, § 3, W. 1)

III.1. Verhoging van de bijzondere accijns op gasolie gebruikt als motorbrandstof

§ 28. In de periode van 1 november 2015 tot en met 31 december 2016 werd het tarief van de bijzondere accijns van gasolie van de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 en 2710 19 49 – in het kader van het cliquetsysteem - verhoogd met 65,3749 euro per 1.000 liter bij 15° C.
Het tarief van de bijzondere accijns van gasolie werd verhoogd met een maximumbedrag van:
- 22,3197 euro per 1.000 liter bij 15° C, in de periode van 1 januari 2017 t.e.m. 31 december 2017;
- 54,5197 euro per 1.000 liter bij 15° C, in de periode van 1 januari 2018 t.e.m. 31 december 2018.
§ 29. De verhoging van de bijzondere accijns bedoeld in § 28 is gebeurd bij iedere vermindering van de maximumprijs vastgesteld door de programma-overeenkomst betreffende de verkoopprijzen van de aardolieproducten afgesloten tussen de Belgische Staat en de petroleumsector, telkens rekening houdend met het feit dat de verhoging van de bijzondere accijns slechts de helft van de verlaging van het maximum van de prijs exclusief BTW van de richtproducten vermeld in de programma-overeenkomst mag bedragen.
§ 30. Het verhoogde tarief van de bijzondere accijns, de datum van inwerkingtreding evenals het bedrag van de vermindering van de maximumprijs exclusief BTW worden onder de vorm van een Officieel bericht van de Minister van Financiën bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.


III.2. Vermindering van de bijzondere accijns op ongelode benzine

§ 31. Het tarief van de bijzondere accijns voor ongelode benzine van de GN‑codes 2710 11 41, 2710 11 45 en 2710 11 49 verlaagt wanneer er zich - in het kader van het cliquetsysteem - een verhoging van de bijzondere accijns op gasolie gebruikt als motorbrandstof voordoet. Deze vermindering bedraagt momenteel 3,09 keer het bedrag van de tariefverhoging, rekening houdend met de volgende bepalingen:
- in de periode van 1 november 2015 t.e.m. 31 december 2016 vond de eerste tariefverlaging slechts plaats na het bereiken van een eerste tariefverhoging van 26,09 euro per 1.000 liter bij 15° C en na het bereiken van een bijkomende tweede tariefverhoging van 29,15 euro per 1.000 liter bij 15° C;
- in 2017 vond de eerste tariefverlaging slechts plaats na het bereiken van een tariefverhoging van 16,45 per 1.000 liter bij 15° C.
- in 2018 vindt de eerste tariefverlaging slechts plaats na het bereiken van een tariefverhoging van 48,65 euro per 1.000 liter bij 15° C.
§ 32. Het verlaagd tarief van de bijzondere accijns op ongelode benzine, de datum van inwerkingtreding evenals het bedrag van de verhoging van de bijzondere accijns op gasolie gebruikt als motorbrandstof worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, in de vorm van een Officieel bericht van de Minister van Financiën.


III.3. Belasting van de voorraden

(art. 420, § 3, 4°, W. 1; K.B. 5 en M.B. 3)
33. Om de voorwaarden waaronder en de grenzen waarbinnen een belastingheffing op de voorraden energieproducten plaatsvindt naar aanleiding van iedere wijziging van een tarief inzake accijnzen van een energieproduct vast te leggen, moet steeds een koninklijk en een ministerieel besluit worden genomen.
In afwijking van het evenvermelde werden alle verhogingen van de bijzondere accijns op gasolie gebruikt als motorbrandstof in het kader van de “positieve cliquets” - en elke verlaging van de bijzondere accijns op ongelode benzine gekoppeld aan de “positieve cliquets” op gasolie - niettemin gedekt door één enkel koninklijk besluit en één enkel ministerieel besluit.
§ 34. Bij een verhoging van de tarieven inzake accijnzen is bijkomend accijns verschuldigd op de hoeveelheden energieproducten, beoogd door de wijziging van de accijnzen, die in verbruik werden gesteld en die in het land voorhanden zijn bij een belastingschuldige om 0 uur op de dag van de tariefverhoging.
Het bedrag van de bijkomende accijns wordt berekend aan de hand van de verhoging van het accijnstarief voor het betreffende energieproduct.
§ 35. Meer bepaald zijn te belasten voorraden dus de voorraden energieproducten in verbruik gesteld en voorhanden in de inrichtingen van handelaars, van depothouders en van houders van een tankstation.
Deze personen zijn de belastingschuldigen van de bijkomende accijns. Desalniettemin is, indien de in het verbruik gestelde energieproducten onderweg zijn, de bestemmeling van de verzonden hoeveelheden de belastingschuldige.
§ 36. Inzake het belasten van de voorraden bedoeld in § 34, verstaat men onder:
handelaar: iedere persoon die gehouden is over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” te beschikken overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, K.B.1;
2° depothouders: alle personen met uitsluiting van particulieren, die, in welke hoedanigheid ook, de bij artikel 1, § 1, K.B.5 en artikel 1, § 1, K.B.4, bedoelde energieproducten voorhanden hebben en deze niet uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden;
3° houder van een tankstation: zoals bedoeld bij artikel 14, § 1, 5°, K.B.1.
§ 37. Hieruit volgt dat met uitzondering van de personen die de energieproducten voor hun eigen gebruik houden en de particulieren, alle andere personen belastingschuldigen zijn.
Als de persoon tevens een erkend entrepothouder is, dan zijn alleen de voorraden die buiten zijn belastingentrepot worden gehouden, onderworpen aan de aanvullende accijns.
Als de persoon een geregistreerde geadresseerde of een tijdelijk geregistreerde geadresseerde is, beschikt deze niet over een voorraad onder de schorsingsregeling en hij kan dan ook, voor de energieproducten die hij voorhanden heeft, worden aangemerkt als belastingschuldige.
§ 38. De belastingschuldige is gehouden een gedateerde en ondertekende voorraadaangifte, in tweevoud, in te reiken waarop, per soort, de hoeveelheden betrokken energieproducten zijn vermeld die hier te lande in verbruik werden gesteld :
- die hij voorhanden had om 0 uur op de dag van de verhoging van het tarief inzake accijnzen;
- die hem werden toegezonden vóór de dag van de accijnstariefverhoging maar die bij hem pas zijn toegekomen tussen de datum van de verhoging van het tarief inzake accijnzen en de datum van het inreiken van de op de voorraad betrekking hebbende voorraadaangifte.
Ze wordt aangevuld met:
- een opgave van de klanten die in de loop van een periode van één maand voorafgaand aan de dag waarop de verhoging van het tarief inzake accijnzen werd ingesteld, meer dan 10.000 liter in verbruik gesteld energieproduct hebben ontvangen;
- desgevraagd, ieder document waaruit de juistheid van de voorraadaangifte en van de opgave van de klanten kan blijken.
Een aangifte is niet nodig wanneer voor elke soort belastbare energieproducten, het totaal van de energieproducten die voorhanden waren en werden toegezonden, per soort product, niet hoger is dan 1.000 liter.
§ 39. Er moet een voorraadaangifte worden opgesteld per opslagplaats en per soort product.
Deze aangifte moet worden ingediend bij de bevoegde dienst van het gebied van de vestiging waar de voorraad wordt gehouden uiterlijk de donderdag van de week die volgt op de week van de accijnstariefverhoging.
In het geval dat de belastingschuldige beschikt over een vergunning “register pomphouder – centraal beheer” (zie § 380) moeten de voorraadaangiften van elk van zijn verschillende tankstations ingediend worden bij de bevoegde dienst van het gebied van de vestiging waar het “register-pomphouder” wordt gehouden.


III.4. Terugbetaling

(art. 420, § 3, 5°, W. 1; K.B. 6; M.B. 4)
§ 40. In toepassing van artikel 420, § 3, 5°, W.1 wordt bij een verlaging van de bijzondere accijns op ongelode benzine een belastingteruggave verleend op de voorraden ongelode benzine die reeds in verbruik werden gesteld.
Deze gedeeltelijke terugbetaling van bijzondere accijns is voorzien op de hoeveelheden ongelode benzine die reeds in verbruik zijn gesteld en die de begunstigde te 0 uur voorhanden heeft op de dag van de verlaging van de bijzondere accijns.
De terug te betalen bijzondere accijns is gelijk aan de verlaging van de bijzondere accijns op ongelode benzine.
§ 41. De voorraden die aanleiding geven tot een terugbetaling zijn de voorraden die reeds in het verbruik zijn gesteld en voorhanden zijn bij handelaars, depothouders en houders van tankstations.
Inzake de terugbetaling van de bijzondere accijns verstaat men onder:
1° handelaar: iedere persoon die gehouden is over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” te beschikken overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, K.B.1.
2° depothouder: alle personen met uitsluiting van particulieren, die, in welke hoedanigheid ook, de bij artikel 1, § 1, K.B.6 bedoelde energieproducten voorhanden hebben en deze niet uitsluitend voor eigen gebruik aanwenden;
3° houder van een tankstation: zoals bedoeld bij artikel 14, § 1, 5°, K.B.1.
Deze personen zijn de begunstigden van de terug te betalen bijzondere accijns. Voor de onderweg zijnde energieproducten die in verbruik zijn gesteld, is de geadresseerde van de producten de begunstigde voor de getransporteerde hoeveelheid.
Als de persoon tevens een erkend entrepothouder is, hebben alleen de voorraden die buiten zijn belastingentrepot worden gehouden, recht op de gedeeltelijke terugbetaling van de bijzondere accijns.
Als de persoon een geregistreerde geadresseerde of niet geregistreerde geadresseerde is, beschikt deze niet over een voorraad onder de schorsingsregeling wat impliceert dat voor de producten die hij voorhanden heeft, hij beschouwd kan worden als begunstigde.
§ 42. De voorraadaangifte moet overeenstemmen met de bepalingen van het M.B. 4.
Er moet een voorraadaangifte worden opgesteld per opslagplaats en per betrokken product. De voorraadaangifte moet ingereikt worden bij het hulpkantoor waarvan de inrichting afhangt ten laatste de donderdag van de week die volgt op de week van de tariefverlaging.
Deze voorraadaangifte moet vergezeld zijn van een volmacht om het terug te betalen bedrag in ontvangst te mogen nemen, opgesteld door de persoon die deze belasting werkelijk heeft betaald aan de Schatkist.
Indien bij de eerste voorraadaangifte een globale volmacht wordt ingediend (voor een bepaalde periode of verwijzend naar de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen) mag deze ook voor de volgende voorraadaangiftes aanvaard worden. Aan de volgende terugbetalingsdossiers, door de bevoegde dienst in te dienen bij het departement Finances, moet dan een kopie van het origineel met de vermelding “eensluidend afschrift” worden toegevoegd.
§ 43. Indien een vergunning “Register pomphouder – Centraal beheer” werd afgeleverd, moeten de voorraadaangiften van de verschillende pompstations die beoogd worden in de vergunning ingediend worden bij debevoegde dienst waarvan de plaats waar het centraal register pomhouder gehouden wordt, afhangt.
Er mag geen voorraadaangifte worden ingediend indien de betrokken voorraad per soort van product 1.000 liter niet overtreft.
Dit betekent dat op voorraadaangiften van minder dan 1.000 liter geen bijzondere accijns wordt terugbetaald.


IV. Industriële en commerciële doeleinden

IV.1. Principes

(art. 420, § 4, W.1; art. 13, K.B. 1)
§ 44. Een verlaagd accijnstarief wordt toegepast voor de onder fiscale controle als motorbrandstof gebruikte kerosine, gasolie, vloeibaar petroleumgas en aardgas voor de volgende doeleinden, die als industriële en commerciële doeleinden worden aangemerkt:
a) stationaire motoren;
b) de installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken;
c) de voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg.
Worden niet aangemerkt als zijnde bestemd voor industriële en commerciële doeleinden, de brandstoffen gebruikt voor de voeding van motoren van voertuigen – andere dan deze bedoeld onder c) - die dienen voor het vervoer van materieel, machines en voertuigen als bedoeld in het eerste lid.


IV.2. Definities

IV.2.1. Stationaire motoren

§ 45. Onder “stationaire motoren” worden verstaan de vaste motoren voor het aandrijven van generatoren, compressoren, pompen, centrifuges en dergelijke, ook indien deze gemonteerd zijn op voertuigen, voor zover de motor niet verbonden is met het aandrijfmechanisme van het voertuig en over een afzonderlijk brandstofreservoir beschikt.
Een verplaatsbare motor mag eveneens als een vaste motor beschouwd worden voor zover hij niet zelfbewegend is.
§ 46. Om de hoedanigheid van de “stationaire motor” op een voertuig te beoordelen, moeten drie elementen worden onderzocht:
- de functie die de motor heeft;
- de afwezigheid van een verbinding van de motor met het voortbewegingsmechanisme van het voertuig;
- het bestaan van een onafhankelijk systeem voor de voeding van de motor.
Bij wijze van voorbeeld kan een vrachtauto-betonmolen waarbij de vloeibaarheid van de betonspecie tijdens het vervoer verzekerd wordt door het draaien van de kuip die aangedreven wordt door de motor van de vrachtauto, niet genieten van het verlaagd accijnstarief.


IV.2.2. Installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken

§ 47/1. Men verstaat onder “installaties en machines die worden gebruikt in de bouw, de weg- en waterbouw en voor openbare werken”: schrapers, laadschoppen, heimachines, wegwalsen, egaliseermachines, bulldozers, graafmachines, hijstoestellen, grasmaaimachines en dergelijke, ingedeeld onder hoofdstuk 84 van het gemeenschappelijk douanetarief.
Het industrieel automobielmaterieel dat wezenlijk een functie van werktuig heeft, met een nagenoeg onbestaande nuttige last (zijnde, hetgeen effectief vervoerd wordt) ten opzichte van zijn tarra (gewicht ledig).
§ 47/2. Voorbeelden:
Ieder voertuig moet afzonderlijk beoordeeld worden om uit te kunnen maken of het beschouwd kan worden als industrieel automobielmaterieel dat wezenlijk de functie van werktuig heeft met een nagenoeg onbestaande nuttige last ten opzichte van zijn tarra.
Dit is in het verleden reeds het geval geweest voor een aantal “kraanwagens”. Echter, wanneer deze kraanwagens goederen vervoeren d.m.v. een aanhangwagen (met inbegrip van hun eigen ballast), dan beantwoorden deze mobiele kranen niet meer aan de wettelijke definitie zodat zij niet kunnen aangedreven worden met gemerkte (rode) gasolie tegen het verlaagd tarief “industriële en commerciële doeleinden”.
Anderzijds worden botsabsorbeerders niet beschouwd als industrieel automobielmaterieel aangezien zij niet wezenlijk de functie van werktuig hebben. Het feit dat een botsabsorbeerder zodanig wordt aangepast dat hij niet laadbaar is, zorgt er niet voor dat dit type voertuig onder deze bepaling kan ingedeeld worden.


IV.2.3. Voertuigen bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt of waarvoor geen vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg

§ 48. De voertuigen “bestemd om buiten de openbare weg te worden gebruikt” zijn voertuigen die niet bij de DIV ingeschreven zijn en derhalve niet over een nummerplaat beschikken.
Ze zijn bestemd om uitsluitend in opslagplaatsen (bv. vorkheftrucks met eigen beweegkracht), op werven, vliegvelden, privé-havengebieden, … te rijden.
§ 49. De “voertuigen waarvoor een vergunning is verleend voor overwegend gebruik op de openbare weg” zijn voertuigen ingeschreven bij de DIV, voorzien van een nummerplaat en een inschrijvingsbewijs, beschikken over een gelijkvormigheidsattest afgeleverd op basis van een PV van goedkeuring van de FOD Mobiliteit en Vervoer en onderworpen aan een periodieke technische controle.
Door een omgekeerde redenering laat de beoordeling van deze criteria toe om te bepalen of een voertuig van een verlaagd accijnstarief kan genieten. Dit is het geval, bijvoorbeeld voor een straatveegmachine, ingeschreven bij de DIV als industrieel materieel en om die reden niet onderworpen aan de periodieke technische controle;


V. Energiebeleidsovereenkomst, accord de branche of een gelijkaardige overeenkomst

V.1. Principes

(art. 419, i), iii) en 420, § 7, W. 1, K.B. 1)
§ 50. Sedert 1 januari 2016 wordt een verlaagd tarief inzake accijnzen toegepast op de bijdrage op de energie, toegekend voor aardgas gebruikt als verwarmingsbrandstof, in het kader van een zakelijk gebruik door bedrijven die beschikken over een :
- “energieovereenkomst” afgeleverd door het Vlaams Gewest;
- “accord de branche” afgeleverd door het Waals Gewest;
- gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.


V.1.1. Afleveren van een energiebeleidsovereenkomst, accord de branche of een gelijkaardige overeenkomst

§ 51. Het afleveren van een energiebeleidsovereenkomst, accord de branche of een gelijkaardige overeenkomst behoort tot de bevoegdheid van de gewesten. Enkel het Vlaams Gewest en het Waals Gewest maken van deze mogelijkheid gebruik. Een gelijkaardige overeenkomst bestaat momenteel namelijk niet voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
§ 52. Het Vlaams Gewest levert een energiebeleidsovereenkomst af.
De lijst met bedrijven die beschikken over een energiebeleidsovereenkomst is raadpleegbaar op de internetsite van het Vlaams Gewest:
http://www.ebo-vlaanderen.be.
§ 53. Het Waals Gewest levert een “accord de branche” af.
De lijst met de deelnemende bedrijven is raadpleegbaar op de internetsite van het Waals Gewest:http://energie.wallonie.be.
Deze vergunning bestaat uit de deelname van het bedrijf aan het akkoord dat de sectorfederatie, die het bedrijf vertegenwoordigt, met het gewest heeft afgesloten.
§ 54. Zoals reeds eerder aangehaald, levert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest momenteel geen gelijkaardige overeenkomsten af.
§ 55. Rekening houdend met de regionale bevoegdheid inzake het afleveren van een energiebeleidsovereenkomst of een accord de branche is de aanduiding van de gebruiksplaats dus bepalend voor de toepassing van het verlaagd accijnstarief. Ter zake is het dus van belang dat iedere gebruiksplaats het voorwerp uitmaakt van een energiebeleidsovereenkomst of een accord de branche afgeleverd door het gewest waarin de betrokken gebruiksplaats gevestigd is. De gebruiksplaatsen die niet opgenomen zijn in een energiebeleidsovereenkomst of een accord de branche worden uitgesloten van het verlaagd accijnstarief.
§ 56. Het verlaagd accijnstarief is enkel van toepassing op het zakelijk gebruik.
Waar zakelijk en niet-zakelijk gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik; indien het zakelijk of het niet-zakelijk gebruik van weinig belang is, kan het evenwel als onbestaande worden aangemerkt.


V.2. Definities

V.2.1. Zakelijk gebruik en bedrijf

§ 57. Het zakelijk gebruik is het verbruik van een bedrijf dat zelfstandig, ongeacht op welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten.
De economische activiteiten omvatten:
- alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen en landbouwactiviteiten;
- de uitoefening van vrije beroepen.
§ 58. Als bedrijven voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten worden niet aangemerkt:
- de Staat;
- de lokale en regionale overheden en
- de andere publiekrechtelijke lichamen.
Indien een behandeling als niet-bedrijf tot concurrentieverstoringen van enige betekenis zou leiden dan moeten zij daarentegen wel als bedrijf worden aangemerkt.
§ 59. Als bedrijf kan niet worden aangemerkt, een entiteit kleiner dan:
- een afdeling van een bedrijf die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt;
- een juridische entiteit die uit organisatorisch oogpunt een onafhankelijke exploitatie vormt.
Een onafhankelijke exploitatie is een eenheid die op eigen kracht kan functioneren.


V.3. Vergunning

§ 60. Iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en wil genieten van het verlaagd tarief bedoeld in § 50 moet over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” – type “eindgebruiker” beschikken (zie §§ 103 t/m 118).
§ 61. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning moet worden gesteld op een formulier waarvan het model is gevoegd als Bijlage II bij K.B.1 en dat verschillende vakken bevat die verplicht ingevuld moeten worden (zie § 106).
De te gebruiken productcode is code 99 betreffende aardgas gebruikt als verwarmingsbrandstof voor het zakelijk gebruik door een bedrijf dat beschikt over een “energiebeleidsovereenkomst” afgeleverd door het Vlaams Gewest, een “accord de branche” afgeleverd door het Waals Gewest of een gelijkaardige overeenkomst afgeleverd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
§ 62. Daarenboven moet bij de aanvraag een kopie worden gevoegd van de “energiebeleidsovereenkomst”, het “accord de branche” of de gelijkaardige overeenkomst (zie §§ 51 t/m 53).
Desgevallend bezorgt de aanvrager van de vergunning aan de bevoegde dienst voor het afleveren van deze vergunning, een kopie van de lijst waarop het bedrijf vermeld is als deelnemende vennootschap.
De bevoegde dienst voor het afleveren van de vergunning moet de juistheid van het bijgevoegde document controleren, door volgende internetsites te raadplegen:
- Vlaams Gewest: http://www.ebo-vlaanderen.be/ - fiches”06062017 Overzicht toegetreden bedrijven EBO VER” en “06062017 Overzicht toegetreden bedrijven EBO niet VER”;
- Waals Gewest : http://energie-wallonie.be/ - fichier “Entités en accord de branche – Liste du 21 avril 2017”;
- Brussels Hoofdstedelijk Gewest: momenteel niet van toepassing.
De beschikbare lijsten op de hierboven vermelde sites worden regelmatig bijgewerkt. Het is dus wenselijk dat debevoegde dienst voor het afleveren van de vergunning maandelijks controleert of de bedrijven, aan wie een vergunning werd afgeleverd, nog altijd beschikken over een “energiebeleidsovereenkomst” of een “accord de branche”.
Indien de aanvraag wordt ingediend voor een divisie van een bedrijf, dan wordt zij vervolledigd met de elementen waaruit blijkt dat de divisie op eigen kracht kan functioneren (zie § 59).
§ 63. In het vakje “bijzondere voorwaarden” van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” wordt vermeld dat de vergunning een maximale geldigheidsduur heeft (zijnde de maximale geldigheidsduur van de EBO of accord de branche: tot 31 december 2020);
De titularis van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” is ertoe gehouden om aan de bevoegde dienst voor het afleveren van de vergunning onmiddellijk elke wijziging, door het betrokken gewest aangebracht aan zijn “energiebeleidsovereenkomst”, zijn “accord de branche” of zijn gelijkaardige overeenkomst, mee te delen.


VI. Accijnsschuld

(art. 416, 417, 421 t/m 426, W. 1)

VI.1. Gelijkwaardige belasting

§ 64. Het begrip “accijnsschuld” is slechts van toepassing op elektriciteit en energieproducten waarvoor een accijnstarief is vastgesteld.
Wat de energieproducten betreft waarvoor een accijnstarief is vastgesteld wordt het begrip “accijnsschuld”, het ontstaan van die schuld en de aanduiding van de belastingschuldige daaronder begrepen, behandeld in het Boekwerk Accijns Bewegingen, ADM. COM., §§ 6 t/m 13 (D.I. 720).
Dat Boekwerk is mede van toepassing op de energieproducten andere dan diegene waarvoor een accijnstarief is vastgesteld, met name in de gevallen dat energieproducten bestemd zijn voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als motor- of als verwarmingsbrandstof.
§ 65. Zo ook wordt:
- elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof; en
- elk product dat bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als additief of als vulstof in motorbrandstoffen,
belast tegen het tarief inzake accijnzen van de gelijkwaardige motorbrandstof.
- elke koolwaterstof (turf uitgezonderd), die bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als verwarmingsbrandstof,
belast tegen het tarief inzake accijnzen van het gelijkwaardige energieproduct (hout, houtskool, … gebruikt voor verwarming is niet belastbaar).
Daarentegen zijn er geen accijnzen verschuldigd op de als verwarmingsbrandstof gebruikte gassen voor zover het geen koolwaterstoffen betreffen.
§ 66. In de praktijk ontstaat de accijnsschuld op het ogenblik dat de producten worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt, naar gelang van het geval als motor- of verwarmingsbrandstof. Artikel 421, lid 1 en 2, W. 1, bepalen wie als accijnsschuldige wordt aangemerkt.


VI.2. Belasting op waterstof

(art. 415, 416, 417, 421, 429, § 2, b), W. 1)
§ 67. Waterstof (eigenlijk di-waterstof (H2)), van de GN‑code 2804 10, die niet beantwoordt aan de definitie van “energieproducten” van artikel 415, § 1, W.1, wordt, conform artikel 417, § 1, W. 1, enkel belast, indien dat product bestemd is voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als motorbrandstof, als additief of als vulstof in motorbrandstoffen (zie § 65).
§ 68. Dit is onder meer het geval indien waterstof, gemengd met aardgas, gebruikt wordt als motorbrandstof voor het aandrijven van de motor van een voertuig (hier wordt gedoeld op waterstoftechnologie). Het accijnstarief dat moet toegepast worden op de aanwezige waterstof zal overeenstemmen met het tarief van toepassing voor hetzelfde gebruik als het aardgas.
§ 69. Wanneer de waterstof daarentegen wordt gebruikt voor het voeden van een brandstofcel, wordt de waterstof niet gebruikt als motorbrandstof maar als verwarmingsbrandstof. Dergelijk gebruik valt bijgevolg buiten het toepassingsgebied van artikel 417, W. 1 en zal dus niet onderworpen zijn aan belasting.


VI.3. Niet-nakomen van de voorwaarden inzake gebruik

§ 70. De accijnsschuld ontstaat wanneer wordt aangetoond dat aan een voorwaarde inzake eindgebruik voor de toepassing van een verlaagd tarief of het verlenen van een vrijstelling, niet of niet langer wordt voldaan.
De accijnzen zijn verschuldigd door de persoon die de energieproducten of elektriciteit voorhanden heeft.


VI.4. Productie

§ 71. Het verbruik van energieproducten en elektriciteit:
- binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, en
- voor doeleinden die verband houden met de productie van energieproducten,
wordt niet beschouwd als een belastbaar feit waardoor accijnzen verschuldigd worden.
De “productie” moet vermeld worden, als toegelaten handeling, in vak 4 van de machtiging erkend entrepothouder om te kunnen genieten van deze bepaling.
Ze wordt voornamelijk toegepast in de raffinaderijen.
Onder het begrip productie moet tevens “winning” worden verstaan. Artikel 426, § 2, W. 1 bepaalt welke handelingen niet als productie van energieproducten worden aangemerkt.

VI.5. Aardgas en elektriciteit

(art. 2, K.B. 2)
§ 72. Gelet op het feit dat aardgas en elektriciteit, omwille van evidente fysieke redenen, niet kunnen verkregen worden in een belastingentrepot, ontstaat de accijnsschuld op het tijdstip van de levering door de distributeur aan de eindverbruiker.
§ 73. Voor de toepassing van artikel 419, k, W. 1, moet onder “een met hoogspanning gelijkgestelde afnemer” worden verstaan, een eindgebruiker die wordt gevoed via een zelf gefinancierde geïndividualiseerde kabel vanuit een transformatorcabine die deel uitmaakt van het hoogspanningsnetwerk. Deze klanten worden als dusdanig geïdentificeerd door de netbeheerder. Het betreft een beperkt aantal klanten en een uitdovende situatie.
§ 74. De distributeur is de accijnsschuldige.
De distributeur wordt gedefinieerd als de natuurlijke of de rechtspersoon die voor zijn rekening of voor rekening van derden aardgas en/of elektriciteit verkoopt of afstaat. Dit begrip mag evenwel niet verward worden met dit van “netbeheerder” die doorgaans eveneens “distributeur” wordt genoemd.
Voorbeeld:
Wanneer een onderneming die elektrische wagens bouwt, laadpalen gebruikt, opgesteld op haar terrein of op haar parkings, enkel om de batterijen van haar eigen wagenpark op te laden, dan wordt zij niet beschouwd als “distributeur van elektriciteit”. Het opladen van de batterijen van de gebouwde elektrische wagens maakt deel uit van het productieproces.
Wanneer diezelfde onderneming via laadpalen elektriciteit koopt en verdeelt om de batterijen van voertuigen van derden op te laden, dan wordt zij beschouwd als “distributeur van elektriciteit”. Met andere woorden , wanneer zij via laadpalen elektriciteit verkoopt of afstaat aan derden. Onder “verkoop of afstand aan derden” verstaat met de volgende gevallen:

- de laadpaal wordt gebruikt om de baterijen op te laden van de voertuigen die niet toebehoren aan de autoconstructeur;
-de laadpaal wordt gebruikt om de batterijen op te laden van de voertuigen die toebehoren aan de autoconstructeur maar als voordeel in natura worden aangeboden (en dus voor privé-gebruik).
Concreet, wanneer klanten, werknemers of bezoekers van de parking van de autoconstructeur de laadpalen gebruiken, dan wordt deze constructeur wél beschouwd als “distributeur van elektriciteit”.
Een entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert wordt beschouwd als distributeur. In dit geval worden de verschuldigde accijnzen vastgesteld rekening houdend met de nominale spanning van de aansluiting van de productie-eenheid op het transport- of verdelingsnetwerk.
Niettemin is de productie van elektriciteit vrijgesteld van accijnzen wanneer ze verkregen is uit energieproducten waarop de accijnzen reeds betaald zijn en het betaalde bedrag niet lager is dan het verschuldigde bedrag op de geproduceerde elektriciteit.
§ 75. Er wordt aangenomen dat de levering plaatsvindt na verloop van iedere periode waarop een afrekening of betaling betrekking heeft voor de doorlopende leveringen van aardgas en elektriciteit die aanleiding geven tot achtereenvolgende afrekeningen of betalingen.
In de praktijk moeten deze facturen gelinkt worden aan de verbruiksfacturen en de tussentijdse facturen zoals gedefinieerd in artikel 16 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (zie Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720).
Met betrekking tot terugbetalingsdossiers betreffende aardgas en elektriciteit moet er, gezien enkel de eindfactuur relevante informatie bevat voor de berekening van de terug te betalen accijnzen en gezien de eindfactuur ook betrekking heeft op de periode waarop de voorschotfacturen betrekking hebben, voor de berekening van de verjaringstermijn van drie jaar enkel rekening gehouden worden met de datum van de aangifte ten verbruik van de eindfacturen.
Gezien deze eindfacturen betrekking hebben op een periode die kan oplopen tot één jaar, betekent dit in principe dat de periode waarvoor een terugbetaling wordt aangevraagd kan oplopen tot drie jaar, vermeerderd met de periode waarop de eindfactuur betrekking heeft, vermeerderd met de periode die loopt tot de geldigmaking van de aangifte ten verbruik (AC4).
Een voorbeeld ter illustratie:
Stel dat een aanvraag tot terugbetaling van de bijdrage op de energie op aardgas werd ingediend op 1 februari 2017 op de bevoegde dienst. Bijgevolg kan er een terugbetaling plaatsvinden voor de aangiften die geldiggemaakt zijn vanaf 1 februari 2014.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag de verbruiksfacturen waarvoor hij terugbetaling vraagt: een verbruiksfactuur van 15 januari 2014 voor de periode 01/01/2013 – 31/12/2013 en een tussentijdse factuur van 28 december 2013 voor de maand december 2013.
De eindfactuur zal geldiggemaakt zijn in februari 2014, de tussentijdse factuur zal in januari 2014 geldiggemaakt zijn. Deze laatste zou dus verjaard zijn.
Omdat er enkel moet rekening gehouden worden met de eindfactuur, kan er dus een terugbetaling bekomen worden voor het gebruik vanaf 01/01/2013, voor zover de aanvrager voor de ganse periode voldeed aan alle voorwaarden tot terugbetaling. Dit impliceert dat de aanvrager over een geldige vergunning “energieproducten en elektriciteit” beschikte.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een terugbetaling van de bijdrage op de energie, moet de aanvrager in het bezit zijn van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” op het ogenblik dat de periodes, waarop de eindfacturen betrekking hebben, verlopen zijn.
Wat het recht op terugbetaling betreft, moet er enkel gekeken worden naar de einddatum van de periode die op de eindfactuur vermeld staat en dus niet naar de factuurdatum of de datum van de aangifte ten verbruik.
Wanneer de afleveringsdatum van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” valt in de periode die vermeld staat op de eindfactuur, dan moet het bedrag van de terug te betalen bijdrage op de energie pro rata berekend worden.
Een voorbeeld ter illustratie:
Stel dat een aanvraag tot terugbetaling van de bijdrage op de energie op aardgas (binnen bovenvermelde verjaringstermijn) werd ingediend op 1 februari 2017 op de bevoegde dienst. De aanvrager dient bij zijn aanvraag een verbruiksfactuur van 15 januari 2014 voor de periode 01/01/2013 – 31/12/2013.
Wanneer de aanvrager in het bezit is van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” met afleveringsdatum 01/07/2013, dan heeft deze recht op een terugbetaling aangezien de vergunning was afgeleverd vooraleer de periode op de eindfactuur was verlopen.
Wat het terug te betalen bedrag betreft, moet gekeken worden naar de afleveringsdatum, nl. 01/07/2013 én wanneer deze precies valt binnen de verbruiksperiode nl. 01/01/2013 – 31/12/2013. De aanvrager heeft in dit geval recht op terugbetaling vanaf 01/07/2013 t.e.m. 31/12/2013.
Het bedrag van de bijdrage op de energie, vermeld op de eindfactuur, moet bijgevolg pro rata berekend worden. In dit voorbeeld houdt dat in dat men het bedrag van de bijdrage op de energie, vermeld op de eindfactuur, moet vermenigvuldigen met het aantal kalenderdagen dat de aanvrager tijdens de verbruiksperiode in het bezit was van de vergunning. Het resultaat hiervan deelt men vervolgens door het totaal aantal kalenderdagen van de verbruiksperiode, zijnde 365 omdat de eindfactuur in dit voorbeeld betrekking heeft op een volledig kalenderjaar.
§ 76. De belastingplichtige moet een zekerheid stellen bij de bevoegde dienst voor een bedrag dat gelijk is aan twee representatieve maanden accijnzen.
Dat bedrag wordt vastgesteld door de bevoegde dienst.


VI.6. Kolen, cokes en bruinkool

§ 77. De accijnsschuld voor kolen, cokes en bruinkool ontstaat op het tijdstip van levering van deze producten door geregistreerde bedrijven (producent en handelaar in steenkool, bruinkool en cokes of hun fiscaal vertegenwoordiger) aan de kleinhandelaar.
§ 78. Een buitenlandse verkoper moet een hier te lande gevestigde fiscaal vertegenwoordiger aanduiden. Deze wordt aldus de schuldenaar (zie Boekwerk Accijns Bewegingen, ADM. COM. §§ 7/2 t/m 7/4 – D.I. 720).


VII. Belastingentrepot

VII.1. Algemeen principe

(art. 3, K.B. 1)
§ 79. Overeenkomstig artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen (zie Boekwerk Accijns Bewegingen – D.I. 720) moet de productie en de verwerking van energieproducten hier te lande in een belastingentrepot gebeuren. Hetzelfde geldt voor het voorhanden hebben van deze producten waarvoor de accijns niet werd voldaan. Het betreft hier enkel de energieproducten vermeld in artikel 418, § 1, W. 1.
§ 80. Overeenkomstig artikel 3, K.B. 1 is iedere persoon, voorafgaand aan het opstarten van zijn activiteiten, gehouden zich te laten erkennen in de hoedanigheid van erkend entrepothouder die:
- de in artikel 418, § 1, W. 1 vermelde energieproducten produceert of verwerkt;
- de in artikel 418, § 1, W. 1 vermelde energieproducten onder de schorsingsregeling voorhanden heeft, ontvangt of verzendt.
Op aardgas, kolen, cokes en bruinkool is die verplichting evenwel niet van toepassing.
§ 81. Opgemerkt wordt dat het gebruik, als dusdanig, van energieproducten niet beschouwd wordt als “verwerking”. Een bouwonderneming is bijvoorbeeld niet verplicht om het statuut van erkend entrepothouder aan te vragen voor het gebruik van minerale olie voor het inoliën van betonbekisting.


VII.2. Erkend entrepothouder

(art. 3 t/m 6, K.B. 1)
§ 82. De procedure tot erkenning als erkend entrepothouder en de eraan verbonden algemene voorwaarden worden toegelicht in de §§ 27 tot 49 ADM. COM. van het Boekwerk Accijns Bewegingen (D.I. 720). Naast de gegevens vermeld in § 27 van dat Boekwerk, moeten bij de aanvraag tot erkenning de in artikel 6, K.B. 1 bedoelde stukken worden gevoegd.
De door de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie afgeleverde getuigschriften worden enkel geëist inzake aardolie en aardolieproducten (zie artikel 6, 5° en 6°, K.B. 1).
§ 83. De persoon die energieproducten voorhanden heeft, ontvangt of verzendt onder de schorsingsregeling kan deze hoedanigheid slechts verkrijgen voor zover hij:
- het beroep van handelaar in energieproducten uitoefent en over een gemiddelde voorraad beschikt;
of
- een opslagbedrijf inzake energieproducten van artikel 418, § 1, W. 1 uitbaat en over een opslagcapaciteit van meer dan 10.000 m³ beschikt.
§ 84. De gemiddelde voorraad, berekend op jaarbasis, moet groter zijn dan:
- voor benzine, kerosine en gasolie : 500.000 liter,
- voor zware stookolie : 1.000.000 kg,
- voor vloeibaar petroleumgas : 250.000 kg,
- voor andere energieproducten : 500.000 liter.
Een vrijstelling om te beschikken over een gemiddelde voorraad is voorzien:
- wanneer is voldaan aan de voorwaarde inzake gemiddelde voorraad voor een andere categorie van energieproduct;
- wanneer ten minste 80 % van de voorhanden zijnde producten worden verzonden naar een andere lidstaat of worden uitgevoerd onder de schorsingsregeling;
- voor zware stookolie en vloeibaar petroleumgas op voorwaarde dat de handelaar van deze producten jaarlijks een minimumhoeveelheid verkoopt (1.000.000 kg voor zware stookolie en 250.000 kg voor vloeibaar petroleumgas);
- voor traders.
§ 85. Het begrip “trader” inzake accijnzen doelt op de handelaar die energieproducten voorhanden heeft in een belastingentrepot, koopt en opnieuw verkoopt zonder tot de inverbruiksstelling ervan over te gaan. Het werd gecreëerd om de verkoper toe te laten, in het kader van kettingverkopen, de identiteit van vorige tussenpersonen niet kenbaar te hoeven maken.


VII.2.1. Bevoorrading (niet-communautaire scheepvaart)

§ 86. De eigenaar van een tankschip dat wordt gebruikt voor de bevoorrading van andere schepen met verwarmings- en motorbrandstof moet erkend entrepothouder zijn.


VII.2.2. Uitzonderingen

§ 87. Personen, andere dan die bedoeld in § 80, die uitsluitend voor eigen gebruik, energieproducten ontvangen, voorhanden hebben en aanwenden kunnen niet worden erkend in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.
§ 88. Tankstations kunnen niet worden erkend als belastingentrepot.


VII.3. Voorhanden hebben van energieproducten

(art. 7, K.B. 1 en art. 2, M.B. 1)
§ 89. Het voorhanden hebben van energieproducten in een belastingentrepot moet geschieden in opslagtanks die onderworpen zijn aan de eerste ijk en herijk overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 november 1993 betreffende de landtanks. De tekst van dit besluit is opgenomen in Bijlage VI.
Er moeten afzonderlijke opslagtanks worden voorzien met betrekking tot de soort, de kwaliteit alsmede tot het eventueel denatureren of merken van de energieproducten.
§ 90. De geproduceerde hoeveelheden energieproducten moeten in vooraf aangewezen opslagtanks worden opgeslagen.
Door de erkend entrepothouder moet een lijst worden opgesteld van de opslagtanks waarin de producten zich onder de schorsingsregeling bevinden. Deze lijst wordt door de erkend entrepothouder ter beschikking gehouden van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen.
§ 91. Het voorhanden hebben van energieproducten kan eveneens gebeuren in elk transportmiddel dat zich op het terrein van het belastingentrepot bevindt, maar enkel in het geval van een vergunning “centraal beheer”.


VII.3.1. Gemeenschappelijke opslag

§ 92. Met het oog op een rationeel gebruik van de opslagtanks kan de bevoegde dienst, onder de voorwaarden bepaald door deze dienst, toestaan dat energieproducten die zich onder een douaneregeling bevinden samen in eenzelfde opslagtank worden opgeslagen met energieproducten van dezelfde soort en kwaliteit die voorhanden zijn in een belastingentrepot.
In de praktijk is de betrokken douaneregeling die van het douane-entrepot andere dan van het publieke type II en III.
§ 93. Het is niet nodig dat de houders van de machtiging erkend entrepothouder en van de machtiging douane-entrepot dezelfde persoon zijn.
Het is daarentegen wel van belang dat wanneer het gaat om verschillende personen, dat de houder van de machtiging douane-entrepot expliciet het principe van de toewijzing van tekorten, zoals uiteengezet in § 96, aanvaardt.
§ 94. De gemeenschappelijke opslag kan slechts toegestaan worden voor energieproducten onder douaneverband en onderworpen aan invoerrecht. Het niet aan invoerrecht onderworpen energieproduct moet in het verbruik worden gesteld en eventueel in een belastingentrepot worden geplaatst; hieruit volgt dan dat er in een dergelijk geval geen behoefte meer bestaat aan gemeenschappelijke opslag.
Een energieproduct wordt eveneens beschouwd als onderworpen aan een invoerrecht wanneer het tarief van dit recht nul bedraagt.
§ 95. De aanvraag voor een machtiging tot gemeenschappelijke opslag wordt ingediend bij de bevoegde dienst.
Indien daaraan gunstig gevolg wordt gegeven zal de machtiging tot gemeenschappelijke opslag vermeld worden in vak 12 van de machtiging douane-entrepot en in de machtiging erkend entrepothouder.
§ 96. Bij de opneming van de energieproducten in gemeenschappelijke opslag worden de voorraadadministraties van het douane-entrepot en het belastingentrepot afgesloten en de te vertonen hoeveelheden samengevoegd.
De vastgestelde tekorten die niet inherent zijn aan de aard van de producten worden beschouwd:
- tot het beloop van de te vertonen hoeveelheid onder de douaneregeling, als een onregelmatige uitslag uit deze regeling;
- boven de te vertonen hoeveelheid onder de douaneregeling, als een onregelmatige uitslag uit de schorsingsregeling.
Daarenboven moet ieder teveel in de voorraadadministratie van het douane-entrepot worden aangeschreven.
Indien verschillende opslagtanks gebruikt worden voor de gemeenschappelijke opslag gebeurt de toewijzing per tank voor zover de tanks niet met elkaar in verbinding staan.


VII.4. Voorraadadministratie

(art. 8 en bijlage I, K.B. 1)
§ 97. De voorraadadministratie moet gehouden worden onder de vorm van het magazijnregister 592. Een afzonderlijk register wordt gehouden met betrekking tot de soort, de kwaliteit alsmede tot het eventueel denatureren of merken van de energieproducten, waarbij de inschrijving erin, naar gelang het soort product, wordt uitgedrukt in liter aan 15°C of in kilogram.
De gegevens van dit register zijn, inzonderheid voor wat betreft de uitslag van het product, aanpasbaar in functie van de aan het product gegeven bestemming.
§ 98. De bevoegde dienst mag, schriftelijk, toestaan dat de voorraadadministratie onder een andere vorm wordt gehouden, op voorwaarde dat alle informatie voorzien bij het magazijnregister 592 onverkort wordt behouden.
De bevoegde dienst kan toelating verlenen om het magazijnregister 592 te houden door middel van een geautomatiseerde rekening mits de indeling en de nummering van de kolommen behouden blijft zoals voorgeschreven in het magazijnregister 592.
§ 99. De voorraadadministratie neemt de vorm aan van een bijzonder magazijnregister 592 – KOOLZAAD, in het geval van het ontvangen of produceren van koolzaadolie in een belastingentrepot (zie Bijlage III).


VII.5. Opneming

(art. 10 t/m 12, K.B. 1)
§ 100. Ten minste eenmaal per jaar wordt een boekhoudkundige controle en een opneming gecombineerd uitgevoerd, onder de leiding van de bevoegde dienst.
Onverminderd de toepassing van artikel 19bis van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, resulteren de te vertonen hoeveelheden uit de balans tussen enerzijds de aangenomen hoeveelheden bij de laatste opneming, verhoogd met de sindsdien geproduceerde hoeveelheden met de sindsdien onder de schorsingsregeling ontvangen hoeveelheden en anderzijds de hoeveelheden die met een geoorloofde bestemming werden uitgeslagen.
De geproduceerde, verwerkte, ontvangen en uitgeslagen hoeveelheden worden vastgesteld door een boekhoudkundige controle. De voorraden maken het voorwerp uit van een fysieke verificatie.
In het geval van gemeenschappelijke opslag bedoeld in artikel 7, § 4, K.B.1 wordt ieder tekort of teveel dat in dergelijke tank wordt vastgesteld, beschouwd als betrekking hebbend op het energieproduct dat onder de douaneregeling is geplaatst. Indien meerdere tanks worden gebruikt voor gemeenschappelijke opslag wordt het verschil per tank beschouwd, voor zover de tanks niet met elkaar verbonden zijn.
Na iedere opneming stellen de ambtenaren een proces-verbaal van opneming op, dat door hen alsmede door de erkend entrepothouder of zijn afgevaardigde wordt ondertekend.


VIII. Registratie

(art. 2, K.B. 2; art. 14, Bijlagen II en III, K.B. 1)

VIII.1. Personen gehouden tot registratie

§ 101. Is gehouden zich te laten registreren en dus te beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit”:
a) iedere distributeur van aardgas of elektriciteit (zie §§ 102 en 108);
b) iedere netbeheerder van aardgas of elektriciteit (zie §§ 74 en 107);
c) iedere producent en handelaar in kolen, cokes of bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger (zie §§ 77, 78 en 110);
d) iedere handelaar in energieproducten (met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool) die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit en dit, onafhankelijk van het feit dat hij eventueel de hoedanigheid van geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde bezit (zie § 120);
e) iedere houder van een tankstation (zie §§ 376 en 377);

f) iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die van een vrijstelling inzake accijnzen wenst te genieten (zie §§ 197 t/m 375);
g) iedere persoon die een economische activiteit uitoefent en die van het verlaagd tarief inzake accijnzen toegekend ten voordele van ondernemingen met een “energiebeleidsovereenkomst”, een “accord de branche” of een gelijkaardige overeenkomst (zie §§ 50 t/m 63).


VIII.2. Indeling

§ 102. De vergunning “energieproducten en elektriciteit” wordt ingedeeld in verschillende types, gedefinieerd als volgt:
a) “distributeur van aardgas” of “distributeur van elektriciteit”;
b) “aardgasnetbeheerder” of “elektriciteitsnetbeheerder”;
c) “producent en handelaar in kolen, cokes en bruinkool of zijn fiscaal vertegenwoordiger”;
d) “handelaar”;
e) “pomphouder”;
f) “eindgebruiker”;
g) “andere”.


VIII.3. Vergunning

§ 103. De aanvraag tot het bekomen van de vergunning wordt ingediend bij:
a) de bevoegde dienst van het gebied waarin de aanvrager is gevestigd voor zover zijn gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten of plaatsen van de productie binnen hetzelfde gebied zijn gelegen;
b) de bevoegde dienst in de andere situaties dan deze bedoeld in a).
In afwijking van a) moet de buitenlandse aanvrager die, in het kader van de regeling “professionele diesel” (zie §§ 319 t/m 375), eveneens gehouden is zich te laten registreren, zijn aanvraag indienen bij de dienst professionele diesel.
§ 104. De vergunning moet worden aangevraagd minstens 10 werkdagen vóór de aanvang van enige activiteit, door middel van het formulier opgenomen in bijlage II, K.B. 1. De verklarende nota is opgenomen als Bijlage VII. Zij zijn beide beschikbaar op het internet (zie § 106).
§ 105. Registratie is vereist voor elk van de hoedanigheden van operator vermeld in § 101 en geeft aanleiding tot het afleveren van afzonderlijke vergunningen. Bijvoorbeeld:
- een vergunning “energieproducten en elektriciteit” kan niet de hoedanigheid “eindgebruiker” en “pomphouder” verenigen;
- de persoon die tegelijk “eindgebruiker” en “handelaar” is, moet over twee vergunningen beschikken.
Anders is het wanneer een operator een aanvraag tot registratie indient in de hoedanigheid van eindgebruiker waarbij hij verschillende verlaagde tarieven wil bekomen (bv. professionele diesel – productcode 22 en aardgas - productcode 99), dan kan hij dat op eenzelfde registratieaanvraag doen op voorwaarde dat in het vak “Adressen van de gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten of van de productie” per adres, de gevraagde productcodes en de geschatte hoeveelheden vermeld worden.
Voorbeeld:



§ 106. Het aanvraagformulier wordt op het internet ter beschikking gesteld op volgende website:https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/pro/welcome klikken op : “Interactieve diensten”, “Formulieren” zoeken onder het thema “Accijnzen”, onder de titel “ENERELEC/Energieproducten en elektriciteit”.
Enkel met het programma Adobe Acrobat of Adobe Reader vanaf versie 6.0 kan het document worden gelezen, de gegevens in de formuliervelden kunnen via Adobe Acrobat 6.0 Professional of Adobe Acrobat 6.0 Standard rechtstreeks op scherm (met hulpfuncties) worden ingevuld en afgedrukt. De verplicht in te vullen vakken zijn opgenomen in Bijlage VIII.
Via de gele hulptoets bovenaan het scherm kan de verklarende nota (zie Bijlage VII voor het invullen van het formulier worden opgeroepen. Deze handleiding omvat als bijlagen:
- BIJLAGE I: de eventueel te verstrekken bijkomende stukken;
- BIJLAGE II a: de verlaagde tarieven;
- BIJLAGE II b: de vrijstellingen;
- BIJLAGE III: de lijst van de gemeenten.
Om het aantal verkeerd ingevulde formulieren te beperken werden volgende vakken gecreëerd:
- verplicht in te vullen vakken (rode);
- in bepaalde gevallen in te vullen vakken (blauwe);
- onmogelijk in te vullen vakken (witte).
De eindgebruikers die niet over de nodige elektronische mogelijkheden beschikken om het formulier via internet in te vullen en af te drukken, kunnen zich tot de bevoegde dienst wenden om een aanvraagformulier te bekomen.

VIII.3.1. Netbeheerder van aardgas en/of elektriciteit

§ 107. De aanvraag moet ingediend worden bij de bevoegde dienst over het gebied van de aanvrager voor zover de gebruiksplaatsen binnen hetzelfde gebied gelegen zijn. In de andere gevallen, moet de aanvraag bij de bevoegde dienst ingediend worden (bv. in het buitenland gevestigde netbeheerder).
Er dient geen zekerheid gesteld te worden.
Een in het buitenland gevestigde netbeheerder moet in België een fiscaal vertegenwoordiger aanduiden. De fiscaal vertegenwoordiger moet opgenomen worden in het vak “bijzondere voorwaarden” en moet bij zijn aanvraag het mandaat toevoegen.

VIII.3.2. Distributeur van aardgas en/of elektriciteit

§ 108. De aanvraag moet ingediend worden bij de bevoegde dienst over het gebied van de aanvrager voor zover de gebruiksplaatsen binnen hetzelfde gebied gelegen zijn. In de andere gevallen, moet de aanvraag bij de bevoegde dienst ingediend worden (bv. in het buitenland gevestigde distributeur).
Bij de aanvraag moet een kopie van de akte van zekerheidstelling gevoegd worden.
Hieruit volgt dat indien geen kopie van de akte van zekerheidstelling voorgelegd kan worden, er geen vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd mag worden (zie § 76).
Een in het buitenland gevestigde distributeur moet in België een fiscaal vertegenwoordiger aanduiden. De fiscaal vertegenwoordiger moet opgenomen worden in het vak “bijzondere voorwaarden” en moet bij zijn aanvraag het mandaat toevoegen.

VIII.3.3. Netbeheerder van aardgas en/of elektriciteit die ook aardgas en/of elektriciteit levert aan de verbruiker

§ 109. In dit geval moet de netbeheerder tevens het statuut van distributeur aanvragen en derhalve aan de onder § 108 vermelde verplichtingen voldoen.
Gelet op het feit dat deze netbeheerders meestal enkel leveringen doen van elektriciteit en aardgas genietende van een vrijstelling op basis van artikel 429, § 2, o) en p) W. 1 moeten zij hiervoor geen zekerheid stellen. Indien zij tevens andere niet-vrijgestelde leveringen verrichten moeten zij uiteraard een zekerheid stellen ten belope van de accijnzen van 2 representatieve maanden.

VIII.3.4. Producent en handelaar in kolen, bruinkool en cokes of hun fiscaal vertegenwoordiger

§ 110. In het vakje “Adressen van de gebruiksplaatsen, vestigingsplaatsen, verdeelpunten of van de productie” moeten de verschillende plaatsen waar de producten opgeslagen worden, worden vermeld.

VIII.4. Voorraadadministratie

§ 111. Met uitzondering van de netbeheerder voor aardgas en elektriciteit en van de kleinhandelaar in kolen, cokes of bruinkool, moet de titularis van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” een boekhouding houden van de voorraden en de bewegingen van de producten waarvoor de vergunning werd afgeleverd.

VIII.5. Gebruik van de vergunning

§ 112. De §§ 113 t/m 118 hierna strekken ertoe de procedure voor het gebruik van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” te verduidelijken.
§ 113. Wanneer een verlaagd tarief of een accijnsvrijstelling verbonden is aan het afleveren van voornoemde vergunning aan een eindgebruiker, moet deze vóór elke levering voorgelegd worden aan de leverancier van het energieproduct of van elektriciteit.

VIII.5.1. Invoer

§ 114. In vak 44 van het invoerdocument moet het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” worden vermeld, aangevuld met de productcode en, indien het product niet bestemd is voor alle gebruiksplaatsen van de onderneming, het aan de betrokken gebruiksplaats toegekende nummer.

VIII.5.2. Bevoorrading bij een erkend entrepothouder of een distributeur van aardgas en/of elektriciteit

§ 115. Wanneer aan de erkend entrepothouder of de distributeur een vergunning “energieproducten en elektriciteit” wordt voorgelegd, neemt hij in zijn voorraadadministratie, de geleverde hoeveelheden aan een verlaagd tarief of met accijnsvrijstelling op, met verwijzing naar de factuurnummers en de voorlegde vergunning.
§ 116. In vak 44 van de aangifte ten verbruik AC4, moet het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” worden vermeld, aangevuld met de productcode en, indien het product niet bestemd is voor alle gebruiksplaatsen van de onderneming, het aan de betrokken gebruiksplaats toegekende nummer. Deze gegevens mogen in bepaalde situaties gegroepeerd worden in een bij de aangifte gevoegde lijst.

VIII.5.3 Bevoorrading bij een geregistreerde geadresseerde of een tijdelijk geregistreerd geadresseerde
VIII.5.3.1. Producten bestemd voor het eigen gebruik van de bestemmeling

§ 117. Wanneer de geregistreerde geadresseerde of tijdelijk geregistreerde geadresseerde de producten, die hij onder de schorsingsregeling heeft ontvangen, aanwendt voor eigen gebruik en het bedrijf tevens titularis is van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”, dan mag het verlaagde tarief of de accijnsvrijstelling onmiddellijk worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
- de geadresseerde moet de hoeveelheden die aan het verlaagd tarief van de accijnzen of met accijnsvrijstelling werden ontvangen in de voorraadadministratie inschrijven onder een afzonderlijke rubriek, met verwijzing naar het nummer van de vergunning;
- in vak 44 van de aangifte ten verbruik AC4 moet het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” worden vermeld, samen met de productcode en, indien het product niet bestemd is voor alle gebruiksplaatsen van de geadresseerde, het aan de betrokken gebruiksplaats toegekende nummer.

VIII.5.3.2. Producten bestemd voor wederverkoop

§ 118. Wanneer de geregistreerde geadresseerde of de tijdelijk geregistreerde geadresseerde de producten die hij onder de schorsingsregeling heeft ontvangen, verkoopt, handelt hij als handelaar; dat bedrijf moet bijgevolg over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “handelaar” beschikken en de voorwaarden bepaald in de §§ 120 t/m 123 naleven.

VIII.5.4. Bevoorrading bij een handelaar

§ 119. Er wordt verwezen naar de §§ 120 t/m 123.

IX. Handelaar

IX.1. Toegelaten verrichtingen

(art. 15 en 16, K.B. 1)
§ 120. Het begrip “handelaar” doelt op de operator die geen erkend entrepothouder is en die energieproducten (met uitzondering van aardgas, kolen, cokes en bruinkool) die reeds in het verbruik werden gesteld, verwerft, met het oog op hun wederverkoop.
Hij moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “handelaar” (zie § 101) en de erkend entrepothouder kan hem slechts de energieproducten leveren vermeld in § 121 op overlegging van de aan de handelaar verleende vergunning.
§ 121. Rekening houdend met het aantal tarieven inzake accijnzen waaraan eenzelfde energieproduct onderworpen kan zijn, was het noodzakelijk om de verwerving van een energieproduct door de handelaar te beperken tot een enkel accijnstarief, waarbij dit tarief, om concurrentievervalsing met een erkend entrepothouder te vermijden, positief dient te zijn.
Het gekozen tarief is:
- het hoogste van toepassing op het energieproduct;
of
- het tarief dat overeenstemt met het meest voorkomende gebruik van het energieproduct.
Concreet kan de handelaar slechts de volgende producten betrekken:
- benzine;
- kerosine gebruikt als motorbrandstof;
- gasolie gebruikt als motorbrandstof;
- kerosine (gemerkt) gebruikt als verwarmingsbrandstof, aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- gasolie (gemerkt) gebruikt als verwarmingsbrandstof, aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- zware stookolie aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- vloeibaar petroleumgas gebruikt als verwarmingsbrandstof, aan het tarief van niet-zakelijk gebruik;
- energieproducten (met uitzondering van aardgas) opgenomen in artikel 415, W.1, waarvoor geen tarief is vastgelegd in artikel 419 van deze wet.
§ 122. De handelaar die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder heeft mag slechts producten leveren aan hetzelfde tarief waaraan hij ze heeft betrokken (zie § 121).
In afwijking van dit principe, wordt het hem evenwel toegestaan om de volgende producten te leveren aan personen die beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”:
- kerosine (gemerkt), gasolie (gemerkt), zware stookolie en vloeibaar petroleumgas uitsluitend gebruikt voor landbouw-, tuinbouw-, visteelt en bosbouwwerkzaamheden.
§ 123. Het gebruik van een energieproduct dat onderworpen is aan een tarief inzake accijnzen dat lager is dan hetgeen waaraan de handelaar het heeft betrokken heeft tot gevolg dat het bij de inverbruikstelling geïnde bedrag gecorrigeerd moet worden, en dit niet alleen omwille van redenen die verband houden met fiscale rechtvaardigheid, maar eveneens om het de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie - die gebruik maakt van de gegevens van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen – mogelijk te maken om het bedrag aan te passen van de bijdragen, waarvan de inning aan die FOD is toevertrouwd in het kader van het beheer van verschillende Fondsen (b.v. Sociaal Stookoliefonds).

IX.2. Terugbetaling van accijnzen

(art. 16, § 3, Bijlagen IV en V, K.B. 1)

IX.2.1. Principe

§ 124. De handelaar die energieproducten levert aan een tarief inzake accijnzen dat verschilt van hetgeen waaraan hij ze heeft betrokken (zie § 122) kan het verschil in accijnzen dat voortvloeit uit die levering terugbekomen.
De datum van de inverbruikstelling van de energieproducten bepaalt het tarief inzake accijnzen dat in aanmerking moet genomen worden. Dat is de reden waarom de erkend entrepothouder op de factuur die hij aan de handelaar richt voor de levering van de energieproducten, het toegepaste tarief inzake accijnzen en de datum van de inverbruikstelling moet vermelden.
Op dezelfde manier vermeldt de handelaar het toegepaste tarief inzake accijnzen op de facturen die hij naderhand opstelt.

IX.2.2. Procedure

§ 125. De handelaar dient een tweemaandelijkse aanvraag tot terugbetaling in, per type van energieproduct (per GN-code) bij de bevoegde dienst over het gebied waar zijn algemene boekhouding wordt gehouden. Deze aanvraag wordt opgesteld op een formulier waarvan het model is opgenomen als Bijlage IV bij K.B. 1 en dat inzonderheid de volgende elementen moet bevatten:
- de aan de eindgebruiker geleverde hoeveelheid;
- het tarief inzake accijnzen dat werd toegepast op het door de handelaar aangekocht product en zoals het werd vermeld op de aankoopfactuur (zie § 124, 2de alinea) evenals het totale bedrag aan accijnzen dat daarmee verband houdt;
- het tarief inzake accijnzen dat overeenstemt met het werkelijke gebruik van het product, zoals het werd vermeld op de verkoopfactuur (zie § 124, 3de alinea) en het totale bedrag aan accijnzen dat daarmee verband houdt;
- het nummer van de vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd aan de eindgebruiker;
- de “productcode” zoals vermeld op de vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd aan de eindgebruiker;
- het verschil tussen de bedragen van het 2de en 3de streepje.
§ 126. Het formulier van de aanvraag tot terugbetaling is beschikbaar op het internet, op het volgende adres :https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/pro/welcome klikken op : “Interactieve diensten” - ”Formulieren” zoeken onder het thema “Accijnzen” onder de titel “Aanvraag terugbetaling handelaar”.
§ 127. Wanneer een aanvraag tot terugbetaling is aanvaard, bezorgt de bevoegde dienst aan de handelaar exemplaar 1 van het attest waarvan het model is gevoegd als Bijlage V bij K.B. 1 die het dan moet bezorgen aan de erkend entrepothouder die, op zijn beurt de handelaar een creditnota bezorgt. Deze erkend entrepothouder moet niet noodzakelijk de leverancier van de handelaar zijn. Het is absoluut noodzakelijk dat de erkend entrepothouder een type energieproduct in verbruik stelt identiek aan hetgeen waarop de aanvraag tot terugbetaling betrekking heeft en dit voor een voldoende hoeveelheid.
§ 128. De erkend entrepothouder kan de accijns terugbekomen:
- ofwel door, bij het inreiken van een aangifte ten verbruik AC4, het bedrag vermeld op het attest in mindering te brengen van de verschuldigde accijnzen. Indien het in mindering te brengen bedrag hoger is dan het bedrag vermeld op de voorgelegde aangifte tot verbruik AC4, kan het saldo aangerekend worden op de eerstvolgende aangifte die wordt ingediend door de erkend entrepothouder;
- ofwel door het aanpassen van zijn voorraadadministratie, voor de hoeveelheden die vermeld zijn op het attest, daarbij rekening gehouden met de werkelijk aan het energieproduct gegeven bestemming. Deze aanpassing wordt vervolledigd met een verwijzing naar het volgnummer van het gebruikte attest. Ze wordt geconcretiseerd bij het inreiken van de aangifte ten verbruik AC4.
In deze twee situaties, worden de exemplaren 1 van de attesten bij de aangifte ten verbruik AC4 gevoegd.

X. Menging, herbewerking en damprecuperatie

X.1. Menging

(art. 426, § 2, c), W. 1)
§ 129. Iedere handeling die bestaat in het mengen van energieproducten met andere energieproducten of met andere stoffen wordt aangemerkt als “productie van energieproducten” en moet, in toepassing van artikel 18 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, geschieden in een belastingentrepot of aan boord van een aangemeerd schip in een belastingentrepot.
Deze regel is niet van toepassing wanneer:
- de accijnzen op de bestanddelen van het mengsel, andere dan butaan of propaan, tevoren werden betaald, en wanneer
- het betaalde bedrag niet lager is dan het bedrag aan accijnzen dat op het mengsel verschuldigd zou zijn.
In dit geval mag het mengen geschieden buiten een belastingentrepot.
Hierbij moet de persoon die de menging uitvoert documenten bijhouden die de correcte betaling van de accijnzen aantonen en die betrekking hebben op de aard, de kwaliteit en de hoeveelheid van de gemengde producten of stoffen.
§ 130. De praktische bepalingen m.b.t. het mengen van energieproducten komen voor in het gelijknamige document uitgebracht door de Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA MDT 0007.
§§. 131 tot 134. Opgeheven

X.2. Herbewerking

(art. 428, § 1, W. 1; art. 19, K.B. 1)
§ 135. Mogen aan een herbewerking worden onderworpen:
- ieder energieproduct dat accidenteel is vermengd met andere energieproducten of met andere stoffen;
- ieder energieproduct dat is vermengd met modder, water of andere residuen voortvloeiend uit de opslag ervan in de opslagtanks van een belastingentrepot of in de opslagtanks van een tankstation.
De denaturering van een energieproduct of de toevoeging van een merkstof aan een energieproduct kan niet als accidenteel vermengd worden beschouwd.
Het energieproduct dat herbewerkt moet worden kan hetzij zich onder schorsingsregeling bevinden, hetzij reeds in het verbruik gesteld zijn.

X.2.1. Energieproduct onder schorsing (art. 19, § 2, K.B. 1)

§ 136. De herbewerking van energieproducten die nog niet tot verbruik werden uitgeslagen is onderworpen aan het opstellen van een verpompingsorder met vermelding van de soort, de kwaliteit en de hoeveelheid van de te herbewerken producten. Dit verpompingsorder is onderworpen aan een voorafgaandelijk akkoord van de bevoegdedienst.

X.2.2. Energieproduct reeds tot verbruik uitgeslagen (art. 19, § 3, K.B. 1)

§ 137. De herbewerking van energieproducten die reeds tot verbruik werden uitgeslagen gebeurt steeds in een belastingentrepot.
Zij is onderworpen aan een voorafgaandelijk akkoord van de bevoegde dienst en wordt enkel toegestaan voor zover :
- het bedrag van de geïnde accijnzen op de in herbewerking te stellen energieproducten kan worden vastgesteld en gecontroleerd;
- de oorspronkelijk voorziene bestemming voor de betrokken energieproducten onmogelijk is geworden omwille van hun staat.

X.2.2.1. Herbewerking in een raffinaderij (belastingentrepot)

§ 138. Deze situatie beoogt de mengsels waarvan de bestanddelen enkel kunnen gescheiden worden door raffinage.
§ 139. De betrokkene brengt de bevoegde dienst bevoegd over de plaats waar de gemengde energieproducten zich bevinden op de hoogte van zijn voornemen om deze te herbewerken. Daarenboven deelt hij de volgende elementen mee:
- de omstandigheden van de menging en de plaats waar het mengsel zich bevindt;
- het bewijs van de betaling van de accijnzen op de betrokken energieproducten en het geïnde bedrag per bestanddeel van het mengsel;
- de verhoudingen van de bestanddelen van het mengsel en hun aard;
- de aanduiding van de raffinaderij waar het mengsel herbewerkt zal worden.
§ 140. Bij het afsluiten van haar onderzoek stelt de bevoegde dienst een proces-verbaal van vaststelling 150 op.
Wanneer de herbewerking wordt toegestaan, wordt het mengsel verzonden naar de raffinaderij onder geleide van een kopie van het proces-verbaal van vaststelling waarop de vermelding “Herbewerking energieproducten” wordt aangebracht. In het geval dat geen proces-verbaal kon worden opgesteld (bij het ontbreken van enige gegevens die erop vermeld moeten worden, bijvoorbeeld het niet beschikken over laboratoriumanalyses), geschiedt de verzending onder geleide van een handels-document, waarop dezelfde vermelding werd aangebracht en geviseerd door de bevoegde controledienst.
§ 141. Vanaf de aankomst van het mengsel in de raffinaderij, na het bekomen van een akkoord van de bevoegdedienst waarvan ze afhangt, wordt de volgende procedure gevolgd:
- de erkend entrepothouder brengt, per bestanddeel, de hoeveelheden energieproducten in mindering van zijn magazijnregisters 592 – kolom 3a (productie);
- op basis van een beslissing van de bevoegde controledienst kunnen de bestanddelen gelijktijdig opnieuw in verbruik worden gesteld met vrijstelling van accijnzen door middel van een aangifte ten verbruik AC4, zonder aantekening in het magazijnregister. Deze aangifte ten verbruik AC4 moet de vermelding “Herbewerking energieproducten” dragen.

X.2.2.2. Herbewerking in een opslagplaats (belastingentrepot)

§ 142. Deze situatie beoogt de mengsels die enkel een eenvoudige bewerking moeten ondergaan om opnieuw op de markt te kunnen worden gebracht. Dit is, bijvoorbeeld, het geval voor een mengsel van gemerkte gasolie met niet-gemerkte gasolie waarvan enkel de concentratie van zowel het rood kleursel als Solvent Yellow 124 moet gecorrigeerd worden.
§ 143. De bepalingen van §§ 139 en 140 zijn van toepassing.
Bovendien moet, zodra het mengsel in de opslagplaats is aangekomen, na het bekomen van een akkoord van de bevoegde dienst waarvan het afhangt, de volgende procedure gevolgd worden:
- de erkend entrepothouder neemt de hoeveelheid van het mengsel in last in het magazijnregister 592 – kolom 3b (ontvangst onder de schorsingsregeling);
- na de herbewerking en de uitslag van het energieproduct voortkomende uit het mengsel, brengt hij op basis van een beslissing van de bevoegde dienst de hoeveelheid die er betrekking op heeft in mindering in de passende kolom 4 van het magazijnregister 592 en maakt een verbeterde aangifte ten verbruik AC4 op. Deze aangifte moet de vermelding “Herbewerking energieproducten” dragen.

X.2.3. Terugbetaling van de accijnzen

§ 144. De terugbetaling van de accijnzen met betrekking tot de hoeveelheden die overeenstemmen met de opnieuw ingeslagen energieproducten in het belasting-entrepot, geschiedt door een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen verschuldigd op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling.
Deze bedragen worden dan, afhankelijk van het geval, in mindering gebracht van of toegevoegd aan de verschuldigde accijnzen.
Indien een bedrag in mindering moet gebracht worden, en dit bedrag is hoger dan de sommen die op de aangifte ten verbruik moeten worden vereffend, kan het resterende bedrag aangerekend worden op de eerstvolgende aangifte ten verbruik die wordt ingediend of kan in toepassing van artikel 9 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen en van artikel 18 van het ministerieel besluit van 18 maart 2010 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen de terugbetaling van de accijns gevraagd worden.

X.2.4. Regularisatie zonder herbewerking

§ 145. Deze situatie beoogt de mengsels van energieproducten van dezelfde soort maar van verschillende kwaliteit en waarvan de regularisatie kan geschieden mits bijbetaling van het verschil inzake accijnzen maar zonder dat tot een effectieve herbewerking moet worden overgegaan.
Bijvoorbeeld, het mengsel van gasolie, gebruikt als motorbrandstof, met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg met gasolie, gebruikt als motorbrandstof, met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
§ 146. De betrokkene brengt de bevoegde dienst bevoegd over de plaats waar de gemengde energieproducten zich bevinden op de hoogte van zijn voornemen om de situatie te regulariseren. Daarenboven deelt hij de volgende elementen mee:
- de omstandigheden van de menging en de plaats waar het mengsel zich bevindt;
- het bewijs van de betaling van de accijnzen op de betrokken energieproducten en het geïnde bedrag per bestanddeel van het mengsel;
- de verhoudingen van de bestanddelen van het mengsel en hun aard.
§ 147. Bij het afsluiten van zijn onderzoek stelt de bevoegde dienst een proces-verbaal van vaststelling 150 op, waarvan een exemplaar wordt toegezonden aan het Departement Financiën dat overgaat tot de inning van de bijkomende accijnzen.

X.3. Damprecuperatie

(art. 428, § 2, W. 1; art. 20 t/m 23, K.B. 1)
§ 148. Het koninklijk besluit van 11 juli 2001 tot omzetting van artikel 5 van de Richtlijn 94/63/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stoffen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf terminals naar benzinestations (B.S. van 31 oktober 2001), voorziet er in het bijzonder in dat voertuigen die benzine vervoeren zodanig moeten ontworpen zijn en geëxploiteerd worden dat de restdampen na het lossen van de benzine in de tank blijven.
Bepaalde opslagplaatsen van benzine recupereren ten andere eveneens de restdampen of ze gaan over tot het tijdelijk opslaan ervan.
§ 149. Van zodra de restdampen achtergebleven in het vervoermiddel gerecupereerd kunnen worden in opslagplaatsen die het statuut van belastingentrepot hebben en aangenomen dat deze dampen voortkomen van benzines die in het verbruik werden gesteld, heeft de wetgever het nodig geacht om bepalingen vast te stellen waarbij de voorwaarden worden bepaald om een dubbele belasting te vermijden (§ 150).
§ 150. Terugbetaling van accijnzen wordt toegestaan voor benzinedampen waarvan cumulatief wordt aangetoond:
- dat ze afkomstig zijn van benzines die tot verbruik werden uitgeslagen uit een hier te lande gevestigd belastingentrepot;

- dat ze werden verzonden naar hier te lande gevestigde benzinestations uitgerust met een dampterugwinningssysteem;
- dat ze wederingeslagen worden in een hier te lande gevestigd belastingentrepot.
Zowel het belastingentrepot van vertrek als dat van wederinslag evenals de voertuigen gebruikt voor het vervoer moeten allemaal uitgerust zijn met een dampterugwinningssysteem.
§ 151. De terugbetaling wordt toegestaan, op maandelijkse basis, aan de persoon die de benzines die de dampen hebben voortgebracht tot verbruik heeft uitgeslagen.
De terugbetaling wordt berekend op een forfaitaire basis van 1,7 liter benzine voor 1 000 liter geleverd aan tankstations, aan het tarief van de toepasselijke benzine van toepassing op de dag van de uitslag ten verbruik (art. 428, in fine, W. 1).
§ 152. De aanvraag tot terugbetaling moet ingediend worden door de persoon die de benzines, die de dampen hebben voortgebracht waarvoor de terugbetaling van de accijnzen wordt gevraagd, tot verbruik heeft uitgeslagen.
Deze aanvraag moet maandelijks ingediend worden en dit binnen een termijn van 3 maanden te rekenen vanaf het verstrijken van de maand waarin de benzines in het verbruik werden gesteld.
Zij moet gericht worden aan de bevoegde dienst van het gebied waarin het belastingentrepot is gevestigd en dient de volgende elementen te bevatten:
- de naam en het adres van de aanvrager;
- de referte van de aangifte die aanleiding heeft gegeven tot de inning van de accijnzen waarvan de terugbetaling wordt gevraagd, alsmede de benaming en het adres van het hulpkantoor waar de aangifte ten verbruik werd ingediend;
- per tankstation uitgerust met een dampterugwinningseenheid, de soort en de hoeveelheid van de geleverde benzines;
- het tarief inzake accijnzen, per soort en hoeveelheid benzine, alsmede de week van de uitslag ten verbruik;
- het bedrag van de betaalde accijnzen voor de leveringen aan benzinestations uitgerust met een dampterugwinningseenheid;
- de benaming, het adres en het nummer van de machtiging van het of de belastingentrepot(s) van waaruit de tot verbruik uitgeslagen benzines werden geleverd aan tankstations uitgerust met een dampterugwinningseenheid;
- de benaming, het adres en het nummer van de machtiging van het belastingentrepot waarin de benzinedampen werden binnengebracht;
- de lijst van de tankstations uitgerust met een damterugwinningseenheid die bevoorraad werden door elk van de belastingsentrepots van waaruit de tot verbruik uitgeslagen benzines werden geleverd aan tankstations uitgerust met een dampterugwinningseenheid.
§ 153. De terugbetaling van de accijnzen die betrekking hebben op de hoeveelheid benzine die overeenstemt met de gerecupereerde damp die wederingeslagen werd in het belastingentrepot, gebeurt door een overeenstemmende vermindering, van het bedrag aan accijnzen dat verschuldigd is op de volgende vervaldag van de kredietrekening van de aanvrager of bij de volgende betaling.
Indien de benzinedampen gebruikt worden voor de aandrijving van turbines die alternatoren in werking stellen voor de productie van elektriciteit, dan moeten de lokalen waar deze dampen worden opgeslagen als belastingentrepot erkend worden. In dat geval wordt het gebruik van de teruggewonnen dampen belast tegen het tarief dat vastgesteld is voor de brandstof.

XI. Denaturanten en merkstoffen

XI.1. Denaturanten

(art. 24 en 26, K.B. 1)

XI.1.1. Soorten denaturanten en situaties

§ 154. Benzine die bestemd is om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof (zie § 199) moet worden gedenatureerd door toevoeging, per 1.000 liter bij 15°C, van één van de volgende stoffen in de vermelde hoeveelheid:
- 2 liter dichloorethaan;
- 1,5 liter trichloorethyleen of tetrachloorethaan;
- 1,3 liter perchloorethyleen;
- 1,2 liter koolstoftetrachloride;
- 4 liter dichloorether;
- 1 kg dammargom, vioolhars of erythriethars.

XI.1.2. Methode en plaats

§ 155. Buiten de situaties, bedoeld in de §§ 157 en 158 moet het denatureren geschieden in een belastingentrepot (zie § 129), uiterlijk bij de uitslag van de energieproducten uit dat entrepot en het moet gaan om een minimumhoeveelheid van 10.000 liter benzine.
De toevoegingen van de denaturanten moeten manueel geschieden in een binnen het belastingentrepot gevestigde vaste tank die voorafgaandelijk werd geïdentificeerd en beantwoord aan de bepalingen van artikel 7, § 1, K.B. 1.
In uitzonderlijke gevallen en voor zover de noodwendigheden van de dienst het toelaten, kan de bevoegde dienst, toestaan dat de toevoeging onder ambtelijk toezicht, manueel geschiedt in het vervoermiddel.
§ 156. Opgeheven.
§ 157. Indien de benzine, bedoeld in § 154, wordt binnengebracht, hetzij onder de schorsingsregeling ter bestemming van een (tijdelijk) geregistreerde geadresseerde, hetzij buiten de schorsingsregeling, moet het denatureren ervan, onder ambtelijk toezicht geschieden voorafgaand aan het inreiken van de aangifte van de uitslag ten verbruik AC4. Dit is niet nodig indien de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de denaturering uitgevoerd in het buitenland effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 154).
§ 158. Wanneer de benzine, bedoeld in § 194, wordt ingevoerd, kan het denatureren ervan onder ambtelijk toezicht gebeuren op het kantoor van invoer, tenzij de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de denaturering uitgevoerd in het buitenland effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 154).
§ 159. De praktische bepalingen m.b.t. het denatureren van benzine komen voor in het gelijknamig document uitgebracht dor de Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA MDT 0002
§. 160. Opgeheven.

XI.1.3. Afwijking

§ 161. Door middel van het respecteren van de controlebepalingen vastgelegd door de Administrateur-generaal van de Douane en Accijnzen, kan ontheffing van de verplichting tot toevoeging van denaturanten verleend worden.

XI.2. Merkstoffen

(art. 25 en 26, K.B. 1)

XI.2.1. Soorten merkstoffen en situaties

§ 162. Aan kerosine en aan gasolie bestemd om te worden gebruikt:
- als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden (zie §§ 44 t/m 49);
- als verwarmingsbrandstof;
- in de gevallen van vrijstelling vermeld in artikel 429, §§ 1 en 2, W. 1 (zie §§ 200 t/m 294);
- als motorbrandstof voor de vaart op niet-communautaire wateren,
moet minimum 6 gram en maximum 9 gram van de merkstof “Solvent Yellow 124” zoals die omschreven is in de “Colour Index International” per 1.000 liter energieproduct bij 15°C en, wat gasolie betreft, een hoeveelheid rode merkstof die voldoende moet zijn om aan het product een goed merkbare en blijvende rode kleur te geven, worden toegevoegd.
Onder “Colour Index International” moet worden verstaan, de index gepubliceerd door de “Society of Dyers and Colourists” te Bradford – West Yorkshire in Groot-Brittannië.
§ 163. In afwijking van het bepaalde in § 162, moet er aan kerosine die, overeenkomstig artikel 429, § 1, f), W. 1, met vrijstelling van de accijnzen wordt gebruikt als reactiemotorbrandstof voor de luchtvaart (zie § 232), geen Solvent Yellow 124 worden toegevoegd, voor zover de kerosine voldoet aan de volgende specificaties:
- een zwavelgehalte van ten hoogste 0,3 %;
- een soortelijke massa bij 16 °C van ten minste 0,775 en ten hoogste 0,845;
- een vlampunt van ten minste 38 °C;
- een stollingspunt van ten hoogste – 47 °C.
§ 164. Aan zware stookolie bestemd om te worden gebruikt in scheepsmotoren, die een volgens de methode ASTM D 976 berekende cetaanindex heeft van ten minste 35 en een viscositeit, uitgedrukt in 10-6 m2 s-1, berekend volgens de methode ASTM D 445 van ten hoogste 14 bij 40 °C, moet minimum 6 gram en maximum 9 gram merkstof Solvent Yellow 124, bedoeld in § 162 worden toegevoegd per 1.000 kg en, indien het energieproduct een volgens de methode ASTM D 1500 bepaalde natuurlijke kleur vertoont van 5,0 of minder, een voldoende hoeveelheid rode merkstof om aan het product een goed merkbare en blijvende rode kleur te geven.
§ 165. Het is verboden om aan kerosine, gasolie of zware stookolie, bedoeld in §§ 162 en 164 enig product toe te voegen dat bestemd is om de merkstoffen minder opspoorbaar of onopspoorbaar te maken. Het is verboden om op het even welke wijze merkstoffen uit de betrokken energieproducten te verwijderen.
§ 166. De bepalingen van §§ 162 t/m 164 zijn, in geval van hetzelfde gebruik, eveneens van toepassing op de energieproducten en andere gelijkwaardige koolwaterstoffen.

XI.2.2. Methode en plaats

§ 167. Behalve voor de situaties bedoeld in §§ 170 t/m 172, moet het toevoegen van merkstoffen gebeuren in een belastingentrepot (zie § 129) uiterlijk bij de uitslag van de energieproducten uit dat entrepot.
De toevoegingen van de denaturanten moeten manueel geschieden in een binnen het belastingentrepot gevestigde tank die voorafgaandelijk werd geïdentificeerd en beantwoord aan de bepalingen van artikel 7, § 1, K.B. 1.
In uitzonderlijke gevallen en voor zover de noodwendigheden van de dienst het toelaten, kan de bevoegde dienst, toestaan dat de toevoeging onder ambtelijk toezicht, manueel geschiedt in het vervoermiddel.
§ 168. Voor de toevoeging van merkstoffen aan de energieproducten, bedoeld in §§ 162 en 164, mag evenwel een automatisch injectiesysteem worden gebruikt (zie 176 t/m 196).
§ 169. De gebruikte wijze voor het merken moet worden verduidelijkt in de vergunning van de erkend entrepothouder.
§ 170. Indien de energieproducten, bedoeld in §§ 162 en 164, worden binnengebracht, hetzij onder de schorsingsregeling ter bestemming van een (tijdelijk) geregistreerde geadresseerde, hetzij buiten de schorsingsregeling, moet het toevoegen van de merkstoffen, onder ambtelijk toezicht, geschieden voorafgaand aan het inreiken van de aangifte van de uitslag ten verbruik AC4. Dit is niet nodig indien de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de toevoeging van de merkstoffen – uitgevoerd in het buitenland – effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 162 en 164).
§ 171. Wanneer de energieproducten, bedoeld in §§ 162 en 164, worden ingevoerd, kan het toevoegen van de merkstoffen gebeuren, onder ambtelijk toezicht, op het kantoor van invoer, tenzij de toevoeging reeds op de voorgeschreven wijze werd verricht in het buitenland. Er moet steeds gecontroleerd worden of de toevoeging van de merkstoffen – uitgevoerd in het buitenland – effectief voldoet aan de wettelijke bepalingen (zie § 162 en 164).
§ 172. Het toevoegen van merkstoffen kan worden verricht in het buitenland op de wijze zoals is voorzien in de §§ 162 en 164 en op voorwaarde dat de gemerkte energieproducten ofwel onder de schorsingsregeling of buiten de schorsingsregeling worden binnengebracht.
§ 173. De praktische bepalingen m.b.t. het toevoegen van merkstoffen aan energieproducten komen voor in het gelijknamig document uitgebracht door de Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA MDT 0002.
§ 174. Opgeheven.

XI.2.3. Afwijking

§ 175. De energieproducten die vallen onder de GN-code van gasolie, kerosine of zware stookolie die omwille van hun natuurlijke aard, hun hoge kostprijs… niet bestemd zijn om te worden gebruikt als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof, kunnen genieten van een vrijstelling van accijnzen (art. 429, § 1, a), W. 1) zonder dat er merkstoffen worden aan toegevoegd. Ze zijn beter bekend onder de term “speciale oliën”.
Iedere persoon die deze “speciale oliën” zonder merkstoffen in het verbruik wil stellen, is gehouden over een machtiging van de Administrateur-generaal van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen te beschikken.
Het afleveren van een dergelijke machtiging doet geen afbreuk aan het feit dat als de levering van deze “speciale oliën” gebeurt ter bestemming van een persoon die een economische activiteit uitoefent, deze laatste over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” moet beschikken (zie § 200).

XI.3. Automatisch injectiesysteem

(art. 27 t.e.m. 30, K.B. 1)
§ 176. Een automatisch injectiesysteem mag enkel worden geïnstalleerd in een raffinaderij of in een opslagplaats erkend als belastingentrepot.
§ 177. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een raffinaderij, stelt de erkend entrepothouder een gedetailleerde beschrijving op van de gehele werking van dat systeem en bezorgt die, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan, aan de bevoegde dienst.
Het op een andere wijze dan via het automatisch injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet eveneens in de beschrijving van het systeem worden opgenomen.
§ 178. De erkend entrepothouder ontwikkelt een intern controlesysteem dat elke manipulatie van het automatische injectiesysteem (besturingssysteem en technisch gedeelte) uitsluit. Wijzigingen aan het intern controlesysteem moeten gedurende drie jaar in het systeem zelf worden bijgehouden.
De bevoegde dienst heeft toegang tot het intern controlesysteem.
Dit intern controlesysteem:
1° beperkt de toegang tot de raffinaderij en registreert alle personen die toegang hebben tot haar bedrijfssite;
2° beperkt het aantal personen met toegang tot het systeem dat het automatisch injectiesysteem stuurt en identificeert die personen duidelijk;
3° identificeert de personen duidelijk die wijzigingen mogen aanbrengen aan het automatisch injectiesysteem (bevattende speciale controlemaatregelen in geval van alarm, gekoppeld aan het automatisch stilvallen van de vloeistofstroom in geval van het uitvallen van de injectiepomp) en die analyserapporten over de werking van het systeem opstellen en die rapporten gedurende ten minste drie jaar archiveren;
4° voorziet in het houden van een balans tussen de hoeveelheid gemerkte energieproducten en de hoeveelheid gebruikte merker;
5° voorziet, in het kader van een door de bevoegde dienst goedgekeurd controleplan, in het op regelmatige tijdstippen nemen van monsters van de gemerkte energieproducten en van de merkstoffen, het analyseren van die monsters en het archiveren van de analyseresultaten ervan gedurende drie jaar.
De erkende entrepothouder bezorgt de bevoegde dienst een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatische injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing de correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem.
§ 179. De bevoegde dienst verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast voor het gebruik van dat systeem door de erkend entrepothouder.
§ 180. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de bevoegde dienst, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen.
§ 181. Een automatisch injectiesysteem mag enkel geïnstalleerd worden in een opslagplaats, erkend als belastingentrepot, van:
1° niet gemerkte-energieproducten;
2° gemerkte en niet-gemerkte energieproducten. De toepassing van dit systeem is enkel toegestaan voor het merken van niet-gemerkte energieproducten.
§ 182. Voorafgaand aan de installatie van een automatisch injectiesysteem in een opslagplaats bezorgt de erkend entrepothouder aan de bevoegde dienst een gedetailleerde beschrijving van de gehele werking van het systeem, samen met een plan en een kopie van het besturingssysteem ervan.
Het op een andere wijze dan via het automatische injectiesysteem toevoegen van merkers aan energieproducten moet in de beschrijving van het systeem zijn opgenomen.
§ 183. Het automatisch injectiesysteem wordt gestuurd door een uitsluitend hiervoor bestemd Programmeerbaar Logisch Controlesysteem (Programmable Logic Controller – PLC), dat onafhankelijk werkt van de bestaande automatiseringsprogramma’s voor het laden van de transportmiddelen. Indien het automatisch injectiesysteem niet gestuurd wordt door middel van een uitsluitend hiervoor bestemde PLC, mag er op geen enkele manier enige interactie mogelijk zijn tussen het gedeelte van de PLC dat het automatisch injectiesysteem stuurt en de andere functies die door de PLC worden uitgevoerd.
Het elektronisch besturingscircuit kan niet worden gemanipuleerd waardoor er geen injectie of een onvoldoende injectie van merkstoffen mogelijk is.
§ 184. De PLC registreert het aantal alarmen, de aard, het tijdstip en de precieze plaats van het alarm en de identiteit van de persoon die het heeft uitgezet of eraan heeft verholpen. Deze gegevens worden onmiddellijk opgeslagen en gedurende ten minste drie jaar bewaard.
§ 185. Het aantal keer dat het automatisch injectiesysteem na het uitvallen of na het verhelpen van een storing terug in werking mag worden gesteld zonder tussenkomst van de bevoegde dienst, wordt in overeenstemming met deze laatste vastgelegd.
Indien het systeem binnen een tijdspanne van 24 uur meer dan drie maal een storing ondervindt, wordt het automatisch buiten dienst gesteld en het kan pas terug worden opgestart na goedkeuring van de bevoegde dienst.
§ 186. De erkend entrepothouder van een opslagplaats bezorgt de bevoegde dienst een handleiding die duidelijk de precieze werking van het automatisch injectiesysteem beschrijft en die tevens aanduidt welke parameters er mogen worden gewijzigd zonder dat die aanpassing een correcte werking van het systeem verhindert. De handleiding beschrijft hoe die parameters kunnen worden opgevraagd in het besturingssysteem.
§ 187. De tanks voor de opslag van merkstoffen, de opslagtanks van de te merken producten, de pompcircuits en de injectieapparaten die deel uitmaken van het automatisch injectiesysteem voldoen ten minste aan de volgende voorwaarden:
1° Tanks voor de opslag van merkstoffen
a) zijn uitgerust met een verzegeling op de aanvulleiding;
b) zijn zodanig verzegeld dat zonder tussenkomst van de bevoegde dienst op geen enkele manier in de tanks enig product kan worden toegevoegd;
c) zijn uitgerust met een alarm voor het detecteren van een minimumniveau in de tank met merkstoffen;
d) zijn voldoende groot zodat het aantal bevoorradingen per jaar kan worden beperkt.
2° Tanks voor de opslag van energieproducten zijn verbonden met de boekhouding van de voorraden en de bewegingen.
3° Pompcircuits
a) het elektrisch en elektronisch circuit dat de injectiepompen en de pompen van de te merken energieproducten stuurt moet vergezeld zijn;
b) de pompen voor het verpompen van de te merken energieproducten en de injectiepompen zijn elk aangesloten op een eigen elektrisch circuit, dat moet uitvallen bij een storing van het injectiecircuit. Indien voornoemde pompen niet op een eigen elektrisch circuit zijn aangesloten, moet worden voorzien in een klep die onmiddellijk na het injectiepunt op de leiding van het te merken product is geplaatst en die automatisch sluit bij een storing van het injectiecircuit.
4° Injectieapparaten
Het injectieapparaat is:
a) voorzien van een totaalteller die niet kan worden teruggedraaid;
b) voorzien van verschillende alarmen die afgaan bij:
i) de injectie van een te hoge hoeveelheid merkstof;
ii) de injectie van een te lage hoeveelheid merkstof;
iii) het falen van het apparaat;
iv) abnormale veranderingen in het debiet van de stroom van het te merken energieproduct en van de toe te voegen merker of wanneer de druk in de injectieleiding lager is dan die in de leiding van het te merken energieproduct. Vóór de ingebruikname wordt getest of de alarmen afgaan bij het injecteren van helemaal geen, van een te lage of van een te hoge hoeveelheid merkstof.
§ 188. De aanvoerleidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt moeten zichtbaar zijn. De bevoegde dienst kan uitzonderingsgewijs toestaan dat de leidingen niet zichtbaar zijn wanneer zij onder het wegdek of de spoorbedding lopen naar de laadkade.
189. Tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt mogen geen koppelingsstukken worden gebruikt, tenzij ze verzegeld worden. Alle koppelingstukken na het injectiepunt, de afsluitkraantjes en het ontluchtingssysteem moeten zichtbaar zijn en worden verzegeld tot de plaats waar de teller is geplaatst die de hoeveelheid geleverd eindproduct meet.
§ 190. De bevoegde dienst verifieert het systeem. Hij stelt de voorwaarden vast waaraan de erkend entrepothouder moet voldoen voor het gebruik ervan.
§ 191. Alle wijzigingen aan het automatisch injectiesysteem en/of aan de wijze van toevoegen van merkers moeten vooraf schriftelijk worden medegedeeld aan de bevoegde dienst, die de voorwaarden voor het gebruik van het systeem kan wijzigen.
§ 192. De bevoegde dienst stelt in twee exemplaren een proces-verbaal op van de door de ambtenaren aangebrachte verzegeling. Een exemplaar wordt door de bevoegde dienst bewaard en het andere wordt afgegeven aan de erkend entrepothouder om te worden bewaard bij de gebruiksvoorwaarden van het systeem.
§ 193. De leidingen tussen de tank voor de opslag van merkstoffen en het injectiepunt en tussen het injectiepunt en de tank voor het te merken product moeten steeds gevuld zijn. De bevoegde dienst kan uitzonderingsgewijs toestaan dat tijdens onderhoudswerken, het reinigen van de leidingen of bij een productiewijziging de leidingen niet gevuld zijn.
§ 194. De correcte werking van het automatisch injectiesysteem, inclusief de sturing van de alarmen moet bij het in gebruik nemen, en nadien jaarlijks door de installateur of een onafhankelijk expert, in het bijzijn van de bevoegde dienst, worden geattesteerd. Bij deze controle worden op ieder laadpunt waar merkstoffen worden geïnjecteerd door de erkend entrepothouder, in aanwezigheid van de installateur of een onafhankelijk expert, onder het toezicht van de bevoegde dienst stalen van de energieproducten genomen. Afhankelijk van de resultaten van de staalname zal het systeem waar nodig bijgesteld worden.
Na iedere aanpassing moeten nieuwe stalen worden genomen. Indien de erkend entrepothouder het automatisch injectiesysteem zelf heeft geïnstalleerd moet de correcte werking van het automatisch injectiesysteem door een onafhankelijk expert worden geattesteerd.
In het geval van herstelling van het automatisch injectiesysteem of indien er tussentijds aan het systeem wijzigingen werden aangebracht zijn de bepalingen van het eerste en het tweede lid van toepassing.
§ 195. Elke levering van gemerkte energieproducten moet minstens 1.000 liter omvatten.
Bij het laden in een raffinaderij of belastingentrepot dat uitgerust is met een automatisch injectiesysteem wordt op de laadbon de hoeveelheid merkstof vermeld. De gegevens van de laadbon worden in het systeem gedurende ten minste drie jaar bewaard.
§ 196/1. De toestemming tot het gebruik van een automatisch injectiesysteem wordt, onverminderd het opleggen van sancties, door de bevoegde dienst ingetrokken wanneer de voorwaarden voor het gebruik van het automatisch injectiesysteem niet worden nageleefd of wanneer bij het gebruik ervan onregelmatigheden of overtredingen worden vastgesteld.
§ 196/2. Voor het overige wordt er verwezen naar het document “toevoegen van merkstoffen aan energieproducten en denaturatie van benzine” uitgebracht door de Administratie Klantenbeheer en Marketing, hernomen onder referte C.D. 770 – KLAMA MDT 0002.

XII. Vrijstellingen

XII.1. Algemeenheden

(art. 14, K.B. 1)
§ 197. Onverminderd de bijzondere bepalingen vermeld in de §§ 198 t/m 375 moet iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik wenst te genieten van één van de vrijstellingen inzake accijnzen, voorafgaand een aanvraag tot het bekomen van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” (zie §§ 103 t/m 110) indienen, met vermelding van het gebruik dat zal worden gemaakt van de energieproducten of van de elektriciteit.
Voor wat de definitie van het begrip “zakelijk gebruik” betreft, kan worden verwezen naar het bepaalde in artikel 420, § 5), W. 1.

XII.2. Ander gebruik dan als motorbrandstof of verwarmingsbrandstof

(art. 429, §1, a), W. 1; art. 32, K.B. 1)
§ 198. Deze vrijstelling is van toepassing op alle energieproducten.

XII.2.1.Gedenatureerde benzine

§ 199. Gedenatureerde benzine (zie §§ 154 t/m 161) geniet automatisch van de vrijstelling bij uitslag uit belastingentrepot. Het denatureren heeft tot gevolg dat de benzine ongeschikt wordt voor gebruik als motor- of verwarmingsbrandstof. Daarmee verdwijnt dan ook het fiscaal risico van zodra het denatureren heeft plaatsgevonden en het product hoeft daarna ook niet verder te worden gevolgd.

XII.2.2. Andere energieproducten

§ 200. Iedere persoon die andere energieproducten dan gedenatureerde benzine wenst te gebruiken, voor andere doeleinden dan voor motorbrandstof of voor verwarmingsbrandstof, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
Een voorbeeld van dit gebruik is butaan of propaan, gebruikt als drijfgas in spuitbussen.
201. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine (niet gedenatureerd) : 7001 t/m 7004;
- kerosine : 7005;
- gasolie : 7006 en 7007;
- zware stookolie : 7008;
- vloeibaar petroleumgas : 7009;
- aardgas : 7010;
- kolen, cokes en bruinkool : 7011;
- koolzaadolie : 7013;
- FAME : 7014;
- bio-ethanol : 7015;
- andere : 7016.
Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het energieproduct, het gebruik dat ervan zal worden gemaakt, de aankoopprijs en anderzijds van elk ander element dat toelaat om te oordelen of de aanvrager zich bevindt in een situatie die de vrijstelling rechtvaardigt (art. 31, K.B. 1).
§ 202. De afgeleverde vergunning bevat in het vakje “Bijzondere bepalingen” een beschrijving van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt en, als het gaat om “speciale oliën” (zie § 175), de commerciële benaming.
§ 203. Wanneer de energieproducten, andere dan gedenatureerde benzine, een bewerking moeten ondergaan, moet de persoon bedoeld in § 200 een erkend entrepothouder zijn.

XII.3. Duaal gebruik (Chemische reductie, elektrolytische en metallurgische procédés)

(art. 429, §1, b) en c) W.1; art. 33, K.B. 1)
§ 204. Deze vrijstellingen slaan op:
- energieproducten met een duaal gebruik;
- elektriciteit die voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés.

XII.3.1. Energieproducten met een duaal gebruik

(art. 429, § 1, b) W. 1)

XII.3.1.1. Definitie

§ 205. Duaal gebruik vindt plaats wanneer een energieproduct zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt.

XII.3.1.2. Vrijstelling

§ 206. Voor alle energieproducten.

XII.3.1.3. Reikwijdte vrijstelling

§ 207. Uitsluitend de onderstaande processen worden in het kader van de accijnsvrijstelling aangemerkt als zijnde een “duaal gebruik”:
- metallurgische procédés;
- elektrolytische procédés;
- chemische reductie;
De vrijstelling is beperkt tot het verbruik van energieproducten die rechtstreeks in verband staan met de hierboven vermelde procedés. Ondersteunende activiteiten zoals het aanleveren van grondstoffen door middel van kranen en transportbanden, opslag, transport, verlichting, verwarming gebouwen, kantooruitrusting … zijn niet vrijgesteld.
De economische operatoren die genieten van deze vrijstelling zullen dus energieproducten aanwenden voor zowel vrijgestelde als niet-vrijgestelde doeleinden.
Hieronder worden deze processen toegelicht:

XII.3.1.4. Metallurgische procédés

§ 208. Voor de omschrijving van metallurgische procédés wordt verwezen naar NACE-codes, Prodcom-codes en GN-codes. Deze codes zijn aan elkaar gelinkt.
De activiteiten die leiden tot de verkrijging van producten (GN-code) geklasseerd onder volgende NACE en/of Prodcom code zijn vrijgesteld van accijnzen:
23.10 Vervaardiging van cokesovenproducten;
27.10 Vervaardiging van ijzer en staal en van ferroregeringen;
27.41 Productie van edele metalen;
27.42 Productie van aluminium, tot en met de code 27.42.25.00;
27.43 Productie van lood, zink en tin, met uitzondering van de codes 27.43.23.00, 27.43.26.00 en 27.43.29.00;
27.44 Productie van koper, tot en met de code 27.44.25.00;
27.45 Productie van overige non-ferrometalen, met uitzondering van de codes 27.45.24.30, 27.45.24.50, 27.45.30.17 (GN-code 8102 99 00), 27.45.30.23 (GN-code 8103 90 90), 27.45.30.25 (GN-code 8104 90 00), 27.45.30.27 (GN-code 8105 90 00), 27.45.30.33 (GN-code 8106 00 90), 27.45.30.37, 27.45.30.43 (GN-code 8108 90 10, 8108 90 70, 8108 90 90), 27.45.30.45 (GN-code 8109 90 00), 27.45.30.47 (GN‑code 8110 90 00), 27.45.30.53 (GN-code 8111 00 90), 27.45.30.55 (GN-codes 8112 19 00, 8112 29 00, 8112 30 90, 8112 40 90, 8112 59 00, 8112 99 10, 8112 99 30 en 8112 99 80) en 27.45.30.57 (GN-code 8113 00 90).
Uit bovenstaande omschrijving blijkt dat het begrip “metallurgische procédés” beperkt wordt tot de productie van primaire metaalvormen. De productie van afgewerkte producten wordt niet beoogd binnen deze omschrijving en valt bijgevolg buiten het toepassingsgebied van de vrijstelling.
§ 209. Enkele praktische voorbeelden:
* Productie van producten van de GN-code 7904 – Staven, profielen en draad van zink
● NACE –code: 27.43 Productie van lood, zink en tin74
● Procom code:27.43.23.00
● Vrijstelling? NEEN
* Productie van producten van de GN-code 7406 – Poeder en schilfers van koper
● NACE –code: 24.44 Productie van koper
● Procom code:27.44.21.00 Poeders en schilfers van koper
● Vrijstelling? JA
* Productie van producten van de GN-code 8108 90 70 Titaan en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen: - buizen en pijpen:
● NACE –code: 27.45 Productie van andere non-ferrometalen
● Procom code:27.45.30.43 Titaan en werken daarvan (excl. resten en afval)
● Vrijstelling? NEEN
* Productie van producten van de GN-code 8108 90 50 Titaan en werken daarvan, resten en afval daaronder begrepen: - platen, bladen en strippen:
● NACE –code: 27.45 Productie van andere non-ferrometalen
● Procom code:27.45.30.43 Titaan en werken daarvan (excl. resten en afval)
● Vrijstelling? JA

XII.3.1.5. Chemische reductie

§ 210. Algemeen kan chemische reductie beschreven worden als elk proces waarbij een chemische stof elektronen ontvangt. De meest gekende processen waarbij sprake is van chemische reductie is bij de winning van metalen en elektrolyse.
Net zoals voor voorgaande procédés is de vrijstelling beperkt voor de productie van materialen in een primaire vorm en wordt niet de productie van afgewerkte producten beoogd.
Bij twijfel of een vrijstelling kan toegekend worden in het kader van chemische reductie, moet het dossier onderworpen worden aan het laboratorium van de Douane en Accijnzen en dit door het dossier voor te leggen aan de dienst OEO – Accijnswetgeving.
Bij dergelijke onderwerping moet een uitgebreide en gedocumenteerde beschrijving aangeleverd worden van het betrokken proces, alsmede informatie over de gebruikte technieken, producten en het geproduceerde eindproduct.
De dienst OEO – Accijnswetgeving zal eerlang een databank ter beschikking stellen waarin de reeds onderworpen processen opgenomen worden, met vermelding of deze al dan niet in aanmerking komen voor een vrijstelling.

XII.3.1.6. Elektrolytische procédés

§ 211. Elektrolyse is het verschijnsel waarbij onder invloed van een elektrische stroom een doelgerichte elektronenoverdracht plaatsvindt in een elektrolyt, zodat chemische veranderingen worden geïnduceerd.
Voorbeelden van elektrolyse zijn o.m. galvaniseren, anodiseren, verchromen, vernikkelen, plateren en verzinken van metalen.
Net zoals voor voorgaande procédés is de vrijstelling beperkt voor de productie van materialen in een primaire vorm en wordt niet de productie van afgewerkte producten beoogd.
Bij twijfel of een vrijstelling kan toegekend worden in het kader van elektrolytisch procédé, moet het dossier onderworpen worden aan het laboratorium van de Douane en Accijnzen en dit door het dossier voor te leggen aan de dienst OEO – Accijnswetgeving.
Bij dergelijke onderwerping moet een uitgebreide en gedocumenteerde beschrijving aangeleverd worden van het betrokken proces, alsmede informatie over de gebruikte technieken, producten en het geproduceerde eindproduct.
De dienst OEO – Accijnswetgeving zal eerlang een databank ter beschikking stellen waarin de reeds onderworpen processen opgenomen worden, met vermelding of deze al dan niet in aanmerking komen voor een vrijstelling.

XII.3.2. Elektriciteit voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés

(art. 429, § 1, c) W. 1)

XII.3.2.1. Vrijstelling

§ 212. Elektriciteit.

XII.3.2.2. Reikwijdte van de vrijstelling

§ 213. Dezelfde omschrijvingen zoals hierboven zijn van toepassing voor de begrippen “chemische reductie” en “elektrolytische en metallurgische procédés”.

XII.3.3. Toepassingsmodaliteiten
XII.3.3.1. Vergunning

§ 214. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik energieproducten of elektriciteit wil gebruiken voor chemische reductie, elektrolytische procédés of metallurgische procédés moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” en dit met de voorziene productcode(s).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende :
- benzine (niet gedenatureerd): 7101 t/m 7104;
- kerosine: 7105
- gasolie: 7106 en 7107;
- zware stookolie: 7108;
- vloeibaar petroleumgas: 7109;
- aardgas: 7110;
- kolen, cokes en bruinkool: 7111;
- elektriciteit: 7212;
- koolzaadolie: 7113;
- FAME: 7114;
- Bio-ethanol: 7115;
- andere: 7116.
§ 215. De vergunningsaanvraag moet vergezeld gaan van:
- een uitgebreide omschrijving van de uitgevoerde activiteiten door het bedrijf (voor metallurgische procédés vermelding van de NACE-code(s) en/of Prodcom code van de activiteit(en));
- een beschrijving van de geproduceerde goederen, met vermelding van de GN-code(s);
- elk ander element dat toelaat om de vrijstelling te beoordelen.
De beschreven activiteiten moeten binnen de reikwijdte (zie supra) van de vrijstelling inzake ‘chemische reductie’, ‘elektrolytische procédés’ of ‘metallurgische procédés’ vallen.
§ 216. Belangrijk is om na te gaan of de betrokken economische operator daadwerkelijk de vrijgestelde activiteiten uitvoert.
Voor metallurgische procédés kan aanvullend de Kruispuntbank van Ondernemingen geraadpleegd worden. Echter, een loutere vermelding van een NACE‑code in de Kruispuntbank van Ondernemingen volstaat niet om de vrijstelling toe te kennen. Anderzijds kan de vrijstelling niet geweigerd worden op basis van het ontbreken van een NACE‑code in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
§ 217. Bij het afleveren van de vergunning moet in het vak ‘Bijzondere voorwaarden’ een summiere samenvatting gegeven worden van de vrijgestelde activiteit.

XII.3.3.2. Vrijstelling

§ 218. De belanghebbende moet een overzicht ter beschikking houden met betrekking tot de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik van energieproducten en elektriciteit. Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.
In de specifieke situatie van aardgas en elektriciteit kan enkel een algehele vrijstelling toegekend worden wanneer de belanghebbende aparte aansluitingen (EAN-teller) heeft voor het vrijgestelde elektriciteits- en/of aardgasverbruik.
Wanneer de belanghebbende slechts beschikt over één aansluiting voor zowel vrijgesteld als niet-vrijgesteld verbruik kan geen algehele vrijstelling toegekend worden en moet verzocht worden om een gedeeltelijke vrijstelling bij zijn leverancier. Het is aan de belanghebbende om met zijn leverancier een praktische werkwijze overeen te komen die toelaat om met zekerheid het onderscheid te maken tussen het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik.
De opdeling tussen vrijgesteld en niet-vrijgesteld verbruik moet ook hier gebaseerd zijn op meetbare en controleerbare gegevens, en bij voorkeur worden deze gegevens gebaseerd op afzonderlijke tellers en subtellers.

XII.3.4. Aanvullende informatie

§ 219. Meer informatie met betrekking tot de NACE-nomenclatuur:http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/nacebel/
Toelichting bij de NACE-codes (pdf document, zie vanaf pagina 157): http://statbel.fgov.be/nl/binaries/NACE-BEL2008-NL-tcm325-262255.pdf

XII.4. Mineralogische procedes

(art. 429, §1, d), W. 1; art. 34, K.B. 1)
§ 220. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten en
- elektriciteit.

XII.4.1. Energieproducten en elektriciteit gebruikt voor mineralogische procédés
XII.4.1.1. Definitie

§ 221. Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten.

XII.4.1.2. Reikwijdte van de vrijstelling

§ 222. De activiteiten opgenomen in de NACE-nomenclatuur onder de afdeling D.I. 26 “Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten” worden aanzien als ‘mineralogische procédés’
Deze afdeling van de NACE-nomenclatuur omvat verschillende gebieden die steeds betrekking hebben op één stof van minerale oorsprong: glas en glaswerk (bv. vlakglas, holglas, glasvezels, technisch glaswerk enz.), keramische producten, tegels en producten van gebakken klei en cement en gips, van grondstof tot eindproduct. Bewerkte en afgewerkte natuursteen en andere niet-metaalhoudende minerale producten zijn eveneens opgenomen in deze afdeling.
De volgende activiteiten maken deel uit van het vrijgestelde procédé:
- alle werkzaamheden vanaf het lossen van de grondstoffen, daaronder begrepen het lossen in de grondstoffenverbrijzelaar;
- de interne grondstoftransporten binnen de productieafdeling;
- de behandeling van de ledige verpakkingen;
- de behandeling van toevoegstoffen bestemd voor de fabricage;
- het verkrijgen van de afgewerkte producten;
- het vervoer van afgewerkte producten naar een opslagplaats gelegen binnen de productieafdeling en het daar uitvoeren van behandelingen met betrekking tot de opslag;
- de uitslag uit de stockageplaats.
Verlichting, verwarming van de bedrijfslokalen en kantoorruimtes, verbruik voor bureelmateriaal en dergelijke vallenbuiten het toepassingsgebied van de vrijstelling.

XII.4.2. Toepassingsmodaliteiten
XII.4.2.1. Vergunning

§ 223. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik energieproducten of elektriciteit wil gebruiken voor mineralogische procédés moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” en dit met de voorziene productcode(s).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine (niet gedenatureerd): 7301 t/m 7304;
- kerosine: 7305
- gasolie: 7306 en 7307;
- zware stookolie: 7308;
- vloeibaar petroleumgas: 7309;
- aardgas: 7310;
- kolen, cokes en bruinkool: 7311;
- elektriciteit: 7312;
- koolzaadolie: 7313;
- FAME: 7314;
- bio-ethanol: 7315;
- andere: 7316.
§ 224. De vergunningsaanvraag moet vergezeld gaan van:
- een uitgebreide omschrijving van de uitgevoerde activiteiten door het bedrijf, met vermelding van de NACE-code(s) van de activiteit(en);
- een beschrijving van de geproduceerde goederen, met vermelding van de GN-code(s);
- elk ander element dat toelaat om de vrijstelling te beoordelen.
De beschreven activiteiten moeten binnen de reikwijdte (zie supra) van de vrijstelling inzake “mineralogische procédés” vallen.
§ 225. Belangrijk is om na te gaan of de betrokken economische operator daadwerkelijk de vrijgestelde activiteiten uitvoert. Aanvullend kan tevens de Kruispuntbank van Ondernemingen geraadpleegd worden. Echter, een loutere vermelding van een NACE‑code in de Kruispuntbank van Ondernemingen volstaat niet om de vrijstelling toe te kennen. Anderzijds kan de vrijstelling niet geweigerd worden op basis van het ontbreken van een NACE‑code in de Kruispuntbank van Ondernemingen.
§ 226. Bij het afleveren van de vergunning moet in het vak ‘Bijzondere voorwaarden’ een summiere samenvatting gegeven worden van het mineralogische procédé.

XII.4.2.2. Vrijstelling

§ 227. De belanghebbende moet een overzicht ter beschikking houden met betrekking tot de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik van energieproducten en elektriciteit. Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.
In de specifieke situatie van aardgas en elektriciteit kan enkel een algehele vrijstelling toegekend worden wanneer de belanghebbende aparte aansluitingen (EAN‑teller) heeft voor het vrijgestelde elektriciteits- en/of aardgasverbruik.
Wanneer de belanghebbende slechts beschikt over één aansluiting voor zowel vrijgesteld als niet-vrijgesteld verbruik kan geen algehele vrijstelling toegekend worden en moet verzocht worden om een gedeeltelijke vrijstelling bij zijn leverancier. Het is aan de belanghebbende om met zijn leverancier een praktische werkwijze overeen te komen die toelaat om met zekerheid het onderscheid te maken tussen het vrijgestelde en niet‑vrijgestelde verbruik.
De opdeling tussen vrijgesteld en niet-vrijgesteld verbruik moet ook hier gebaseerd zijn op meetbare en controleerbare gegevens, en bij voorkeur worden deze gegevens gebaseerd op afzonderlijke tellers en subtellers.
Eventueel kan toegestaan worden dat op basis van wel onderbouwde berekeningen een opsplitsing gemaakt wordt tussen het vrijgestelde en niet-vrijgestelde verbruik.

XII.4.3. Aanvullende informatie

§ 228. Meer informatie met betrekking tot de NACE-nomenclatuur:http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/gegevensinzameling/nomenclaturen/nacebel/
Toelichting bij de NACE-codes (pdf document, zie vanaf pagina 157):
http://statbel.fgov.be/nl/binaries/NACE-BEL2008-NL-tcm325-262255.pdf

XII.5. Productie van elektriciteit

(art. 429, §1, e), W. 1; art. 35, K.B. 1)
§ 229. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten, met uitzondering van zware stookolie, kolen, cokes en bruinkool;
- elektriciteit.
§ 230. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik:
- energieproducten (zie § 229) of elektriciteit wil gebruiken voor de productie van elektriciteit;
- elektriciteit wil gebruiken tot instandhouding van het vermogen elektriciteit te produceren,
moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 231. De aanvraag om een dergelijke vergunning te bekomen bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 7401 t/m 7404;
- kerosine: 7405;
- gasolie: 7406 en 7407;
- vloeibaar petroleumgas: 7409;
- aardgas: 7410;
- elektriciteit: 7412;
- koolzaadolie: 7413;
- FAME: 7414;
- bio-ethanol: 7415;
- andere: 7416.
Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct of de elektriciteit zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om te oordelen of de aanvrager zich bevindt in een situatie die de vrijstelling rechtvaardigt.

XII.6. Luchtvaart

(art. 429, §1, f), W. 1; art. 36, K.B. 1)
§ 232. Deze vrijstelling slaat op reactiemotorbrandstof die is geklasseerd onder de GN-code van kerosine.
AVGAS, zijnde brandstof voor vliegtuigen met zuigermotoren, is uitgesloten van deze vrijstelling.
§ 233. De vrijstelling is van toepassing op de luchtvaart, met uitzondering van de particuliere plezierluchtvaart.
De particuliere plezierluchtvaart is het gebruik van een luchtvaartuig door de eigenaar of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
Voorbeeld: gefactureerde helikopter-luchtdopen is een activiteit die beschouwd kan worden als het vervoer van personen. In essentie gaat het dus om een dienstverlening ten bezwarende titel. Het argument dat het louter om ‘het plezier’ gaat van de uiteindelijke gebruikers doet hier geen afbreuk aan.
Deze vrijstelling is bijgevolg specifiek bedoeld voor de commerciële luchtvaart zoals deze die wordt verzorgd door de grote luchtvaartmaatschappijen (Brussels Airlines, FedEx, …), de dienstverlenende bedrijven (taxivliegtuigen, strooivliegtuigen,…) of de Luchtmacht.
§ 234. De reactiemotorbrandstof geniet automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit belastingentrepot, voor zover de erkend entrepothouder onmiddellijk overgaat tot de bevoorrading van de luchtvaartuigen.
De erkend entrepothouder moet een lijst bij houden van de hoeveelheid geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd luchtvaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de luchtvaartmaatschappij, door de boordcommandant of door de eigenaar van het luchtvaartuig. Deze informatie wordt bijgehouden in het magazijnregister 592 van het belastingentrepot.

XII.6.1. Kleine luchthavens

§ 235. Voor de minder grote luchthavens kan de verplichting voor een onmiddellijke bevoorrading een probleem zijn omwille van:
- de tijdspanne die kan verlopen tussen de bestelling en de levering van het product;
- de te lage voorraadrotatie waardoor de kwaliteitsgaranties van de reactiemotorbrandstof niet kunnen worden gegarandeerd;
- de onmogelijkheid om de minimumdrempel van de gemiddelde voorraad vereist voor een belastingentrepot te bereiken.
§ 236. De bevoegde dienst kan toelating verlenen om, voor deze luchthavens, af te wijken van het principe van de onmiddellijke levering vanuit een belastingentrepot. Hiertoe wordt een vergunning afgeleverd rekening houdende met volgende voorwaarden:
- de directe levering vanuit een belastingentrepot is onmogelijk (zie § 235);
- de beheerder van de luchthaven:
i. erkent aansprakelijk te zijn voor de hoeveelheden reactiemotorbrandstof die hij ontvangt, voor hun bestemming en voor de eventuele tekorten;
ii. hij kan het product slechts ontvangen voor zover maximaal 10% van de maandelijkse bevoorradingen bestemd is voor de particuliere plezierluchtvaart;
iii. hij stelt een borg van 10 % van de accijnzen, berekend op de gemiddelde maandelijkse voorraad;
iv. hij houdt een lijst bij van de hoeveelheden geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vliegtuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de luchtvaartmaatschappij, door de boordcommandant of door de eigenaar van het luchtvaartuig. Deze lijst vermeldt of het commerciële luchtvaart of particuliere plezierluchtvaart betreft.
§ 237. De aanvraag om een vergunning moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt; van een aansprakelijkheidsverbintenis en anderzijds van elk ander element dat toelaat om het element “onmogelijkheid van het gebruik van een belastingentrepot” te beoordelen en de gegrondheid van de gevraagde vrijstelling na te gaan.
§ 238. De erkend entrepothouder verzendt de reactiemotorbrandstof naar de luchthaven onder dekking van een commercieel document dat de volgende vermelding bevat:
“Het gebruik van reactiemotorbrandstof voor de particuliere plezierluchtvaart is onderworpen aan accijnzen.”
§ 239. De beheerder van de luchthaven dient een aangifte ten verbruik AC4 in, ten laatste de 10de van de maand volgend op de maand waarin de bevoorrading voor vliegtuigen van de particuliere plezierluchtvaart heeft plaatsgevonden. De accijnzen worden geïnd samen met het inreiken van het document.
§ 240. De kleine luchthavens die niet voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning, kunnen enkel reactiemotorbrandstof ontvangen waarop de accijnzen reeds werden betaald. Voor de hoeveelheden die buiten de particuliere plezierluchtvaart werden geleverd, kan om terugbetaling van de accijnzen worden verzocht (zie Boekwerk Accijns Bewegingen, Adm. Com., §§ 167 t/m 177 – D.I. 720).

XII.7. Vaart op communautaire wateren

(art. 429, § 1, g), W. 1; art. 37, K.B. 1)
§ 241. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten en
- elektriciteit.
§ 242. Deze vrijstelling is van toepassing op energieproducten geleverd voor gebruik als motorbrandstof of als verwarmingsbrandstof voor de vaart op communautaire wateren (met inbegrip van de visserij) en voor de aan boord van de vaartuigen opgewekte elektriciteit, met uitzondering van de particuliere pleziervaartuigen.
Een particulier pleziervaartuig is ieder vaartuig dat wordt gebruikt door de eigenaar of door de natuurlijke of rechtspersoon die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor andere dan commerciële doeleinden en met name voor andere doeleinden dan voor het vervoer van personen of goederen of voor het verrichten van diensten onder bezwarende titel, dan wel ten behoeve van overheidsinstanties.
Voorbeeld: het beoefenen van sportvisserij door de huurder van een vaartuig, samen met een aantal andere personen, die daarvoor geen vergoeding betalen aan de huurder, mag niet beschouwd worden als ‘commerciële doeleinden”, “vervoer van personen of goederen” of als “verrichten van diensten onder bezwarende titel” door de huurder in de zin van art. 429, § 1, g), W.1.
Het soort vlaggenbrief waarover de eigenaar van het vaartuig beschikt is bovendien geen criterium om uit te maken of een vaartuig als particulier pleziervaartuig bestempeld mag worden.
Het huren van een vaartuig mét kapitein voor het vervoeren van personen en/of goederen ten bezwarende titel kan wél aanzien worden als “commerciële vaart”.
Deze vrijstelling is bijgevolg specifiek bedoeld voor de commerciële vaart (pakketboten, containerschepen, vrachtschepen,…), de dienstverlenende bedrijven, de Zeemacht, de Scheepvaartpolitie,….
§ 243. Onder “vaart op de communautaire wateren” moet worden verstaan: iedere verplaatsing van een vaartuig tussen twee punten van het douanegebied van de Gemeenschap, zonder aan te leggen in een derde land.
§ 244. De energieproducten, geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de vaart op communautaire wateren genieten automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, waarbij de bevoorrader derhalve verplichtend de hoedanigheid van erkend entrepothouder moet bezitten. Dit houdt in dat de levering uitsluitend kan gebeuren vanuit een Belgisch belastingentrepot.
Deze erkenning strekt zich uit over de hele bevoorradingsketen vanaf het belastingentrepot tot het leveringspunt, eventueel via tankschepen en tankwagens.
De erkend entrepothouder houdt een lijst bij van de hoeveelheden geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de kapitein van het vaartuig. Deze informatie wordt opgenomen in het magazijnregister 592.
De vrijstelling voor de aan boord van vaartuigen opgewekte elektriciteit is aan geen enkele formaliteit onderworpen.
§ 245. De energieproducten geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de particuliere pleziervaart zijn niet vrijgesteld van accijnzen.
Bovendien mogen de vloeibare motorbrandstoffen die in België voorhanden zijn, verkocht of gebruikt worden voor de aandrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van particuliere pleziervaartuigen voor de vaart op binnenwateren of communautaire wateren, géén denaturanten, noch merkstoffen bevatten (art. 54, 2°, K.B.1).
De bevoorrader is bijgevolg verplicht om een tweevoudig circuit te organiseren voor de energieproducten, het ene voor de niet-gemerkte producten en het andere voor de gemerkte producten.

XII.8. Proefprojecten

(art. 429, § 2, a), W. 1; art. 38, K.B. 1)
§ 246. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten;
- elk product dat kan worden belast bij toepassing van art. 417, W. 1 (zie §§ 64 en 65) en
- elektriciteit.
§ 247. Ze is van toepassing op de belastbare producten gebruikt in het kader van proefprojecten die gericht zijn op de technologische ontwikkeling :
- van milieuvriendelijker producten;
- met betrekking tot brandstoffen uit hernieuwbare bronnen.
Deze accijnsvrijstelling is evenwel enkel van toepassing op het gebruik van energieproducten die nodig zijn voor de ontwikkeling van de technologie om producten te vervaardigen en dus niet op de ontwikkelde producten zelf.
Bv. bij de ontwikkeling van een technologie voor de productie van milieuvriendelijke brandstoffen zijn enkel de energieproducten en elektriciteit die nodig zijn voor de ontwikkeling van de technologie vrijgesteld, en is de brandstof die het resultaat is van de toepassing van de technologie, niet vrijgesteld in het kader van deze vrijstelling.
§ 248. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik belastbare producten wil gebruiken bij proefprojecten, moet over een specifieke vergunning beschikken, afgeleverd door de Administrateur-generaal, die hem kan opleggen om erkend te worden in de hoedanigheid van erkend entrepothouder.
§ 249. De aanvraag om een vergunning te bekomen moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van de aard van het belastbare product, een nauwkeurige omschrijving van het gebruik dat van het product zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen. Meer in het bijzonder is het van belang dat duidelijk wordt aangetoond dat de aanvraag een project betreft waarin een nog niet-bestaande technologie zal worden ontwikkeld of waarin een bepaalde technologie zal worden verfijnd. De vrijstelling is steeds beperkt in tijd en in volume.
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 8401 t/m 8404;
- kerosine: 8405;
- gasolie: 8406 en 8407;
- zware stookolie: 8408;
- vloeibaar petroleumgas: 8409;
- aardgas: 8410;
- steenkool, cokes of bruinkool: 8411;
- elektriciteit: 8412;
- koolzaadolie: 8413;
- FAME : 8414;
- bio-ethanol: 8415;
- andere: 8416.

XII.9. Eigen gebruik

§ 250. Deze vrijstelling slaat enkel op elektriciteit.

XII.9.1. Elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of uit brandstofcellen

(art. 429, § 2, b), W. 1; art. 39, K.B. 1)
§ 251. De vrijstelling is van toepassing op elektriciteit geproduceerd door een gebruiker voor zijn eigen gebruik:
- afkomstig van zon, wind, golven, getijden of aardwarmte;
- afkomstig van waterkracht, welke wordt opgewekt in waterkrachtcentrales;
- afkomstig van biomassa of van uit biomassa afkomstige producten;
- opgewekt uit brandstofcellen.
Particulieren genieten automatisch van deze vrijstelling.
De elektriciteit moet beantwoorden aan de wettelijke bepalingen inzake het verlenen van groenestroomcertificaten of worden opgewekt gebruik makend van warmtekrachtkoppeling (zie §§ 255 t/m 257 en 263).
§ 252. Onder “biomassa” wordt verstaan de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en stedelijk afval.
§ 253. Een brandstofcel is een cel waarbij de productie van elektriciteit gebeurt door oxidatie op een elektrode van een reductor (bijvoorbeeld waterstof) gekoppeld aan de reductie op een andere elektrode van een oxidant, zoals zuurstof uit de lucht. De oxidatiereactie van waterstof wordt versneld door een katalysator waarvoor over het algemeen platina wordt gebruikt. Deze techniek kan worden gebruikt voor warmtekrachtkoppeling.
Brandstofcellen kunnen gebruikt worden voor de elektrische aandrijving van automotoren.
§ 254. Waterstof gebruikt als brandstof voor dit type van cel is niet belastbaar (zie § 69).
§ 255. Groenestroomcertificaten zijn documenten die het bewijs vormen dat een producent een hoeveelheid elektriciteit heeft geproduceerd gebruik makend van hernieuwbare energiebronnen of van een hoogrendementswarmtekrachtkoppeling. Deze elektriciteit wordt dan beschouwd als “groen”. De certificering wordt aangetoond door een officiële goedkeuring afgegeven door de reguleringsinstanties van de elektriciteitsmarkt.
Deze reguleringsinstanties zijn:
- de VREG voor het Vlaams Gewest;
- de CWaPE voor het Waals Gewest;
- BRUGEL voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
§ 256. Het certificeren van de installaties is dus een voorwaarde voor het verkrijgen van de groenestroomcertificaten. De groenestroomcertificaten bevatten minstens informatie over de installatie, over de oorsprong van de hernieuwbare energie en over de periode binnen dewelke de vermelde hoeveelheid elektriciteit werd geproduceerd.
§ 257. Opgemerkt wordt dat er zowel in het Vlaams Gewest als in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een onderscheid wordt gemaakt tussen groene elektriciteit en hoogrendementswarmtekrachtkoppeling of kwaliteitswarmtekrachtkoppeling. In het Waals Gewest omvat het systeem van de groene elektriciteit mede de hoogrendementswarmtekrachtkoppeling.
Deze systemen zijn voorzien:
- op federaal niveau: bij het koninklijk besluit van 16 juli 2002 betreffende de instelling van mechanismen voor de bevordering van elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (B.S. van 23 augustus 2002);
- op het niveau van het Vlaams Gewest: bij het Decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid (B.S. 7 juli 2009);
- op het niveau van het Waals Gewest: bij het Decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt (B.S. van 1 mei 2001);
- op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bij de Ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (B.S. van 17 november 2001).
§ 258. Iedere gebruiker die elektriciteit produceert voor zijn eigen gebruik geniet op deze elektriciteit van een onmiddellijke vrijstelling mits de geproduceerde elektriciteit in aanmerking komt voor groenestroomcertificaten.

XII.9.2. Elektriciteit opgewekt uit warmtekrachtkoppeling (andere dan brandstofcellen) (“output”)

(art. 424, § 2, 429, §2, d), 432, § 3, W. 1; art. 14 en 39, K.B. 1)
§ 259. Deze vrijstelling is van toepassing op elektriciteit die door een gebruiker voor zijn eigen gebruik wordt opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling, op voorwaarde dat de installaties milieuvriendelijk zijn.
Worden beschouwd als milieuvriendelijk, de installaties voor warmtekracht-koppeling met een hoog rendement die een besparing aan primaire energie verzekeren van minstens 10% in vergelijking met de referentiegegevens van de afzonderlijke productie van warmte en elektriciteit. Dit karakter wordt beschouwd als verworven, wanneer de gebruiker over een goedkeuring van de reguleringsinstantie beschikt (zie § 255, § 1).
Doch, het voorleggen van de goedkeuring door een reguleringsinstantie is niet de enige manier om aan te tonen dat een WKK-installatie milieuvriendelijk is. De eigenaar kan eveneens op basis van constructeurgegevens, referentierendementen, etc. aantonen dat zijn WKK‑installatie voldoet aan de voorwaarde inzake “milieuvriendelijk”.
Particulieren genieten automatisch van deze vrijstelling.
§ 260. Iedere gebruiker die elektriciteit produceert voor zijn eigen gebruik in een installatie die warmte en elektriciteit combineert, moet beschikken over een specifieke vergunning afgeleverd door de Administrateur-generaal die de vorm aanneemt van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”;
Bovendien wordt elke entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert, beschouwd als “distributeur” (art. 424, § 2, W. 1).
Bijgevolg moet deze gebruiker tevens beschikken over een specifieke vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type ”distributeur van elektriciteit”, afgeleverd door de Administrateur-generaal (art. 14, K.B. 1).
§ 261. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De te gebruiken productcode is 8112.
De aanvraag voor een vergunning moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de aard van de gebruikte energie, een omschrijving van het productieproces en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen. Een kopie van de goedkeuring van de reguleringsinstantie (zie § 255, § 1) moet eveneens worden bijgevoegd.

XII.10. Warmtekrachtkoppeling (“input”)

(art. 424, § 2, 429, §2, c), 432, § 3, W. 1; art. 14 en 40, K.B. 1)
§ 262. Deze vrijstelling slaat op:
- alle energieproducten en
- elektriciteit.
De vrijstellingssituaties vermeld in §§ 250 t/m 261 die van toepassing zijn op elektriciteit die als resultaat/outputvan een proces van warmtekrachtkoppeling wordt opgewekt verschillen van de vrijstelling die in dit gedeelte wordt behandeld en die betrekking heeft op de inputs van de warmtekrachtkoppeling.
§ 263. Warmtekrachtkoppeling bestaat erin om op basis van een primaire energiebrandstof, twee bruikbare secundaire energieën te ontwikkelen:
- een mechanische en een thermische energie;
- een elektrische en een thermische energie.
De primaire energie is de energie vervat in een brandstof die gebruikt kan worden in motoren en turbines: benzine, gasolie, vloeibaar petroleumgas,… In toepassings-onderzoek, kan de productie van elektriciteit eveneens voortkomen uit brandstofcellen.
De elektrische energie wordt verkregen door het omzetten van mechanische energie, geproduceerd door een gasturbine of een -motor, of een stoomturbine, in elektrische energie. Deze omzetting wordt verkregen door aan een turbine een dynamo (gelijkstroom) of een alternator (wisselstroom) te koppelen.
Een motor levert een elektrisch rendement op van 40 tot 45 %, een turbine, een elektrisch rendement van ongeveer 35 tot 40 %. Bijna de volledige resterende hoeveelheid verbruikte energie wordt omgezet in warmte (thermische energie).
Warmtekrachtkoppeling bestaat erin om deze energie zo goed mogelijk te recupereren, zodat een totaal rendement van ongeveer 80 tot 90 % kan worden gerealiseerd. De voornaamste toepassingen van deze energie zijn de productie van warme lucht, van warm water en van stoom.
In tegenstelling tot de vrijstelling voor de “output” wordt de voorwaarde inzake “milieuvriendelijk” van de installaties hier niet gesteld.
§ 264. Iedere persoon die energieproducten of elektriciteit wil gebruiken voor het tegelijk produceren van warmte en elektriciteit, moet beschikken over een specifieke vergunning afgeleverd door de Administrateur-generaal die de vorm aanneemt van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”;
Bovendien wordt elke entiteit die voor eigen gebruik elektriciteit produceert, beschouwd als “distributeur” (art. 424, § 2, W. 1).
Bijgevolg moet deze gebruiker tevens beschikken over een specifieke vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type ”distributeur van elektriciteit”, afgeleverd door de Administrateur-generaal (art. 14, K.B. 1).
§ 265/1. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 7501 t/m 7504;
- kerosine: 7505;
- gasolie: 7506 en 7507;
- zware stookolie: 7508;
- vloeibaar petroleumgas: 7509;
- aardgas: 7510;
- kolen, cokes en bruinkool: 7511;
- elektriciteit: 7512;
- koolzaadolie: 7513;
- FAME: 7514;
- bio-ethanol: 7515;
- andere: 7516.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de aard van het gebruikte product, een omschrijving van het productieproces met een verduidelijking met betrekking tot de soorten energie die worden verkregen en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
§ 265/2. De accijnsvrijstelling wordt dus enkel toegekend voor de energieproducten van elektriciteit gebruikt in een installatie voor warmtekrachtkoppeling en gelijktijdig warmte en energie produceert en voor zover de betrokkene over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” beschikt die de productcode 75xx vermeldt.
Indien de installatie voor warmtekrachtkoppeling over de mogelijkheid beschikt om hetzij enkel warmte, hetzij enkel elektriciteit te produceren, dan moet de titularis van voormelde vergunning – op meetbare en controleerbare wijze – een onderscheid maken tussen energieproducten en elektriciteit gebruikt voor:
- de gelijktijdige productie van warmte en elektriciteit (accijnsvrijstelling);
- de productie van enkel warmte (geen accijnsvrijstelling);
- de productie van enkel elektriciteit (accijnsvrijstelling mogelijk indien de vrijstelling gevraagd wordt op basis van artikel 429, § 1, e) van W1 (zie §§ 229 tot 231) en indien er een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” voorhanden is die de productcode 74xx vermeldt; in de andere gevallen kan geen enkele accijnsvrijstelling toegekend worden.
§ 265/3. Deze accijnsvrijstelling is niet van toepassing voor energieproducten en elektriciteit gebruikt in een ketel om damp of bijkomende hete gassen (opnieuw) op te warmen. Tijdens deze fase wordt immers enkel thermische energie geproduceerd en geen combinatie van thermische energie en mechanische energie of elektriciteit. De processen die volgen op de warmtekrachtkoppeling zelf, vallen niet binnen het toepassingsgebied van deze accijnsvrijstelling.

XII.11. Vervaardiging, ontwikkeling, testen en onderhoud van luchtvaartuigen of van schepen

(art. 429, § 2, e), W. 1; art. 41, K.B. 1)
§ 266. Deze vrijstelling slaat op alle motorbrandstoffen.
§ 267. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik motorbrandstoffen wil gebruiken bij de vervaardiging, de ontwikkeling, het testen en het onderhoud van luchtvaartuigen of van schepen, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 268. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- benzine: 7601 t/m 7604;
- kerosine: 7605;
- gasolie: 7606 en 7607;
- zware stookolie: 7608;
- vloeibaar petroleumgas: 7609;
- aardgas: 7610;
- koolzaadolie: 7613;
- FAME: 7614;
- bio-ethanol: 7615;
- andere : 7616.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van de motorbrandstof zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
§ 269. De afgeleverde vergunning bevat in het vakje “Bijzondere bepalingen” een vermelding van het gebruik dat van de brandstof zal worden gemaakt.

XII.12. Vervoer per spoor

(art. 429, § 2, f), W. 1; art. 42, K.B. 1)
§ 270. Deze vrijstelling slaat op:
- gasolie en kerosine;
- en elektriciteit.
§ 271. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik gasolie, kerosine of elektriciteit wil gebruiken voor het vervoer van personen of goederen per spoor, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 272. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- kerosine: 7705;
- gasolie: 7706 en 7707;
- elektriciteit: 7712.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van de brandstof of de elektriciteit zal worden gemaakt en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.

XII.13. Vaart op binnenwateren

(art. 429, § 2, g), W. 1; art. 43, K.B. 1)
§ 273. Deze vrijstelling slaat op:
- gasolie, kerosine en zware stookolie;
- en elektriciteit.
§ 274. De vrijstelling is van toepassing op gasolie, kerosine en zware stookolie die worden geleverd voor gebruik als motorbrandstof of verwarmingsbrandstof voor de vaart op binnenwateren (met inbegrip van visserij), en aan boord van de vaartuigen opgewekte elektriciteit, met uitzondering van de vaart met particuliere pleziervaartuigen.
Een definitie van de particuliere pleziervaartuigen en bij uitbreiding van de particuliere pleziervaart is terug te vinden in § 242, 2de alinea.
De vrijstelling heeft dus inzonderheid betrekking op de commerciële vaart, dienstverlenende bedrijven, de Zeemacht, de Scheepvaartpolitie,….
§ 275/1. Gasolie, kerosine en zware stookolie, geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de vaart op binnenwateren, genieten automatisch van de vrijstelling bij de uitslag uit het belastingentrepot, waarbij de bevoorrader derhalve verplichtend de hoedanigheid van erkend entrepothouder moet bezitten.
Deze erkenning is geldig voor de hele bevoorradingsketen vanaf het belastingentrepot tot het leveringspunt, eventueel door gebruikmaking van tankschepen en tankwagens.
De erkend entrepothouder houdt een lijst bij van de hoeveelheid geleverde producten, per duidelijk geïdentificeerd vaartuig. Iedere levering moet worden bevestigd door de kapitein van het vaartuig. Deze informatie wordt opgenomen in het magazijnregister 592.
De vrijstelling voor de aan boord van vaartuigen opgewekte elektriciteit is aan geen enkele formaliteit onderworpen.
§ 275/2. Wanneer de handelaar, op het ogenblik dat hij zijn bestelling plaatst bij de erkend entrepothouder, kan aantonen dat het gaat over een bestelling die bij hem reeds geplaatst was door zijn klant – eindgebruiker die recht heeft op deze accijnsvrijstelling en aan de erkend entrepothouder de gegevens overmaakt aangaande deze eindgebruiker waarvan hij aangeeft dat deze laatste recht heeft op de genoemde accijnsvrijstelling, dan mag de erkend entrepotouder de energieproducten (bij het verlaten van het belastingentrepot) ten verbruik uitslaan tegen het tarief waarop deze eindgebruiker recht heeft.
In deze situatie valt de handelaar niet binnen het toepassingsgebied van de bepalingen van artikel 15, § 1 van KB1. In zijn hoedanigheid van vervoerder kan hij de genoemde energieproducten aan zijn klant/eindgebruiker dus leveren en facturen met vrijstelling van accijnzen.
§ 276. De energieproducten geleverd om te worden gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof voor de particuliere pleziervaart zijn niet van de accijnzen vrijgesteld.
Bovendien mogen de vloeibare motorbrandstoffen die in België voorhanden zijn, verkocht of gebruikt worden voor de aanschrijving van explosie- of verbrandingsmotoren van particuliere pleziervaartuigen voor de vaart op binnenwateren of communautaire wateren, géén denaturanten, noch merkstoffen bevatten (art. 54, § 2, K.B. 1)
De bevoorrader is bijgevolg verplicht om een dubbel bevoorradingscircuit te organiseren voor de energieproducten, het ene voor de niet-gemerkte producten en het andere voor de gemerkte producten.

XII.14. Baggerwerken

(art. 429, § 2, h), W. 1; art. 44, K.B. 1)
§ 277. Deze vrijstelling slaat op gasolie, kerosine en zware stookolie.
§ 278. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik gasolie, kerosine of zware stookolie wenst te gebruiken voor baggerwerken in bevaarbare waterlopen en in havens, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 279. Baggerwerken bestaan uit het uitgraven van de bodem of van het slib onder het wateroppervlak. Die kunnen worden uitgevoerd van op de berm, gebruikmakend van klassieke werfvoertuigen, of van op het water, gebruikmakend van een gewoon schip of van een gespecialiseerd baggerschip.
§ 280. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- kerosine: 7805;
- gasolie: 7806 en 7807;
- zware stookolie: 7808;
- koolzaadolie: 7813;
- FAME: 7814;
- andere: 7816.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een nauwkeurige beschrijving bevat van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt met vermelding van de gebruikte middelen en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.

XII.15. Landbouw-, tuinbouw-, visteelt- of bosbouwwerkzaamheden

(art. 429, § 2, i) en § 3, W. 1; art. 45 en 53, K.B., 1; art. 3 en 4, M.B. 1)
§ 281. Deze vrijstelling slaat op:
- gasolie, kerosine, zware stookolie en LPG;
- aardgas en elektriciteit;
- kolen, cokes en bruinkool.

XII.15.1. Principe

§ 282. De vrijstelling is in principe beperkt tot de bedrijfsterreinen en enkel voor de specifieke landbouw-, tuinbouw-, visteelt- en bosbouwwerkzaamheden.
§ 283. De vrijstelling voor verwarmingsdoeleinden is van toepassing op de brandstof gebruikt in het kader van strikte landbouwactiviteiten (bv. serres), in de ruimtes voorbehouden voor de veeteelt evenals voor droog- en bewaringsinrichtingen voor landbouwproducten behorende tot de landbouwexploitatie. De particuliere woonruimtes en de kantoren zijn uitgesloten van de vrijstelling, evenals droog- en bewaringsinrichtingen die niet behoren tot een landbouwexploitatie (bv. opslagbedrijf voor granen, opslagruimten voor diepgevroren producten van een groenteverwerkend bedrijf, …).
Deze vrijstelling is eveneens van toepassing op de verwarmingsbrandstof gebruikt voor de geforceerde teelt van tuinbouwproducten en voor de exploitatie van kweek- en productietechnieken voor vissen.
§ 284/1. De vrijstelling als motorbrandstof slaat op de voeding van de motoren, geïnstalleerd op:
- landbouw-, bosbouw- en tuinbouwtractoren;
- machines, gereedschappen, werk- en voertuigen met een speciaal voortstuwingsmechanisme, die ongeschikt zijn voor tractie en personen-, goederen- en dierenvervoer en die speciaal ontworpen zijn om uitsluitend te worden gebruikt in de land-, tuin- en bosbouw en in de visteelt.
Voorbeelden: maaidorsers, hakselaars, spuitmachines, …
§ 284/2. Uitzonderlijk wordt ook toegestaan dat de voertuigen en machines die niet speciaal ontworpen zijn om uitsluitend aangewend te worden voor werkzaamheden in de landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouw (bv.graafmachines, heftrucks, bobcats, …) onder het toepassingsgebied van deze accijnsvrijstelling kunnen vallen en bijgevolg aangedreven mogen worden met van accijnzen vrijgestelde gemerkte (rode) gasolie wanneer zijuitsluitend worden gebruikt voor werkzaamheden in de landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouw.
§ 285. Hoewel de eigenlijke vrijstelling niet van toepassing is buiten de exploitatie, is er geen bezwaar tegen dat zware werktuigen en zelfrijdende bijzondere land-, tuin- of bosbouwvoertuigen, andere dan tractoren, in het kader van de exploitatie, uitzonderlijk of voor korte afstanden gebruik maken van de openbare weg.
Dezelfde redenering kan worden toegepast voor de vrijstelling op alle landbouw-, tuinbouw- of bosbouwtractoren die buiten de exploitatie rondrijden, op voorwaarde dat:
- ze zijn ingeschreven als landbouw/bosbouwtractor bij de DIV; en
- ze worden gebruikt:
voor het voorttrekken van machines, landbouwwerktuigen, al dan niet geladen aanhang- of transportwagens, die bij hun exploitatie worden gebruikt door een land-, tuin- en bosbouwer of in de visteelt of door personen die in hun dienst werken, voor zover er een direct verband bestaat tussen het gebruik van de openbare weg en het beheer van de exploitatie;
door andere dan voornoemde ondernemers of door hun personeel, voor werkzaamheden die betrekking hebben op de exploitatie door derden van de land-, tuin- en bosbouwbedrijven of de viskwekerijen voor zover het vervoer via de openbare weg van handelsgoederen, landbouwproducten of dieren slechts gebeurt tussen de boerderij en de bijhorende erven en omgekeerd.
§ 286. Nochtans is de vrijstelling niet van toepassing op de brandstoffen gebruikt voor de voeding van de motoren van vrachtwagens en andere speciaal ingerichte voertuigen die dienen of zouden kunnen dienen voor het vervoer van tractoren, machines en andere werktuigen, bedoeld in §§ 284 en 285.
§ 287. Deze vrijstelling moet bijgevolg in hoofdzaak beoordeeld worden in het licht van het gebruik dat er van wordt gemaakt in het kader van de activiteit die normaliter wordt uitgeoefend.
Zo ook kan het vervoer vanuit het bos met bosbouwtractoren van daar gezaagd hout gebeuren met vrijstelling behalve wanneer het transport wordt gedaan door een handelaar in brandhout.

XII.15.2. Uitzonderingen

§ 288. De land-, tuin- en bosbouwtractoren die worden gebruikt in de vrijstellingsgevallen bedoeld in §§ 282 tot en met 285 mogen ook worden gebruikt voor werkzaamheden waarvoor geen recht op vrijstelling bestaat en mogen worden aangedreven met gasolie die is vrijgesteld van accijnzen, mits:
A. Bijbetaling supplement tot tarief “industriële en commerciële doeleinden”
Indien het werkzaamheden betreft met tractoren die niet onderworpen zijn aan de periodieke technische keuring, moet de gebruiker de accijnzen die verband houden met het verschil tussen de vrijstellingsgevallen en het gebruik voor industriële en commerciële doeleinden voldoen. (zie § 44, 48 en 490).
B. Regeling “gemengd gebruik”
Indien het werkzaamheden betreft waarin de tractor in principe moet worden aangedreven met ongemerkte hoogbelaste motorgasolie (witte diesel), kan deze worden aangedreven met gemerkte en van accijnzen vrijgestelde gasolie, mits voldaan is aan volgende voorwaarden:
1. de titularis van de nummerplaat van de betrokken land-, tuin- of bosbouwtractor moet de accijnzen voldoen die verband houden met het verschil tussen vrijgestelde (rode) gasolie en hoogbelaste (witte) gasolie;
2. de gebruiker van de tractor moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” (zie § 292);
3. de tractor moet ‘overwegend’, dit is meer dan 50 % per kalenderjaar, gebruikt worden voor landbouw, tuinbouw, visteelt of bosbouwwerkzaamheden;
4. om de verschuldigde accijnzen, bij gebruik voor niet-vrijgestelde activiteiten, te bepalen, moet de gebruiker van de tractor een registratieformulier bijhouden.
De verklarende nota m.b.t. de procedure van deze regeling werd in bijlage IX toegevoegd en is eveneens raadpleegbaar via de website https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/citzen/welcome, klikken op: “Interactieve diensten”/”Formulieren”, zoeken onder het thema “Accijnzen” onder de titel TRACT: Gemengd gebruik.

XII.15.3. Land- en tuinbouwwerkzaamheden

§ 289. Onder land- en tuinbouwwerkzaamheden moet worden verstaan: de algemene landbouw, de groenteteelt, de fruitteelt, de bloementeelt, de sierplantenteelt, de teelt van zaai- en pootgoed, het kweken van bomen, graszoden kweken, veeteelt,…
Worden daarentegen NIET beschouwd als land- en tuinbouwwerkzaamheden: tuinaanleg, tuinonderhoud en landschapsverzorging, een manège uitbaten, het louter verhandelen van vee, …

XII.15.4. Visteelt

§ 290. Onder visteelt moeten alle activiteiten worden verstaan die verband houden met het kweken van vis, ongeacht of dit gebeurt in zoet water of in open zee, daaronder begrepen deze gekweekt in kweekvijvers, reservoirs en in de aangrenzende installaties.

XII.15.5. Bosbouwwerkzaamheden

§ 291. Onder bosbouwwerkzaamheden worden alle activiteiten verstaan die in een bos worden uitgevoerd en die nodig zijn om het bos in stand te houden of de specifieke doelstellingen te bereiken voor het bosbeheer.
Voorbeelden: het planten, snoeien of kappen van bomen in bossen, onderhoud van grachten, beken en paden in bossen.
Het vervoer van bomen, takken, steenpuin, … vanuit een bos naar een andere locatie valt eveneens onder de accijnsvrijstelling, TENZIJ het transport wordt uitgevoerd door een handelaar (bv. transportfirma, houthandelaar, …)

XII.15.6. Vergunning

§ 292. Iedere persoon die voor zijn zakelijk gebruik gasolie, kerosine, zware stookolie, LPG, aardgas, elektriciteit, kolen, cokes of bruinkool uitsluitend, en met vrijstelling van accijnzen, wenst te gebruiken voor landbouw, tuinbouw, visteelt en bosbouwwerkzaamheden, moet beschikken over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker”.
§ 293. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De productcodes die moeten worden gebruikt, zijn de volgende:
- kerosine: 7905;
- gasolie: 7906 en 7907;
- zware stookolie: 7908;
- LPG: 7909;
- aardgas: 7910;
- kolen, cokes en bruinkool: 7911;
- elektriciteit: 7912;
- koolzaadolie: 7913
- FAME: 7914;
- andere: 7916
Gasolie kan onder de volgende productcodes voorkomen:
- 7906: gasolie van de GN-codes 2710 19 45, 2710 19 49 en 2710 19 41 met een zwavelgehalte van meer dan 10 mg/kg;
- 7907: gasolie van de GN-codes 2710 19 41 met een zwavelgehalte van niet meer dan 10 mg/kg.
§ 294. Niettemin volstaat de vermelding van slechts één van deze twee codes op de vergunning “energieproducten en elektriciteit” afgeleverd aan een landbouwer – eindgebruiker om de twee productcodes betreffende gasolie te omvatten.
Hieruit volgt dat de ingediende aanvragen tot terugbetaling door handelaars die niet de hoedanigheid van erkend entrepothouder hebben en die energieproducten leveren aan klanten die in het bezit zijn van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” (zie § 125) niet mogen geweigerd worden op basis van het feit dat de handelaar aan zijn klant gasolie van de productcode 7906 heeft geleverd daar waar op de vergunning “energieproducten en elektriciteit” van deze klant alleen productcode 7907 vermeld staat.
De aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de voornaamste economische activiteit van de aanvrager, een duidelijke omschrijving van het gebruik dat van het energieproduct zal worden gemaakt met vermelding van de gebruikte middelen en anderzijds van elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
Ter staving van de vrijstellingsaanvraag kunnen de volgende inlichtingen en documenten in aanmerking worden genomen:
- de NACEBEL codes (Kruispuntbank van Ondernemingen);
- STIR BTW (listing klanten);
- Het exploitatienummer als actieve landbouwer (bv. afgeleverd door de Vlaamse landmaatschappij);
- De aankoopfacturen gasolie van het voorgaande jaar, ter rechtvaardiging van de geraamde hoeveelheid op het aanvraagformulier;
- De statuten van het bedrijf;
- Koopovereenkomsten, pachtovereenkomsten, huurovereenkomsten, …;
- Aannemingsovereenkomsten met landbouwers (bv. groenteverwerkingsbedrijf, voedingsbedrijf, chemisch bedrijf,..);
- Facturen voor geleverde diensten (bv. loonwerkers);

- Aankoopfacturen (pootgoed en plantmateriaal, meststoffen, materiaal, dieren, veevoer, …);
- Verkoopfacturen (land- en tuinbouwproducten, bomen, vis, …);
- Foto’s, reclamefolders, websites, e.d. (voertuigen, werktuigen, activiteiten, infrastructuur van het bedrijf, …);
- Een beschrijving van de hoofd- en/of nevenactiviteit van het bedrijf;
- Een beschrijving van het voorziene gebruik van de energieproducten waarop de accijnsvrijstelling betrekking heeft;
- De motivering van de gevraagde hoeveelheden energieproducten;
- Een oppervlakteaangifte;
- Bewijs van steun (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, regionale entiteit, …);
- Lidkaart van een beroepsfederatie die verband houdt met de accijnsvrijstelling;
- Bewijs van lidmaatschap van een coöperatie voor het gebruik van landbouwmaterieel;
- Het bezitten van een kwaliteitslabel ,beschermde oorsprongsbenaming, …;
- De nummerplaten van de gebruikte voertuigen;
- Plan ruimtelijke ordening (bv. bestemming als agrarisch gebied, bosgebied, …);
- Bosbeheerplan, e.d. (bv. provinciale domeinen);
- Bedrijfsplannen (bv. kweekprogramma’s, productieprocessen, …);
- Relevante vergunningen afgeleverd door de Overheid (bv. vellen van hoogstammige bomen, ontbossen, …);
- Het verslag van het plaatsbezoek;

- …
In het geval van gebruik van aardgas en/of elektriciteit, moet ook het inlichtingenformulier bedoeld in §§ 301 en 302 worden toegevoegd.

XII.15.7. Aardgas en elektriciteit

§ 295. De vrijstelling van de accijnzen kan enkel betrekking hebben op het zakelijk verbruik; deze situatie kan echter aanleiding geven tot problemen wanneer de levering van aardgas en elektriciteit voor het huishoudelijk verbruik gebeurt via een teller die tegelijk het zakelijk en het huishoudelijk verbruik registreert (hierna “gemengde teller” genoemd).
§ 296. De uitleg hierna maakt melding van het EAN-nummer, dat gelinkt is met de tellers voor aardgas en/of elektriciteit.
EAN staat voor “European Article Numbering”. Elke woning of bedrijf aangesloten op een elektriciteits- of aardgasnet heeft een uniek identificatienummer, een zogenaamde EAN-code. Deze codes worden in heel Europa toegepast.
De EAN-code bestaat uit 18 cijfers: de eerste 2 cijfers betreffen het land (België = 54), de vijf volgende de netbeheerder, de tien volgende cijfers het toegangspunt en het laatste cijfer is een controlecijfer.
De EAN-code is terug te vinden op de energiefactuur opgesteld door de leverancier.
§ 297. De volgende gevallen kunnen zich voordoen.
Situatie 1
298. In zijn bedrijf maakt de persoon gebruik van aardgas en/of elektriciteit uitsluitend voor zakelijke doeleinden.
De leveranciers van aardgas en/of elektriciteit zullen de vrijstelling van accijnzen (de bijdrage op de energie) toekennen voor de hoeveelheden aangewend voor zakelijke doeleinden, op voorlegging van een “vergunning energieproducten en elektriciteit”, waarin de goederencodes van de twee hiervoor genoemde producten en waarin in het vak “Bijzondere voorwaarden”, per product, de vermelding : “Uitsluitend professioneel verbruik: EAN-nr: …” zijn opgenomen.
Situatie 2a
§ 299. In zijn bedrijf maakt de persoon gebruik van aardgas en/of elektriciteit zowel voor zakelijke als voor huishoudelijke doeleinden. Afzonderlijke tellers (gelinkt aan afzonderlijke EAN-nummers) registreren respectievelijk het huishoudelijk dan wel het zakelijk verbruik.
De leveranciers van aardgas en/of elektriciteit zullen de vrijstelling van accijnzen (de bijdrage op de energie) toekennen voor de hoeveelheden aangewend voor zakelijke doeleinden, op voorlegging van een vergunning “energieproducten en elektriciteit”, waarin de goederencodes van de twee hiervoor genoemde producten en waarin, per product, in het vak “Bijzondere voorwaarden” de vermelding : “zakelijk verbruik : EAN-nr. …” zijn opgenomen.
Voor de hoeveelheid verbruikt voor huishoudelijke doeleinden, die wordt geregistreerd met een afzonderlijke huishoudelijke teller (gelinkt aan een ander EAN-nummer) zal de leverancier het normale accijnstarief aanrekenen.
Situatie 2b
§ 300. In zijn bedrijf maakt de persoon gebruik van aardgas en/of elektriciteit zowel voor zakelijke als voor huishoudelijke doeleinden. Het huishoudelijk en zakelijk verbruik wordt geregistreerd aan de hand van een “gemengde teller” (gelinkt aan een EAN-nummer).
De belanghebbende moet, in samenspraak met de leverancier, een overzicht ter beschikking houden voor de opdeling naar het vrijgestelde en niet-vrijgestelde gebruik.
Dit overzicht moet opgemaakt zijn op basis van controleerbare en meetbare gegevens.

XII.15.7.1. Inlichtingenformulier

§ 301. Om vast te stellen in welke situatie elke persoon zich bevindt wat betreft het verbruik van aardgas en/of elektriciteit, moet een inlichtingenformulier (zie bijlage X) worden toegevoegd aan de aanvraag voor een vergunning “energieproducten en elektriciteit” (zie § 292) bij een nieuwe vergunning of de wijziging van een bestaande vergunning moet het inlichtingenformulier bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden en gezonden worden naar de bevoegde dienst over het gebied van de leveringsplaats van de elektriciteit en/of het aardgas.
§ 302. Het inlichtingenformulier is beschikbaar op het internet, op volgende website: https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/citizen/welcome, klikken op “Interactieve diensten/Formulieren” zoeken onder het thema “Accijnzen” (titel formulier “AGRILAND”: “Vrijstelling van de bijdrage op de energie op aardgas en elektriciteit – landbouw”).

XII.16 Huishoudens

(art. 429, § 2, k), W. 1)
§ 303. Deze vrijstelling slaat op kolen, cokes en bruinkool en de vaste verwarmingsbrandstoffen, verbruikt door huishoudens.
Onder “verbruikt door huishoudens” moet worden verstaan, elk gebruik ander dan het professionele gebruik, zoals bedoeld in § 57.
§ 304. Geen enkele formaliteit wordt opgelegd aan de huishoudens. Het behoort de leverancier om te bepalen of de accijns is verschuldigd, in functie van de hoedanigheid van zijn klant.

XII.17. Motorbrandstoffen (gas)

(art. 429, § 2, l), W. 1; art. 47, K.B. 1)
§ 305/1. Deze vrijstelling slaat op aardgas (CNG, LNG) en LPG, gebruikt voor voortbeweging.
Wanneer aardgas en LPG worden geleverd als motorbrandstof, dan genieten ze automatisch van de vrijstelling indien ze worden geleverd aan een persoon die een economische activiteit uitoefent en die beschikt over een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “eindgebruiker” of “pomphouder”.
§ 305/2. De distributeurs van aardgas hebben de mogelijkheid om, op grond van de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” van hun klant, bij de levering rechtstreeks de accijnsvrijstelling toe te passen.
Om dit te doen kunnen de distributeurs in het systeem PLDA de codes R518 (aardgas van de GN code 2711 1100 gebruikt als motorbrandstof) en R519 (aardgas van de GN code 2711 2100 gebruikt als motorbrandstof) gebruiken.
Het nummer van de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” van de klant moet ingevuld worden in vak 44, evenals de productcode 8610.
Vanaf het moment dat een klant een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder” kan voorleggen, kan de productcode 8610 automatisch door de leverancier gebruikt worden, zelfs indien deze niet vermeld is op de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “pomphouder”.
§ 306. Omwille van de distributievoorwaarden, heeft aardgas gebruikt als motorbrandstof vooral betrekking op wagenparken verbonden aan een site uitgerust met een compressor die gasvormig aardgas vloeibaar maakt.
Particulieren kunnen zich bevoorraden via een netwerk van pompstations of zij zouden gebruik kunnen maken van een huishoudelijke vulinstallatie die het gas onmiddellijk in de tank van het voertuig perst.

XII.18. Koolzaadolie

(art. 429, § 2, m), W. 1)

XII.18.1. Principes

§ 307. Deze vrijstelling slaat op koolzaadolie gebruikt als motorbrandstof.
§ 308. De vrijstelling is van toepassing onder de volgende voorwaarden:
- Het koolzaad wordt geproduceerd door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die het beroep van landbouwer uitoefent, die alleen handelt of in een samenwerkingsverband, op basis van zijn eigen productie van koolzaad en wanneer deze zonder tussenpersoon aan de eindverbruiker wordt verkocht;
- De vrijstelling zal evenwel geweigerd worden aan elke hiervoor bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon die voordeel heeft gehaald uit vroegere onrechtmatige en bij een besluit van de Europese Commissie onverenigbaar verklaarde steun, tot op het moment waarop zij het totale bedrag van de onrechtmatige steun en de desbetreffende rente voor terugvordering hebben terugbetaald of op een geblokkeerde rekening hebben gestort;
- Deze vrijstelling verstrijkt op 6 februari 2020.

XII.18.2. Verkoop van koolzaadolie

§ 309. Iedere persoon die, alleen of in een samenwerkingsverband koolzaadolie wenst te verkopen, moet:
- over een machtiging erkend entrepothouder beschikken (zie §§ 80 en 82);
- over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit” van het type “Andere” beschikken.

XII.18.2.1. Verkoopsituaties met vrijstelling van accijnzen

- Verkoop van koolzaadolie met vrijstelling zoals voorzien in artikel 429, § 2, m), W.1.
§ 310. Koolzaadolie moet worden “geproduceerd door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die het beroep van landbouwer uitoefent, die alleen handelt of in een samenwerkingsverband, op basis van zijn eigen productie van koolzaad en wanneer deze zonder tussenpersoon aan de eindverbruiker worden verkocht.” De situatie waar de landbouwer-producent van het zaad dit niet zelf perst wordt hierna besproken.
§ 311. De verkoop van koolzaadolie door de landbouwer-producent van het zaad (artikel 2, K.B.3) is onderworpen aan de voorafgaande erkenning overeenkomstig de procedure vastgesteld door de Minister van Financiën.
De landbouwer moet beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit – Andere” met vermelding van de productcode 8213 die overeenstemt met de vrijstelling van artikel 429, § 2, m), W.1.
Bovendien moet aan de aanvraag tot vergunning een “beslissing tot afwijking” toegevoegd worden die toelaat om koolzaadolie op de markt te brengen en die wordt afgeleverd door de Algemene Directie Energie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie en door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
§ 312. Aan de gebruiker die de koolzaadolie verkrijgt in het kader van de vrijstelling van artikel 429, § 2, m), W.1 bij een producent die de hiervoor genoemde bepalingen nauwgezet toepast, wordt geen enkele formaliteit opgelegd. De betreffende hoeveelheden worden ingeschreven in kolom 4b van het magazijnregister 592 – KOOLZAAD van de landbouwer-producent.
- Verkoop of eigen gebruik van koolzaadolie bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof in het kader van de vrijstelling voorzien in artikel 429, § 2, i), W.1 (landbouwwerkzaamheden, …)
§ 313. In geval van het aanschaffen van koolzaadolie in het kader van de vrijstelling voorzien in artikel 429, § 2, i),W.1 (landbouwwerkzaamheden, ...), moet de betrokken gebruiker beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit – Eindgebruiker” met vermelding van de productcode 7913 die overeenstemt met koolzaadolie. Het nummer van deze vergunning moet vermeld worden in het vak “opmerkingen” tegenover de inschrijving van de uitgeslagen hoeveelheden in kolom 4c van het magazijnregister 592 KOOLZAAD van de producent.

XII.18.2.2. Situatie van de landbouwer die niet zelf het koolzaad perst

§ 314. In de situatie waar de landbouwer-producent van het koolzaad niet zelf tot persen overgaat, moet met de volgende voorbeeldsituaties rekening gehouden worden:
a) Indien de landbouwer de verkoop van koolzaadolie in het kader van de vrijstelling van artikel 429, § 2, m), W.1beoogt, moet de olie die voortkomt van uitsluitend zijn eigen koolzaad aan hem teruggeleverd worden onder dekking van een e-AD. De landbouwer moet erkend zijn als erkend entrepothouder en moet beschikken over devergunning “Energieproducten en elektriciteit – Andere” waarvan sprake in vorige alinea's. De perser vermeldt de teruggeleverde hoeveelheden in kolom 5 van zijn eigen magazijnregister 592 KOOLZAAD.
b) Indien de landbouwer in geen enkel geval de verkoop van koolzaadolie beoogt, maar deze wenst te gebruiken in het kader van de vrijstelling voorzien in artikel 429, § 2, i), W.1 moet hij niet in het bezit zijn van een vergunning erkend entrepothouder. Hij moet evenwel steeds beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit – Eindgebruiker” met vermelding van de productcode 7913 die overeenstemt met koolzaadolie.
§ 315. De perser levert de koolzaadolie met vrijstelling van accijnzen op basis van overlegging van die vergunning. De geleverde hoeveelheden worden ingeschreven in kolom 4c van het magazijnregister 592 KOOLZAAD van de perser; een verwijzing naar de vergunning van de landbouwer-eindgebruiker moet opgenomen worden in de kolom “opmerkingen” van het register tegenover de inschrijving van de uitslag.
§ 316. De rechtstreekse verkoop van koolzaadolie van de perser aan een eindgebruiker, evenals de verkoop door een landbouwer van koolzaadolie die niet geproduceerd werd vertrekkende van koolzaad van zijn eigen productie aan een eindgebruiker komen in geen geval in aanmerking voor de vrijstelling voorzien in artikel 429, § 2, m), W.1.

XII.18.3. Vergunning

§ 317. De aanvraag tot het bekomen van een vergunning “energieproducten en elektriciteit” van het type “Andere” bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
De te gebruiken productcode is 8213.
Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat het volgende moet vermelden :
- een beslissing tot afwijking die toelaat dat koolzaadolie op de markt wordt gebracht; deze beslissing wordt afgeleverd door de Algemene Directie Energie van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie en door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu;
- als de aanvrager alleen handelt, het producentnummer (landbouwer), toegekend door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Vlaamse of het Waals Gewest, of, wanneer het gaat om een samenwerkingsverband, de lijst van de nummers toegekend door de gewesten aan de leden van dat samenwerkingsverband;
- een ondertekende verklaring luidend als volgt:
Ondergetekende machtigt/Ondergetekenden machtigen de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen tot kennisname van de informatie die hij heeft/zij hebben meegedeeld aan het Brussels Hoofdstedelijk/Vlaams/Waals (*) Gewest in het kader van zijn/hun oppervlakte-aangifte.

Datum en handtekening(en) van de aanvrager(s)

_____________

(*) Het overbodige doorhalen.”

- elk ander element dat toelaat om de aanvaarding van de aanvraag tot vrijstelling te beoordelen.
§ 318. De afgeleverde vergunning “Energieproducten en elektriciteit – Andere” omvat in het vak “bijzondere voorwaarden”:
- het nummer van de producent (landbouwer) toegekend aan de aanvrager door het gewest (zie § 317);
- de vermelding dat de verkoop van de brandstof aan een eindgebruiker het voorwerp moet uitmaken van een factuur.

XII.19. Professionele diesel

(art. 429, § 5, W. 1)
§ 319/1. De verklarende nota betreffende de regeling “professionele diesel“ is beschikbaar op de internetsite:https://eservices.minfin.fgov.be/mym-portal/public/citizen/welcome, door te klikken op: “interactieve diensten“/“Formulieren“, en te zoeken op het thema “Accijnzen“, onder de titel “DIESEL_EXPL: HANDLEIDING“.
Deze werd opgenomen in Bijlage XI.
De §§ die hierna volgen vullen voormelde nota aan, die integraal van toepassing is.
§ 319/2. Deze vrijstelling slaat op gasolie met een laag zwavelgehalte.
De vrijstelling slaat op de verhoging van de bijzondere accijns, in het kader van het zgn. “cliquetsysteem” en kan enkel gebeuren aan de hand van een terugbetaling.
Ze is van toepassing op het gebruik, als motorbrandstof, van gasolie met een laag zwavelgehalte, in de situaties zoals voorzien in §§ 320 t/m 333.

XII.19.1. Bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een taxidienst verzekeren

§ 320. Enkel de nationale taxidiensten kunnen genieten van de vrijstelling. De taxidiensten moeten een vergunning bezitten die door de gemeentelijke of gewestelijke overheid over het gebied van de uitbater wordt uitgereikt.

XII.19.2. Bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken

§ 321. Wordt bedoeld, het bezoldigd vervoer van personen met motorvoertuigen die een dienst voor het verhuren met chauffeurs uitmaken voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen.
Deze status wordt bevestigd middels het goedkeuringsattest betreffende de aanpassing van een auto afgeleverd door de FOD Mobiliteit en Vervoer.
§ 322. De situatie van voertuigen ingeschreven als ziekenauto EN waarvoor door de FOD Mobiliteit en Vervoer een goedkeuringsattest werd geviseerd met betrekking tot de montage van een volautomatische rolstoellift aan de schuifdeur, moet aangepakt worden rekening houdend met de volgende redenering:
a) Ziekenauto's zijn uitgesloten van de procedure van terugbetaling toegepast voor de “professionele diesel”.
b) Voertuigen met een “dubbel gebruik”, in casu ziekenauto én motorvoertuig aangepast voor het vervoer van gehandicapte personen, kunnen de procedure van terugbetaling voor de “professionele diesel” toepassen onder de volgende voorwaarden:
- de terugbetaling van de te veel betaalde bijzondere accijns kan gevraagd worden voor het gedeelte van de gasolie dat gebruikt werd voor het bezoldigd vervoer van personen met een motorvoertuig dat een dienst voor het verhuren met chauffeur uitmaakt voor zover dit gebeurt met voertuigen die aangepast zijn voor het vervoeren van gehandicapte personen, maar niet voor het gedeelte van de gasolie dat gebruikt werd voor het gebruik als “ziekenauto”;
- de onderverdeling tussen het gebruik als “ziekenauto” en het gebruik voor “vervoer van gehandicapte personen” moet controleerbaar zijn voor de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen. Indien dit niet het geval is, moeten de voertuigen aangemerkt worden als zijnde bestemd voor het gebruik als “ziekenauto”.

XII.19.3. Vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden

§ 323. De motorvoertuigen of het samenstel van voertuigen moeten uitsluitend zijn bestemd voor het goederenvervoer over de weg en de maximaal toegelaten massa moet gelijk zijn aan of meer zijn dan 7,5 ton.
Onder ‘motorvoertuigen’ zijn ook tractoren begrepen, op voorwaarde dat zij voldoen aan alle hierboven vermelde voorwaarden EN enkel wanneer zij worden aangedreven met hoogbelaste ongemerkte (witte) gasolie.
§ 324. Zowel Belgische eindgebruikers als deze uit een andere Lidstaat kunnen gebruik maken van de vrijstelling.

XII.19.4. Vervoer van personen, geregeld of occasioneel, met een motorvoertuig van de categorieën M2 of M3

§ 325. De motorvoertuigen van categorieën M2 en M3 worden als volgt omschreven in artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto’s, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen:
- “categorie M2: voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van ten hoogste 5 ton;
- categorie M3: voor het vervoer van passagiers ontworpen en gebouwde voertuigen met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en met een maximale massa van meer dan 5 ton”.
§ 326 en 327. Opgeheven.

XII.19.5. Voertuigen uitgesloten van de procedure

§ 328. Opgeheven.
§ 329. Opgeheven.
§ 330. Opgeheven.
§ 331. Opgeheven.
§ 332. Wat meer in het bijzonder de voertuigen bestemd voor de afvalinzameling betreft, zijn enkel uitgesloten van het voordeel van de vermelde terugbetaling, de vrachtwagens voor het ophalen van huishoudelijk afval (zie foto hieronder), uitgerust met voorzieningen voor het laden, voor het samenpersen, voor het bevochtigen, enz.

Iedere nieuwe vergunning “energieproducten en elektriciteit” moet in het vak “Specifieke voorwaarden” daarom aangevuld worden met de volgende opmerking:
De vrachtwagens gebruikt voor het ophalen van huishoudelijk afval die uitgerust zijn met voorzieningen voor het laden, voor het samenpersen, voor het bevochtigen, enz. zijn uitgesloten van de procedure van de terugbetaling in het kader van de “professionele diesel”.
§ 333. Opgeheven.

XII.19.6. Vrijstelling

§ 334. De gasolie is vrijgesteld van de bijzondere accijns ten belope van een bedrag van 247,6158 euro per 1.000 liter bij 15° C (bedrag van toepassing sinds 19/07/2018).
Dit bedrag werd verhoogd bij elke verhoging van de bijzondere accijns in het kader van het zgn. “cliquetsysteem”, ten belope van het bedrag van deze verhoging.
De vrijstelling van de bijzondere accijns gebeurt aan de hand van een terugbetaling.

XII.19.7. Begunstigde

§ 335/1. De teruggaaf wordt toegestaan aan de persoon die effectief het beoogde vervoer uitvoert: in principe zal dit de eigenaar van het voertuig zijn. Desalniettemin kan, indien een voertuig feitelijk ter beschikking staat van een andere persoon dan degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven bij de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (bij huur of leasing), teruggaaf verleend worden aan degene die feitelijk de beschikking over het voertuig heeft gehad. In dat geval moet het huurcontract of het contract van leasing op het eerste verzoek ter beschikking gesteld worden van de bevoegde ambtenaren.
§ 335/2. Wanneer de aanvraag tot terugbetaling wordt ingediend door een mandataris, dan wordt de terugbetaling effectief uitgevoerd op het rekeningnummer dat door de mandataris werd vermeld op de aanvraag tot terugbetaling, op voorwaarde dat een kopie van de volmacht bij voormelde aanvraag werd gevoegd en waarin opgenomen is dat de mandataris de terugbetaling in ontvangst neemt.
Indien in de volmacht vermeld is dat de mandataris optreedt als enige contactpersoon van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen in het kader van de terugbetalingsdossiers en de vergunning “Energieproducten en elektriciteit”, dan moet alle correspondentie betreffende de terugbetalingsdossiers en de vergunning “Energieproducten en elektriciteit” gericht zijn aan de mandataris.

XII.19.8. Vergunning

§ 336. Iedere persoon die wenst te genieten van de vrijstelling moet beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit - Eindgebruiker.
§ 337. De aanvraag tot het bekomen van een dergelijke vergunning bevat een groot aantal verplicht in te vullen vakken (zie § 106).
Het geschatte verbruik is de hoeveelheid die de aanvrager denkt te tanken of in te slaan op jaarbasis. Hierbij dient geen onderscheid gemaakt te worden tussen binnenlandse of buitenlandse trajecten. Indien de eindgebruiker tijdens het jaar meent dat de werkelijke hoeveelheid meer of minder zal zijn dan de opgegeven geschatte hoeveelheid, hoeft er daarvoor toch geen aanvraag tot aanpassing van de vergunning te worden ingediend.
De productcode die moet worden gebruikt is 22.
§ 338. Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een dossier dat enerzijds een beschrijving bevat van de voornaamste economische activiteit van de aanvrager en anderzijds van elk ander element dat toelaat om na te gaan of de gevraagde vrijstelling kan worden toegestaan.
Bovendien moeten volgende bijkomende stukken aan de aanvraag worden toegevoegd:
- indien de handelsboekhouding niet in België wordt gevoerd, een verbintenis dat te allen tijde en op het eerste verzoek van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen alle boekhoudkundige stukken zullen worden voorgelegd;
- voor de taximaatschappijen: een kopie van het inschrijvingsbewijs afgegeven door de D.I.V. van alle betrokken voertuigen en een kopie van de vergunning als taxibedrijf afgegeven door de gemeentelijke of de gewestelijke overheid;
- voor de vervoersbedrijven van personen en goederen: voor alle betrokken voertuigen een kopie van het inschrijvingsbewijs afgegeven door de D.I.V. voor de hier te lande gevestigde bedrijven of voor de in een andere Lidstaat gevestigde bedrijven een gelijkwaardig document van inschrijving van het voertuig.
§ 339. Aan de Belgische vervoerders wordt toegestaan dat de kopieën van de inschrijvingsbewijzen worden vervangen door een lijst van de voertuigen. In deze lijst moeten alle gegevens worden opgenomen die op de inschrijvingsbewijzen voorkomen.
§ 340. De in een andere Lidstaat gevestigde vervoerders moeten bij hun aanvraag een kopie voegen, van het document dat overeenkomt met het Belgisch inschrijvingsbewijs, van alle betrokken voertuigen en bovendien een kopie van een officieel document waarop de maximaal toegelaten massa wordt vermeld. In het geval die stukken in een andere taal dan het Nederlands, het Frans of het Duits zouden zijn gesteld, dient daarvan een officiële vertaling te worden toegevoegd.
De aanvraag van deze vervoerders moet bovendien ingediend worden op het buitenlands BTW-nummer en niet op het eventuele Belgische BTW-nummer.
Wanneer de handelsboekhouding in een andere Lidstaat wordt gevoerd, is deze namelijk niet controleerbaar in België.
De facturen daarentegen moeten in dergelijk geval wél op het Belgisch BTW-nummer worden opgemaakt.
§ 341. De in de loop van een semester tussengekomen wijzigingen in de samenstelling van het wagenpark waarvoor het voordeel van de terugbetaling wordt gevraagd moeten aan de bevoegde dienst worden medegedeeld ten laatste tegen:
- het einde van de maand juli voor de wijzigingen opgetreden gedurende het 1ste semester; en
- het einde van de maand januari voor de wijzigingen opgetreden gedurende het 2de semester van het voorgaande jaar.

XII.19.9. Aanvraag tot terugbetaling
XII.19.9.1. Nationale eindgebruikers

§ 342. De aanvraag tot terugbetaling kan op 2 manieren gebeuren: op papier of via de online applicatie PDIE.
§ 343. Opgeheven.

XII.19.9.2. Communautaire eindgebruikers

§ 344. Communautaire eindgebruikers kunnen enkel de procedure op papier gebruiken.

XII.19.9.3. BTW-gegevens van de leverancier

§ 345. Met ingang van 1 juni 2007 werd de aangifte voor professionele diesel zodanig aangepast dat, naast de normale gegevens, eveneens de naam en het BTW-nummer van de brandstofleverancier vermeld moet worden (zie laatste pagina van het formulier).
Deze gegevens moeten bij elke aangifte en door alle aanvragers meegedeeld worden (zowel deze zonder eigen opslagcapaciteit als deze mét eigen opslagcapaciteit).
De vermelding van deze gegevens behoort integraal tot de aanvraag tot terugbetaling, zonder welke de terugbetaling niet uitgevoerd zal worden dan nadat de bedoelde informatie verstrekt wordt aan de Dienst professionele diesel.
Voor personen die brandstof aankopen door middel van een tankkaart volstaat de vermelding van naam en BTW-nummer van degene die de globale factuur opstelt (bv. Q8 Belgium voor een Q8 tankkaart / DKV voor een DKV tankkaart). Een uitsplitsing per tankstation is niet nodig, maar deze gegevens moeten uiteraard wel ter beschikking zijn bij de aanvrager.

XII.19.10. Indienen van een aanvraag tot terugbetaling
XII.19.10.1. Nationale eindgebruikers

§ 346. De papieren aanvraag tot terugbetaling van de te recupereren bijzondere accijns moet ingereikt worden bij een centrale dienst gevestigd in de regio Brussel. Het adres van deze dienst is het volgende :
Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen
Dienst professionele diesel
Administratief Centrum Kruidtuin – Finance Tower (13e verdieping)
Kruidtuinlaan 50
1000 Brussel
e-mail : da.buek.aca.gasoil.bruxelles@minfn.fed.be
§ 347. De terugbetalingsaanvraag kan bij de bevoegde dienst op elk ogenblik worden ingereikt. Zij moet ingediend worden binnen een termijn van 3 jaar te rekenen vanaf de datum van tanken.
Belangrijk
De terugbetaling wordt slechts toegestaan voor de leveringen van gasolie uitgevoerd na het verkrijgen van de vereiste vergunning “energieproducten en elektriciteit” – “eindgebruiker”.
§§. 348 t.e.m. 375. Opgeheven.

XIII. Diversen

XIII.1. Tankstations

(art. 49 t/m 52, K.B. 1)
§ 376. Onder tankstation wordt verstaan, iedere privé of voor het publiek beschikbare installatie waar motorbrandstof vanuit vaste opslagtanks wordt overgeheveld in brandstofreservoirs van motorvoertuigen.
Van deze definitie zijn uitgesloten de installaties die dienen voor de exclusieve bevoorrading van de motorvoertuigen die uitsluitend worden gebruikt door de enige exploitant van deze installaties. Dit is bijvoorbeeld het geval voor firma’s voor wegtransport die over eigen opslagcapaciteit beschikken voor hun eigen voertuigenpark.
§ 377. Iedere houder van een tankstation moet beschikken over een vergunning “Energieproducten en elektriciteit”van het type “Pomphouder (zie §§ 101 t/m 102).
Hij moet een administratie houden van de voorraden en de bewegingen van de producten (zie § 111) onder de vorm van een register waarvan het model is bijgevoegd als Bijlage XII.
Er kan toegestaan worden dat een register van afwijkend model wordt gehouden, voor zover dat de voorziene gegevens erin zijn opgenomen. Deze laatste kan tevens toestaan dat in het register ook andere gegevens worden bijgehouden, op voorwaarde evenwel dat deze de leesbaarheid van de voorziene gegevens niet schaden.
§ 378. Voor de verkoop van butaan en propaan in flessen werd het houden van een register niet opgelegd.
§ 379. Voorts moet de uitbater van een tankstation ter plaatse waar het tankstation is gevestigd een plan bewaren van zijn reservoirs en opslagtanks, met vermelding van hun opslagcapaciteit, de soort van het energieproduct waarvoor ze zijn bestemd, alsmede van de pompen, de tellers en andere meet- en laadinrichtingen.
§ 380. In het geval dat tankstations geautomatiseerd en eventueel zonder de aanwezigheid van personeel worden uitgebaat, kan worden toegestaan dat het plan en het register op een andere plaats worden bewaard, voor zover dat het niveau van de voorraden energieproducten die aanwezig zijn in de opslagtanks vanop afstand kan gemeten worden door een centraal beheerspunt. Hiervoor moet aan de Administrateur-generaal een machtiging “register pomphouder – centraal beheer” worden aangevraagd.
§ 381. Buiten de niet-gemerkte brandstoffen waarvan de verkoop door de tankstations aan geen enkele beperking is onderworpen, mogen deze ook volgende producten verkopen:
- gemerkte kerosine bestemd om te worden gebruikt als verwarmingsbrandstof;
- gemerkte gasolie bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden.
Ze betrekken deze twee gemerkte producten aan het hoogste tarief inzake accijnzen dat betrekking heeft op het respectievelijke gebruik.
Het is hen verboden om:
- gemerkte kerosine bestemd om te worden gebruikt als motorbrandstof voor industriële en commerciële doeleinden;
- gemerkte gasolie bestemd om te worden gebruikt als verwarmingsbrandstof te betrekken.
§ 382. De verkoop van gemerkte producten brengt voor de betrokken tankstations verplichtingen met betrekking tot de infrastructuur en publiciteit met zich mee (zie art. 51, K.B. 1).
Naast de exploitatiewijze waarvan sprake in artikel 51, § 1, K.B.1, wordt de volgende exploitatiewijze, waar de aanwezigheid van de uitbater van het tankstation niet vereist is op het ogenblik van de tankbeurt, toegestaan onder de volgende voorwaarden:
1) naast de voorwaarden opgenomen in artikel 51, § 1, 1° en 2°, K.B.1:
a) de gemerkte gasolie mag enkel beschikbaar worden gesteld voor gebruikers met een tankkaart, afgegeven door de eigenaar van het tankstation, door de petroleummaatschappij of door een internationale leverancier van tankkaarten en waarop de naam, het adres, de woonplaats of de zetel van de kaarthouder zijn vermeld;
b) de houders van deze tankkaarten moeten een verbintenis ondertekenen voor het correcte gebruik van de kaart en houdende erkenning van hun aansprakelijkheid bij misbruik van de tankkaart;
c) de houders van de tankkaarten garanderen de betaling van boeten in geval onwettige handelingen zouden worden gepleegd;
d) de uitbater van het tankstation verbindt zich ertoe aansprakelijkheid te dragen in geval gemerkte gasolie niet correct wordt aangeboden;
e) de tankbeurten worden door de uitbater van het tankstation opgevolgd via een verplicht cameratoezicht; bij vaststelling van misbruik moet de tankkaart worden geblokkeerd en moet de bevoegde dienst over het pompstation worden verwittigd, deze laatste kan de camerabeelden ook op eigen initiatief opvragen;
f) de camerabeelden moeten voor een periode van ten minste 3 maanden worden bewaard, de gegevens betreffende de tankbeurten daarentegen moeten gedurende ten minste 5 jaar worden bewaard;
g) tegen de 15de van de maand volgend op een kwartaal moet bij de bevoegde dienst opgave worden gedaan van alle tijdens het afgelopen kwartaal verrichte tankbeurten.
2) in geval de uitbater van het tankstation vorenbedoelde voorwaarden niet naleeft, wordt, bij toepassing van de artikelen 23 en 24 van de wet van 22 december 2009 betreffende de algemene regeling inzake accijnzen, zijn vergunning “Energieproducten en elektriciteit – Pomphouder” ingetrokken.

XIII.2. Normale reservoirs en containers voor speciale doeleinden

(art. 430, W. 1)
§ 383. De in een andere Lidstaat tot verbruik uitgeslagen energieproducten zijn in België niet aan accijnzen onderworpen wanneer die zich bevinden in:
- de normale reservoirs van bedrijfsvoertuigen en bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof voor deze voertuigen;
- containers voor speciale doeleinden die bestemd zijn om te worden gebruikt voor de werking, tijdens het vervoer, van systemen waarmee deze containers zijn uitgerust.
§ 384. Art. 430, § 2, W. 1 bepaalt het begrip “normale reservoirs” en “containers voor speciale doeleinden”.


Bijlage I - Administratief akkoord inzake controlemaatregelen voor bepaalde minerale oliën overeenkomstig artikel 2 bis, lid 3 van richtlijn 92/81/eg van de raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën

Bijlage II - Administratief akkoord inzake controlemaatregelen voor bepaalde energieproducten, afgesloten overeenkomstig artikel 20, paragraaf 3 van de Richtlijn 03/96/EG van de Raad

Bijlage III - ​Magazijnregister 592 – “Koolzaad”

Bijlage IV - ​Bio-Certificaat

Bijlage V - Bio-balans

Bijlage VI - Koninklijk ​Besluit van 3 november 1993 betreffende de landtanks

Bijlage VII - Verklarende​ nota “Vergunning energieproducten en elektriciteit”

Bijlage VIII - Overzicht van de verplicht in te vullen vakken “Vergunning energieproducten en elektriciteit”

Bijlage IX - Verklarende​ nota met betrekking tot de procedure “Gemengd gebruik”

Bijlage X – Vrijstelling van de bijdrage op de energie geheven op aardgas en elektriciteit uitsluitend gebruikt voor landbouw-, tuinbouw-, visteelt- en bosbouwwerkzaamheden (a​rt. 429, § 2, i) van de programmawet van 27 december 2004) - Inlichtingenformulier

Bijlage XI - Handleiding professionele diesel

Bijlage XII - Register pomphouder


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Circulaire 2024/C/59 betreffende energieproducten en elektriciteit

Masp - nieuwe planning voor IDMS