Circulaire 2018/C/123 over achterstallige pensioenen

Op 13/11/2018 publiceerde de Algemene Administratie van de Fiscaliteit een Addendum bij de circulaire nr. Ci.RH.241/629.863 (AAFisc Nr. 46/2013) van 13.11.2013 over de toepassing van de gemiddelde aanslagvoet en meer bepaald over de notie ꞌlaatste vorige jaar van normale beroepswerkzaamheid of referentiejaarꞌ.



I. Inleiding

Deze circulaire brengt de administratieve bepalingen in herinnering over de toepassing van de gemiddelde aanslagvoet (1) en meer bepaald over het in aanmerking te nemen ꞌlaatste vorige jaar van normale beroepswerkzaamheid of referentiejaarꞌ in het geval van achterstallige pensioenen (2).


(1) Als bedoeld in artikel 171, 5° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).

(2) Toepassing van het nr. 171/329 van de Commentaar op het WIB 92 (Com.IB 92).


II. Nr. 171/329, Com.IB 92

Wat betreft de bepaling van de gemiddelde aanslagvoet en het in aanmerking te nemen ꞌlaatste vorige jaar van normale beroepswerkzaamheid of referentiejaarꞌ stelt het nr. 171/329, Com.IB 92 voor achterstallige pensioenen het volgende:

ꞌEr wordt opgemerkt dat voor de achterstallige pensioenen, het referentiejaar niet noodzakelijk het laatste jaar van de werkelijke uitoefening van de beroepswerkzaamheid moet zijn. Bij de gepensioneerden die elke werkzaamheid hebben stopgezet, kan het referentiejaar het meest recente vorige jaar zijn dat aan het jaar van de betaling van de achterstallige pensioenen voorafgaat en tijdens hetwelk de belanghebbenden gedurende twaalf maanden een belastbaar normaal rust- of overlevingspensioen hebben verkregen.ꞌ


III. Circulaire nr. Ci.RH.241/629.863 (AAFisc Nr. 46/2013) van 13.11.2013

De circulaire van 13.11.2013 heeft de interpretatie opgeheven die in de nummers 171/324 en 171/325, Com.IB 92 werd gegeven aan de notie ꞌlaatste vorige jaar van normale beroepswerkzaamheid of referentiejaarꞌ.


Nr. 171/324, Com.IB 92

Onder ꞌhet laatste vorige jaar tijdens hetwelk de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid gehad heeftꞌ (hierna ꞌreferentiejaarꞌ genoemd) verstaat men het meest recente vorige jaar waarin de betrokkene in België of in het buitenland gedurende twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten – welke ook hun aard is – heeft behaald, die in de PB tegen de progressieve aanslagvoet werden belast of zouden belast geweest zijn indien de betrokkene aan die belasting was onderworpen geweest.

Het feit dat die beroepsinkomsten ook belastbare vervangingsinkomsten omvatten, doet geen afbreuk aan de in het vorige lid uiteengezette regel.


Nr. 171/325, Com.IB 92

Strikt genomen, is het dus niet zozeer het feit dat de betrokkene gedurende twaalf maanden en op ononderbroken wijze een beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, dat doorslaggevend is, doch veeleer het feit dat hij gedurende diezelfde periode belastbare beroepsinkomsten heeft verkregen. Er is met andere woorden niet vereist dat een beroepswerkzaamheid werd uitgeoefend van 1 januari tot 31 december, maar wel dat de belastingplichtige gedurende elk van de twaalf maanden van het beschouwde jaar belastbare beroepsinkomsten heeft verkregen (met inbegrip van vervangingsinkomsten of pensioenen, renten enz.) (PV nr. 505, 29.09.1993, Sen. de Donnéa, Bull. 735, blz. 380).


IV. Commentaar

Voormelde opheffing heeft tot gevolg dat in principe enkel nog het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, kan worden aangemerkt als een geldig referentiejaar. Of een beroepswerkzaamheid een normale beroepswerkzaamheid is, moet worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke omstandigheden eigen aan ieder geval afzonderlijk.


Het jaar waarin een belastingplichtige geen normale beroepswerkzaamheid heeft uitgeoefend, maar gedurende elk van de twaalf maanden belastbare beroepsinkomsten heeft verkregen (met inbegrip van vervangingsinkomsten, pensioenen, renten, enz.) kan niet als een geldig referentiejaar worden aangemerkt (bijvoorbeeld een belastingplichtige die gedurende het jaar 3 maanden een beroepsactiviteit heeft uitgeoefend en de overige 9 maanden van inactiviteit een vervangingsinkomen heeft gekregen).


De circulaire van 13.11.2013 heeft evenwel de administratieve bepaling opgenomen onder het nummer 171/329, Com.IB 92 niet opgeheven. Die bepaling is dus nog steeds van toepassing.


Concreet betekent dit dus dat voor achterstallige pensioenen het referentiejaar niet noodzakelijk het laatste jaar van de werkelijke uitoefening van de beroepswerkzaamheid moet zijn. Bij de gepensioneerden die elke werkzaamheid hebben stopgezet, kan het referentiejaar het meest recente vorige jaar zijn dat aan het jaar van de betaling van de achterstallige pensioenen voorafgaat en tijdens hetwelk de belanghebbenden gedurende twaalf maanden een belastbaar normaal rust- of overlevingspensioen hebben verkregen.


Het voorgaande werd bevestigd door de heer Minister (3).


(3) Antwoord van de heer Minister op de mondelinge parlementaire vraag nr. 25985 van volksvertegenwoordiger Luk Van Biesen van 20.06.2018 (Kamer, Integraal Verslag – Commissie voor de Financiën en de Begroting, 2017-2018, CRIV 54 COM 929 d.d. 20.06.2018, blz. 19).


Bron

Mots clés

Articles recommandés

Meer dan dubbel zoveel 65-plussers aan het werk in de privé

Bijna één op de vijf zorgbedrijven zet flexi-jobbers in

Helft Belgen wil verloning deels zelf kiezen met cafetariaplan