logo

Circulaire 2019/C/18 betreffende de belastingplichtvan erkende ondernemingsloketten

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit publiceerde op 20/02/2019 de circulaire 2019/C/18, Erkende ondernemingslokketten verrichten zowel taken van openbare dienst of van algemeen belang als een aantal adviserende en begeleidende diensten (met uitzondering van diensten die bij wet exclusief voorbehouden zijn aan voorbepaalde vrije, dienstverlenende en intellectuele beroepen uit de economische sector), waarvan de behandeling op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde hierna omstandig wordt toegelicht.


I. Wettelijk kader

Ingevolge de wet van 16.01.2003 houdende de oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO), tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen (1) werd in de inrichting van ondernemingsloketten voorzien. Artikel I.2., 13°, van het Wetboek van Economisch Recht van 28.02.2013 (hierna: Wetboek Economisch Recht) omschrijft een ondernemingsloket als een instelling die erkend is in uitvoering van boek III, titel 2, hoofdstuk 3, van voornoemd Wetboek Economisch Recht en belast is met taken van openbare dienst of van algemeen belang bedoeld in deze titel 2.

(1) Met ingang van 09.05.2014 vervangen door de Wet 17.07.2013 houdende invoeging van Boek III " Vrijheid van vestiging, dienstverlening en algemene verplichtingen van de ondernemingen ", in het Wetboek van Economisch Recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek III en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek III, in boeken I en XV van het Wetboek van Economisch Recht.


De taken van openbare dienst of van algemeen belang worden onder meer opgesomd in artikel III.59, van het Wetboek van Economisch Recht van 28.02.2013 (bijvoorbeeld de inschrijvingsplichtige ondernemingen in die hoedanigheid inschrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen, het ontvangen voor rekening van de Schatkist van de inschrijvings- en registratierechten, retributies en kosten voor publicatie, het afwikkelen van vergunningsaanvragen, enzovoort). De vergoeding die het ondernemingsloket voor deze diensten ontvangt, wordt bepaald bij artikel artikel III.73, van voornoemd Wetboek. Hierbij wordt aan de Koning de bevoegdheid gegeven om bij besluit:

1° het percentage vast te stellen dat de ondernemingsloketten inhouden van de ontvangen inschrijvings-, registratie- en publicatierechten, en retributies, als vergoeding voor hun opdracht met toepassing van de artikelen III.50 en III.59, 8° van het Wetboek van Economisch Recht

2° de in 1° bedoelde vergoeding aan te passen, volgens door Hem vastgestelde nadere regels, om de kwaliteit van de dienstverlening te stimuleren;

3° de bedragen vast te leggen die de ondernemingsloketten ontvangen voor formaliteiten waarvoor zij de beslissingsbevoegdheid hebben toegewezen gekregen van een federale administratie, zoals bedoeld in artikel III.59, 6°.

Bijkomend kunnen ondernemingsloketten aan ondernemingen adviserende en begeleidende diensten verlenen, met uitzondering van diensten die bij wet exclusief zijn voorbehouden voor bepaalde vrije, dienstverlenende en intellectuele beroepen uit de economische sector (artikel III.59, § 2, van het Wetboek van Economisch Recht). Bij toepassing van artikel III.73, § 2, van datzelfde Wetboek kunnen de erkende ondernemingsloketten voor deze taken een eigen prijszetting bepalen per verrichting of forfaitair op jaarbasis.

Het onderscheid tussen deze beide categorieën van taken is van essentieel belang en wordt hierna dan ook verder toegelicht.


II. Categorieën van taken

Voor de taken die zij verrichten dienen de erkende ondernemingsloketten te worden aangemerkt als btw-belastingplichtigen in de zin van artikel 4 van het Btw-Wetboek. Overeenkomstig artikel 2 van voornoemd Wetboek zijn deze taken aan Belgische btw onderworpen wanneer zij onder bezwarende titel worden verricht en in België plaatsvinden.

De taken zoals omschreven in artikel III.59, van het Wetboek van Economisch Recht worden gekwalificeerd als diensten in de zin van artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek.


Ten aanzien van de plaatsbepaling van dergelijke diensten dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang de afnemer van die diensten wordt aangemerkt als een belastingplichtige in de zin van artikel 21, § 1, van het Btw-Wetboek (B2B-context) dan wel als een andere persoon zoals bijvoorbeeld een passieve holding of een niet-belastingplichtige rechtspersoon die niet voor btw-doeleinden is geïdentificeerd (B2C-context). Wanneer de taken zoals omschreven bij artikel III.59, van het Wetboek van Economisch Recht worden verricht in een B2B-context dient hun plaatsbepaling te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek (plaats van vestiging van de ontvanger van de dienst). Worden deze handelingen daarentegen verricht in een B2C-context dan dient de plaatsbepaling in principe te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 21bis, § 1, van het Btw-Wetboek (plaats van vestiging van de dienstverrichter).


A. Taken van openbare dienst of van algemeen belang

Wanneer een onderneming zich bij de erkende ondernemingsloketten aanbiedt met het oog op het bekomen of het doorhalen van een ondernemingsnummer of nog om een wijziging mede te delen, dient de onderneming hiervoor een bij koninklijk besluit vastgesteld bedrag te betalen. De loketten zijn gemachtigd voor rekening van de Schatkist de inschrijvingsrechten en alle andere rechten en kosten te ontvangen. Er wordt benadrukt dat deze taken door de erkende ondernemingsloketten worden verricht in opdracht van de overheid (KBO) door wie zij worden vergoed.

De behandeling van een dergelijke dienst op het stuk van de btw wordt hierna verduidelijkt aan de hand van een voorbeeld.


Voorbeeld

Veronderstel dat de onderneming X zich inschrijft bij een erkend ondernemingsloket. De op 01.01.2019 bepaalde wettelijke vergoeding bedraagt 88,50 euro (deze wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd). Het ondernemingsloket int het inschrijvingsrecht voor rekening van de Schatkist. Aan de onderneming wordt een ontvangstbewijs uitgereikt. Op dit ontvangstbewijs mag in geen enkele veronderstelling de belasting over de toegevoegde waarde worden vermeld.



Overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28.05.2003 tot vaststelling van het bedrag van het inschrijvingsrecht voor de Kruispuntbank van Ondernemingen als handels- of ambachtsonderneming, en de vergoeding van de erkende ondernemingsloketten, ontvangen de erkende ondernemingsloketten voor hun medewerking aan de inschrijving een bedrag dat gelijk is aan 100 % van de inschrijvingsrechten (btw inbegrepen) bedoeld in artikel 2 van voormeld koninklijk besluit. Deze vergoeding, die aldus door de overheid aan het erkend ondernemingsloket wordt toegekend, is onderworpen aan het normale btw-tarief dat thans 21 % bedraagt.



Gelet op het feit dat de erkende ondernemingsloketten in de uitvoering van hun taken van openbare dienst en algemeen belang diensten verstrekken aan de overheid (KBO) wordt de belasting overeenkomstig artikel 22bis, § 4, eerste lid, van het Btw-Wetboek opeisbaar over het ontvangen bedrag op het tijdstip waarop de betaling of een deel ervan wordt ontvangen.

Ten laatste de vijftiende dag van de maand na die waarin de belasting opeisbaar is geworden over het geheel of een deel van de prijs dient het erkend ondernemingsloket een factuur uit te reiken aan de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) met betrekking tot de door haar verrichte prestaties waarvoor zij werd vergoed (toepassing van artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde).


B. Bijkomende adviserende en begeleidende diensten

Wanneer een onderneming een beroep doet op een erkend ondernemingsloket voor bijkomende adviserende en begeleidende diensten kan dat loket daarvoor een vrij te bepalen vergoeding vragen van de onderneming.

Er wordt benadrukt dat deze bijkomende adviserende en begeleidende diensten steeds in opdracht van de ondernemingen zelf worden verricht. De behandeling van een dergelijke dienst op het stuk van de btw wordt hierna verduidelijkt aan de hand van twee voorbeelden.


Voorbeeld 1

Veronderstel dat de Belgische onderneming Y voor begeleiding een beroep doet op een erkend ondernemingsloket (de onderneming verzoekt in haar naam de aangifte 604A in te dienen). Het ondernemingsloket vraagt een vergoeding van 100 euro, inclusief btw. Aan de onderneming wordt een factuur uitgereikt, ten laatste de vijftiende dag van de maand na die waarin de btw opeisbaar is geworden.



Wat de regels inzake opeisbaarheid voor deze diensten betreft wordt verwezen naar de bepalingen van de artikelen 22 en 22bis van het Btw-Wetboek.


Tot wat kan dienen wordt in herinnering gebracht dat de plaatsbepaling van dergelijke diensten in principe steeds gebeurt overeenkomstig de bepalingen van artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek (plaats ontvanger van de dienst) wanneer het een B2B-context betreft, dan wel overeenkomstig artikel 21bis, § 1, van voornoemd Wetboek (plaats dienstverrichter) wanneer het een B2C-context betreft.


Wanneer het erkend ondernemingsloket dergelijke bijkomende adviserende en begeleidende diensten verricht voor een in een andere lidstaat gevestigde belastingplichtige (B2B-context) dient de plaatsbepaling van dergelijke diensten te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van artikel 21, § 2, van het Btw-Wetboek. Dergelijke diensten worden bij toepassing van dat artikel geacht plaats te vinden daar waar de ontvanger van de dienst is gevestigd (3).


(3) Hiermee wordt bedoeld de plaats waar de ontvanger van de dienst de zetel van zijn economische activiteit of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de dienst is verricht, of bij gebreke, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.


Voorbeeld 2

Veronderstel dat de Nederlandse onderneming Z voor begeleiding en advies een beroep doet op een erkend ondernemingsloket in België. Het ondernemingsloket vraagt hiervoor een vergoeding van 1.000 euro. De dienstverrichter moet een factuur uitreiken aan haar in het buitenland gevestigde medecontractant waarop de gevraagde vergoeding wordt vermeld, alsook de reden waarom de btw niet in België verschuldigd was (de vermelding 'btw verlegd').




Bron: Fisconetplus


Mots clés

Aanbevolen artikelen

Zelfstandige worden

Kan de fiscus binnenkort zelf de aanvangsdatum van de bijzondere aanslagtermijn bepalen?

Het verloop van de bezwaarfase ...