De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Vennootschapsbelasting publiceerde op 26/09/2019 de circulaire 2019/C/95. Deze circulaire bespreekt de wijzigingen die aan art. 19bis, WIB 92, zijn aangebracht door de programmawet van 25.12.2017 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die door deze maatregel worden bedoeld.
I. Inleiding
II. Wettelijke bepalingen
III Wijzigingen aangebracht in art. 19bis, WIB 92
1. Bedoelde instellingen voor collectieve belegging
2. Verlaging van de drempel voor beleggingen in schuldvorderingen
3. Vormwijzigingen
1. Principe
2. Toepassingsmodaliteiten
A. ICBE's zoals bedoeld in de vorige versie van art. 19bis, WIB 92
B. Bepaling van de periode waarin de effecten door de belastingplichtige werden behouden
1. Deze circulaire bespreekt de wijzigingen die aan art. 19bis, WIB 92, zijn aangebracht door de art. 101 en 103, PW 25.12.2017 (1).
(1) Programmawet 25.12.2017, BS 29.12.2017, blz. 116.365 e.v.
Naast bepaalde vormaanpassingen (2), werd art. 19bis, WIB 92, op twee vlakken gewijzigd met betrekking tot het bepalen van de instellingen die onder het toepassingsgebied van de maatregel vallen:
1) voortaan vallen de 'instellingen voor collectieve belegging' en niet langer uitsluitend de 'collectieve beleggingsinstellingen in effecten' onder het toepassingsgebied;
2) de drempel voor beleggingen in schuldvorderingen wordt van 25 % tot 10 % verlaagd.
(2) Zie art. 101, 3° tot 5°, PW 25.12.2017, en nr. 12 en 13 hierna.
2. De nieuwe bepalingen zijn van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend voor vanaf 01.01.2018 verworven rechten van deelneming in een ICB (3). De bijzonderheden met betrekking tot de inwerkingtreding van de wijzigingen in art. 19bis, WIB 92, worden in een afzonderlijke titel besproken.
(3) Zie art. 103, PW 25.12.2017.
3. Hierna volgen de wettelijke bepalingen die in deze circulaire besproken worden.
Art. 101, PW 25.12.2017
“In artikel 19bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2005, 21 december 2009, 19 mei 2010, 13 december 2012 en 30 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden “collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan 25 pct. van het vermogen” vervangen door de woorden “instelling voor collectieve belegging waarvan meer dan 10 pct. van het vermogen”;
2° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden “collectieve beleggingsinstelling in effecten” vervangen door de woorden “instelling voor collectieve belegging”;
3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden “collectieve beleggingsinstelling” vervangen door de woorden “instelling voor collectieve belegging”;
4° in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden “bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992” opgeheven en worden de woorden “collectieve beleggingsinstelling” vervangen door de woorden “instelling voor collectieve belegging”;
5° in paragraaf 1, vijfde lid, worden de woorden “voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009” vervangen door de woorden “koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992”;
6° in paragraaf 1, zesde lid, worden de woorden “25 pct.” vervangen door de woorden “10 pct.”;
7° in paragraaf 1, zevende lid, worden de woorden “de collectieve beleggingsinstelling in effecten” vervangen door de woorden “de instelling voor collectieve belegging”;
8° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden “de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a) van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009” vervangen door de woorden “de instelling voor collectieve belegging dat belegd is in schuldvorderingen”;
9° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden “collectieve beleggingsinstellingen in effecten” vervangen door de woorden “instellingen voor collectieve belegging”;
10° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden “collectieve beleggingsinstelling in effecten” vervangen door de woorden “instelling voor collectieve belegging.”
Art. 103, PW 25.12.2017
'Artikel 101 is van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend voor vanaf 1 januari 2018 verworven rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging.
Artikel 102 treedt in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.'
4. Art. 19bis, § 1, eerste lid, WIB 92, luidt voortaan als volgt:
'Interest omvat eveneens de inkomsten in het bedrag verkregen ingeval van overdracht onder bezwarende titel van aandelen, ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een instelling voor collectieve belegging waarvan meer dan 10 % van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger deze rechten door schenking heeft verkregen, wordt deze periode verlengd met de periode gedurende dewelke de schenker houder is geweest van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger of de schenker de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verkregen, of indien de verkrijger de datum van verkrijging niet kan aantonen, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005.'
5. Art. 101, 1°, PW 25.12.2017, heeft in art. 19bis, § 1, eerste lid, WIB 92, de termen 'collectieve beleggingsinstelling in effecten' (ICBE) door 'instelling voor collectieve beleggingsinstellingen' (ICB) vervangen.
6. De term 'ICBE' werd ontleend aan het Europees recht, waar het slaat op beleggingsinstellingen met een Europees paspoort. Uit de memorie van toelichting betreffende de PW van 25.12.2017 blijkt dat het vervangen van de termen 'ICBE' door 'ICB' ervoor moet zorgen dat alternatieve instellingen voor collectieve belegging (AICB) eveneens onder het toepassingsgebied van de voormelde maatregel vallen wanneer zij niet alleen in effecten zoals omschreven in het KB 12.11.2012 (4) beleggen, wat niet het geval was vóór deze wetswijziging (5).
(4) Koninklijk besluit van 12.11.2012 met betrekking tot de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, BS 30.11.2012.
(5) Zie Parl. St. betreffende de PW 25.12.2017, Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2746/001, blz. 44, en de mondelinge parlementaire vraag nr. 28.581 van Luk Van Biesen, Kamer, zitting 2018-2019, 13.02.2019, CRIV 54 COM 1034, blz. 32 tot 34.
7. Aangezien alle in het KB 12.11.2012 bedoelde effecten een liquide karakter kennen, kan geconcludeerd worden dat een fonds waarvan de beleggingen redelijk illiquide zijn, waardoor zij nooit in aanmerking kunnen komen voor het verkrijgen van een paspoort, of van dien aard zijn dat het fonds gesloten is en niet te allen tijde gevolg kan geven aan een verzoek tot inkoop van eigen rechten van deelneming vanwege de verkrijger, tot die groep van ICB's behoort die, door de PW van 25.12.2017 aangebrachte wetswijziging, onder het toepassingsgebied van art. 19bis, WIB 92, gebracht zijn (6).
(6) Zie de voormelde mondelinge parlementaire vraag nr. 28.581 van Luk Van Biesen.
8. De drempel van het deel van het vermogen dat rechtstreeks of onrechtstreeks belegd mag zijn in schuldvorderingen opdat een ICB niet in aanmerking kan komen voor de toepassing van art. 19bis, WIB 92, werd verlaagd van 25 % tot 10 % (7).
(7) Zie art. 19bis, § 1, eerste lid, WIB 92, zoals gewijzigd door art. 101, 1°, PW 25.12.2017.
9. De drempel van 25 % was afgestemd op de drempel voorzien voor het al dan niet uitwisselen van informatie in het kader van de Spaarrichtlijn (8). Door de opheffing van deze laatste en de invoering van de automatische gegevensuitwisseling (Common Reporting Standard) is deze link niet langer relevant (9).
(8) Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 03.06.2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.
(9) Zie Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2746/001, blz. 45.
10. Om ook de ICB's die slechts in beperktere mate in schuldvorderingen beleggen in aanmerking te kunnen nemen, werd de drempel verlaagd maar niet volledig opgeheven.
De drempel blijft op 10 %, zodat pure aandelenfondsen niet onder het toepassingsgebied vallen van deze bepaling omwille van de liquide middelen die zij exclusief en tijdelijk ten dienste van hun beleggingsbeleid in aandelen achter de hand houden en die ook als schuldvorderingen worden beschouwd (10).
(10) Zie Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2746/001, blz. 45.
11. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het percentage van het in schuldvorderingen belegd actief wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instelling is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling (11) (12).
(11) Zie art. 19bis, § 1, zesde lid, WIB 92.
(12) De toepassing van art. 344, WIB 92, kan niet worden uitgesloten in het geval er wordt vastgesteld dat de werkelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille kennelijk niet in overeenstemming is met de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement is neergelegd.
12. Enerzijds worden de termen die in de Nederlandstalige versie worden gebruikt in overeenstemming gebracht met de terminologie die in de financiële wetgeving wordt gebruikt. Art. 19bis, WIB 92, spreekt dus niet langer van een 'collectieve beleggingsinstelling', maar van een 'instelling voor collectieve belegging' (13).
(13) Zie art. 101, 3° en 4°, PW 25.12.2017 en Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2746/001, blz. 45.
13. Anderzijds wordt de verwijzing naar art. 2, § 1, 3°, a, KB 27.09.2009 (14) inzake de definitie van de term 'schuldvordering' naar het vijfde lid van de eerste paragraaf van art. 19bis, WIB 92 verplaatst, om de leesbaarheid van de tekst te vergroten (15).
(14) Koninklijk besluit van 27.09.2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, BS 01.01.2009.
(15) Zie art. 101, 4° en 5°, PW 25.12.2017 en Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2746/001, blz. 45.
14. Artikel 19bis, WIB 92, zoals gewijzigd door art. 101, PW 25.12.2017, is van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend voor vanaf 01.01.2018 verworven rechten van deelneming in een ICB (16).
(16) Zie art. 103, PW 25.12.2017.
15. Wanneer een belastingplichtige zowel vóór als vanaf 01.01.2018 in een ICB belegd heeft, zullen de nieuwe bepalingen dus enkel van toepassing zijn op de inkomsten die betrekking hebben op de vanaf 01.01.2018 verworven rechten van deelneming (17). De verrichtingen met betrekking tot de rechten van deelneming die vóór deze datum werden verworven, blijven onder het toepassingsgebied van de vorige bepalingen van art. 19bis, WIB 92, vallen.
(17) Zie Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, DOC 54 2746/001, blz. 46.
16. Gelet op de wijze waarop de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen bepaald werd, moeten er bepaalde verduidelijkingen worden aangebracht inzake de toepassing in de tijd van art. 19bis, WIB 92.
17. Met betrekking tot het begrip 'ICBE's' zoals bedoeld in de vorige versie van art. 19bis, WIB 92, spreekt het voor zich dat de principes die in de parlementaire werkzaamheden betreffende de PW 25.12.2017 en in het hierboven vermelde antwoord op de parlementaire vraag nr. 28.581 van de heer Luk Van Biesen (zie nr. 5 tot 7) werden uiteengezet voorrang hebben op de deze die zijn opgenomen in het addendum van 08.04.2016 aan de circulaire van 25.10.2013 (18). Of anders gezegd er moet worden van uitgegaan dat het addendum van 08.04.2016 werd ingetrokken, zodat de nummers 26 tot 28 van de circulaire van 25.10.2013 worden geacht nooit te zijn opgeheven geweest.
(18) Circ. AAFisc Nr. 41/2013, Ci.RH.231/629.328. Het addendum van 08.04.2016 voorzag, in zijn nr. 12, dat de wijziging van het bestaande wettelijke kader op het vlak van de financiële en Europese wetgeving, de toepassing van art. 19bis, WIB 92, op de verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf 01.07.2016, had beïnvloed.
De beginselen die zijn opgenomen in die nummers, - en in het bijzonder de lijst van categorieën van beleggingen waarin een ICB kan beleggen zonder als een ICBE in de zin van art. 19bis, WIB 92, te worden beschouwd -, blijven dus van toepassing op de verrichtingen met betrekking tot de rechten van deelneming die vóór 01.01.2018 werden verworven.
18. In voorkomend geval, kunnen de belastingplichtigen die werden belast op inkomsten uit rechten van deelneming in een ICBE die vóór 01.01.2018 zijn verworven en die, gelet op hetgeen voorafgaat, buiten het toepassingsgebied van art. 19bis, WIB 92, vallen, een bezwaarschrift indienen om de terugbetaling van de betaalde belastingen te verkrijgen (19).
(19) Zie art. 366 e.v., WIB 92.
19. Voor de bepaling van de periode waarin de effecten door de belastingplichtige werden behouden, voorziet art. 19bis, § 1, eerste lid, WIB 92, dat wanneer de belastingplichtige de rechten van deelneming vóór 01.07.2005 heeft verkregen, of de datum van verkrijging niet kan aantonen, hij wordt geacht titularis te zijn geweest sinds 01.07.2005 (20).
(20) Deze datum moet, voor de ICB's zonder Europees paspoort, als 01.07.2018 gelezen worden (art. 19bis, § 3, vierde lid, WIB 92).
20. De circulaire van 20.08.2014 (21) voorziet dat wanneer de aanschaffingsdatum van de rechten van deelneming bekend is en 01.07.2005 (of 01.07.2008) voorafgaat, de waarde van de rechten van deelneming op de aanschaffingsdatum in aanmerking kan genomen worden voor het bepalen van de door de verkrijger werkelijk verwezenlijkte meerwaarde. Wanneer de datum van verkrijging daarentegen niet bekend is, is de fictie overeenkomstig art. 19bis, § 1, eerste lid, en § 2, tweede en derde lid, WIB 92, van toepassing.
(21) Circ. AAFisc Nr. 33/2014 (nr. Ci.RH.231/633.892) en het addendum van 15.02.2016.
Deze circulaire steunt op het feit dat het belastbaar inkomen in beginsel wordt beperkt tot de door de verkrijger werkelijk ontvangen meerwaarde (zie art. 19bis, § 1, eerste lid, WIB 92). De wijzigingen aangebracht aan art. 19bis, WIB 92 hebben geen invloed op dit principe, dat van kracht blijft.
21. Zoals hierboven vermeld (zie nr. 14) is de door art. 101, 1°, PW 25.12.2017 aangebrachte wijziging inzake de uitbreiding naar het begrip ICB in art. 19bis, § 1, eerste lid, WIB 92, van toepassing op de verrichtingen met betrekking tot de vanaf 01.01.2018 verworven rechten van deelneming in een ICB.
Dit heeft tot gevolg dat, voor de ICB's die door deze wetswijzing onder het toepassingsgebied van de maatregel vallen, de in aanmerking te nemen aanschaffingsdatum van de rechten van deelneming ingeval van ontstentenis van informatie, - met name wanneer de belastingplichtige de aanschaffingsdatum van die rechten niet kan aantonen - op diezelfde datum wordt vastgelegd.
De rechten van deelneming in een dergelijke ICB waarvan de titularis de aanschaffingsdatum niet kan aantonen, worden geacht verworven te zijn op 01.01.2018 waardoor de verrichting (overdracht van rechten van deelneming, inkoop van eigen rechten van deelneming, gehele of gedeeltelijke verdeling van de ICB) onder het toepassingsgebied van art. 19bis, WIB 92 valt. Het belastbaar inkomen wordt in dit geval vanaf diezelfde datum berekend.
22. Met betrekking tot de rechten van deelneming in een ICB die naar aanleiding van de wetswijziging onder het toepassingsgebied van de maatregel vallen en door schenking werden verkregen vanaf 01.01.2018, wordt de periode waarin de in aanmerking komende rechten van deelneming worden behouden, in hoofde van de verkrijger, als volgt bepaald:
- Indien de schenker de rechten van deelneming vóór 01.01.2018 verkregen heeft (bewijsstukken vereist), wordt zijn bezitsperiode niet in aanmerking genomen ten name van de verkrijger.
- Indien de schenker de datum van verkrijging niet kan aantonen, wordt de verkrijger geacht houder te zijn geweest sinds 01.01.2018.
- Indien de schenker de rechten van deelneming vanaf 01.01.2018 verkregen heeft (bewijsstukken vereist), wordt de periode waarin de rechten van deelneming door de houder werden behouden verlengd met de periode waarin de schenker houder was van die rechten van deelneming.
NAMENS DE MINISTER:
Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,
D.DELVAUX
Adviseur-generaal
Bron: Fisconetplus