Circulaire 2020/C/126 over het uitstel van betaling van sociale bijdragen voor zelfstandigen

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 19/10/2020 de Circulaire 2020/C/126 over het uitstel van betaling van sociale bijdragen voor zelfstandigen.

Bespreking van het uitstel van betaling van sociale bijdragen en de gevolgen ervan op de aftrekbaarheid van de VAPZ-premie en het belastingkrediet voor de aangroei van de eigen middelen.



I. INLEIDING

1. Ten gevolge van de COVID-19-pandemie heeft de vorige regering besloten om, op verzoek van de zelfstandige, een uitstel van betaling te verlenen voor de sociale bijdragen van 2020 en voor de regularisatiebijdragen met betrekking tot kwartalen van 2018 die vervallen op 31.03.2020, 30.06.2020, 30.09.2020 en 31.12.2020.

De bijdrage met betrekking tot het eerste kwartaal 2020 en de regularisatiebijdragen 2018 die vervallen op 31.03.2020 moeten vóór 31.03.2021 betaald worden, de bijdrage met betrekking tot het tweede kwartaal 2020 en de regularisatiebijdragen die vervallen op 30.06.2020 zullen betaald moeten worden vóór 30.06.2021.

De bijdrage met betrekking tot het derde kwartaal 2020 en de regularisatiebijdragen 2018 die vervallen op 30.09.2020 moeten vóór 30.09.2021 betaald worden, de bijdrage met betrekking tot het vierde kwartaal 2020 en de regularisatiebijdragen 2018 die vervallen op 31.12.2020 zullen betaald moeten worden vóór 15.12.2021.

Deze circulaire bespreekt de fiscale gevolgen van deze maatregel.


II. BESPREKING
A. Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ)

2. Volgens art. 52, 7°bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) worden de bijdragen als vermeld in artikel 45 van de programmawet van 24.12.2002 (1), met uitzondering van de premies of bijdragen die door het RIZIV rechtstreeks aan een pensioeninstelling worden betaald voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14.07.1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en die ten name van de verkrijger zijn vrijgesteld ingevolge artikel 38, eerste lid, 16°, als beroepskosten aangemerkt.

(1) De bijdragen bedoeld door deze wet hebben, inzake de belastingen op de inkomsten, het karakter van bijdragen verschuldigd in uitvoering van de sociale wetgeving, voor zover de aangeslotene tijdens het betreffende jaar effectief en volledig de bijdragen, verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38 van 27.07.1967, heeft betaald die opeisbaar zijn geworden tijdens dat jaar.

3. Indien de belastingplichtige het hierboven vermelde uitstel van betaling van sociale bijdragen vraagt en verkrijgt, worden de voorlopige sociale bijdragen van 2020 en de regularisatiebijdragen die in 2020 vervallen uitgesteld tot 2021.

4. Om het doel van die sociale zekerheidsmaatregel niet tegen te werken, is bij wijze van eenmalige administratieve tolerantie beslist om de fiscale aftrekbaarheid als beroepskosten van de in 2020 betaalde VAPZ-bijdragen niet te verwerpen om de enkele reden dat de belastingplichtige gebruik heeft gemaakt van het bovenvermelde betalingsuitstel van zijn sociale zekerheidsbijdragen in het kader van COVID-19.

5. Als gevolg hiervan kan een belastingplichtige de in 2020 betaalde premies VAPZ fiscaal als aftrekbare beroepskosten in aanmerking nemen voor zover hij de in datzelfde jaar verschuldigde sociale bijdragen heeft betaald of daarvoor het bovenvermelde uitstel heeft verkregen.

6. Om de fiscale aftrekbaarheid van de premies VAPZ voor het inkomstenjaar 2021 te verkrijgen, zal de belastingplichtige vanzelfsprekend de sociale bijdragen van dat jaar, inclusief de in 2020 uitgestelde bijdragen die in 2021 vervallen, moeten betalen.

7. In het geval de belastingplichtige de in 2021 opeisbare sociale bijdragen niet betaalt, zijn de in datzelfde jaar betaalde premies VAPZ fiscaal niet aftrekbaar. Dit heeft echter geen gevolgen voor de toegestane aftrek van de in 2020 afgetrokken premies VAPZ.


B. Belastingkrediet voor zelfstandigen bedoeld in art. 289bis

8. De toepassing van het belastingkrediet voor zelfstandigen voorzien in art. 289bis, WIB 92 is onderworpen aan de voorwaarde dat de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen een attest voegt waarvan het model door de minister die bevoegd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld en waarbij wordt bevestigd dat hij in orde is met de betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige.

9. De voorwaarde dat de zelfstandige in orde moet zijn met de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen wordt op dezelfde wijze geïnterpreteerd als de bepaling over de aftrekbaarheid van de premie VAPZ.

10. Belastingplichtigen die van de hierboven vermelde mogelijkheid gebruik maken om een uitstel van betaling van de sociale bijdragen te verkrijgen, kunnen op basis van de in punt 4 van deze circulaire vermelde administratieve tolerantie het fiscaal voordeel van het belastingkrediet voor inkomstenjaar 2020 bekomen mits aan de overige voorwaarden is voldaan.

11. Om het belastingkrediet voor het inkomstenjaar 2021 te verkrijgen, zal de belastingplichtige vanzelfsprekend de sociale bijdragen van dat jaar, inclusief de in 2020 uitgestelde bijdragen die in 2021 vervallen, moeten betalen.

12. In het geval de belastingplichtige de in 2021 opeisbare sociale bijdragen niet betaalt, kan het belastingkrediet voor datzelfde jaar niet worden toegekend. Dit heeft echter geen gevolgen voor het in 2020 toegekende belastingkrediet.


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Circulaire 2024/C/27 over de grensbedragen inzake aanvullende pensioenen

Begrip van veronderstelde belastingregimes door het laatste OECD-rapport

Is mijn SCI plots een juridische constructie?