• FR
  • NL
  • EN

Circulaire 2020/C/8 betreffende de door de wet van 11.02.2019 gewijzigde en nieuwe artikels op het vlak van procedure

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Taxatieprocedure en verplichtingen publiceerde op 10/01/2020 de circulaire 2020/C/8.

Commentaar op de artikelen 28 t.e.m. 30 en 100 van de wet van 11.02.2019 houdende fiscale, fraudebestrijdende, financiële alsook diverse bepalingen (BS 22.03.2019).

Deze circulaire bespreekt de door de wet van 11.02.2019 (BS 22.03.2019) gewijzigde en nieuwe artikels op het vlak van procedure.


Inhoudstafel

I. Wettelijke bepalingen – Wet van 11.02.2019 (BS 22.03.2019)(hierna 'W')
II. Gewijzigde en nieuwe artikels op het vlak van procedure

A. Wijziging artikel 333, WIB 92 (art. 28, W)

1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Inwerkingtreding

B. Wijziging artikel 354, WIB 92 (art. 29, W)

1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking

2.1. Oorsprong en doel van de maatregel
2.2. Bedoelde juridische constructies
2.3. Bedoelde fiscale paradijzen
2.4. Materie waarop de nieuwe bijkomende termijn van toepassing is

3. Inwerkingtreding

C. Wijziging artikel 322, § 1, WIB 92 (art. 30, W)

1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking

2.1. Mondelinge vraag om inlichtingen aan derden en procedure van getuigenverhoor
2.2. Toegang tot het UBO register

3. Inwerkingtreding

D. Nieuw artikel 358/1, WIB 92 (art. 100, W)

1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Inwerkingtreding


I. Wettelijke bepalingen – Wet van 11.02.2019 (BS 22.03.2019) (hierna 'W')

Art. 28. In artikel 333 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wetten van 24 maart 2015 en 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in het tweede lid worden de woorden 'vierde lid.' vervangen door de woorden 'vijfde lid.';
2° in het derde lid worden de woorden 'artikel 354, tweede lid, bedoelde aanvullende termijn van vier jaar,' vervangen door de woorden 'artikel 354, tweede en derde lid, bedoelde aanvullende termijn van respectievelijk vier en zeven jaar,';
3° in het derde lid in fine worden de woorden 'met de aanvullende termijn van vier jaar.' vervangen door de woorden 'met de hierboven bedoelde aanvullende termijn van respectievelijk vier en zeven jaar.'.

Art. 29. In artikel 354 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
'Wanneer in een land opgenomen in de lijst van staten zonder of met een lage belasting bedoeld in artikel 307, § 1/2, derde lid, met uitzondering van de landen waarmee een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting werd gesloten en op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende staten, gebruik wordt gemaakt van juridische constructies die ertoe strekken de herkomst of het bestaan van het vermogen te verhullen, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn met zeven jaar verlengd in geval van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten.';
2° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt het woord 'twee' vervangen door het woord 'drie'.

Art. 30. In artikel 322, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 26 maart 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd luidende:
'Het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen mag slechts worden uitgeoefend door ambtenaren die minstens de graad van financieel deskundige bezitten, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen.';
2° het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, wordt aangevuld als volgt:
'Het recht om het UBO-register te consulteren mag slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met een hogere titel dan die van attaché.';
3° het vroegere derde lid wordt opgeheven.

Art. 100. In titel VII, hoofdstuk VI, afdeling 1, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 358/1 ingevoegd, luidende:

'Art. 358/1. Wanneer wordt vastgesteld dat beroepsverliezen van een belastbaar tijdperk, geheel of gedeeltelijk, ten onrechte bij toepassing van artikel 78, § 2, of artikel 206, § 4, zijn afgetrokken van de beroepsinkomsten van vorige belastbare tijdperken en de belasting voor deze tijdperken geheel of gedeeltelijk in toepassing van artikel 375/1 ten onrechte werd ontheven, kan die ten onrechte verleende aftrek worden rechtgezet gedurende de aanslagtermijn die van toepassing is met betrekking tot het belastbare tijdperk waarin deze beroepsverliezen zijn ontstaan.'.

Art. 108. Deze titel is van toepassing vanaf aanslagjaar 2019 op de beroepsverliezen die toe te schrijven zijn aan schade aan landbouwteelten, veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1 januari 2018.


II. Gewijzigde en nieuwe artikels op het vlak van procedure
A. Wijziging artikel 333, WIB 92 (art. 28, W)
1. Gecoördineerde wettekst

Art. 333. - Onverminderd de bevoegdheden die haar bij de artikelen 351 tot 354 zijn toegekend, kan de administratie de in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen verrichten en belastingen of aanvullende aanslagen eventueel vestigen, zelfs wanneer de aangifte van de belastingplichtige reeds werd aangenomen en de desbetreffende belastingen reeds werden betaald.

Bedoelde onderzoekingen mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht gedurende het belastbaar tijdperk evenals in de termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid en in de termijn bedoeld in artikel 354, vijfde lid.


Zij mogen bovendien worden verricht gedurende de in artikel 354, tweede en derde lid, bedoelde aanvullende termijn van respectievelijk vier en zeven jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag. Wanneer de onderzoekingen uitgevoerd worden op vraag van een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, of waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoordsluitende Staten mogelijk maakt, wordt, de onderzoekstermijn, uitsluitend met het oog op het beantwoorden van de voormelde vraag, zonder voorafgaande kennisgeving verlengd met de hierboven bedoelde aanvullende termijn van respectievelijk vier en zeven jaar.


Indien de bijlage bij de aangifte in de inkomstenbelastingen bedoeld in de artikelen 2758, § 1, vierde lid, en 2759, § 1, vierde lid, binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, onderzocht wordt, mogen deze onderzoekingen betrekking hebben op de belastbare tijdperken waarbinnen de arbeidsplaats geacht wordt behouden te zijn gebleven zoals bedoeld in de artikelen 2758, § 1, vierde lid, en 2759, § 1, vierde lid, zonder dat hiervoor een voorafgaande kennisgeving vereist is.


2. Bespreking

Art. 354, derde lid, WIB 92 (hierna besproken) voorziet in een verlenging van de aanslagtermijn tot 10 jaar wanneer de belastingplichtige gebruik maakt van juridische constructies die ertoe strekken de herkomst of het bestaan van het vermogen te verhullen in een land opgenomen in de lijst van Staten zonder of met een lage belasting bedoeld in artikel 307, § 1/2, derde lid, WIB 92, met uitzondering van de landen waarmee een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting werd gesloten en op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander akkoord voorziet in de uitwisseling van inlichtingen die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten.


De verlenging van de aanslagtermijn tot 10 jaar bij gebruik van voormelde juridische constructie impliceert logischerwijze een samenhangende verlenging van de onderzoekstermijnen bedoeld in artikel 333, WIB 92, hetgeen het voornaamste doel is van de wetswijziging.


Op vergelijkbare wijze als de momenteel voorziene aanvullende termijn van vier jaar zal de administratie, indien zij gebruik wenst te maken van de nieuwe aanvullende onderzoekstermijn, op straffe van nietigheid van de aanslag, de belastingplichtige op schriftelijke en nauwkeurige wijze inlichten over de aanwijzingen van belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoelde tijdperk.


Net zoals bij de bijkomende termijn van vier jaar is deze voorafgaande kennisgeving evenwel niet nodig wanneer de onderzoekingen in de nieuwe aanvullende onderzoekstermijn uitgevoerd worden op vraag van een buitenlandse Staat (1) en dit evenwel uitsluitend met het oog op het beantwoorden van deze vraag.


(1) Waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, of waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoordsluitende Staten mogelijk maakt.


3. Inwerkingtreding

Art. 333, WIB 92, zoals gewijzigd door de wet van 11.02.2019 is van toepassing vanaf 01.04.2019 ofwel op de 10de werkdag volgend op de publicatie van de wet van 11.02.2019 in het Belgisch Staatsblad (BS 22.03.2019). Er wordt aan herinnerd dat proceduremaatregelen onmiddellijk van toepassing zijn.


B. Wijziging artikel 354, WIB 92 (art. 29, W)
1. Gecoördineerde wettekst

Art. 354. - Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waar voor de belasting is verschuldigd. Wanneer voor de toepassing van de vennootschapsbelasting en van de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 wordt gevestigd, de belastingplichtige anders dan per kalenderjaar boekhoudt, wordt de termijn van drie jaar verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van het boekjaar in de loop van hetzelfde jaar.

Deze termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.


Wanneer in een land opgenomen in de lijst van staten zonder of met een lage belasting bedoeld in artikel 307, § 1/2, derde lid, met uitzondering van de landen waarmee een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting werd gesloten en op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende staten, gebruik wordt gemaakt van juridische constructies die ertoe strekken de herkomst of het bestaan van het vermogen te verhullen, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn met zeven jaar verlengd in geval van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten.

De onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de in artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing mogen eveneens worden gevestigd binnen de termijn bepaald in de drie vorige leden.


Wanneer de belastingplichtige of de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, overeenkomstig de artikelen 366 tot 371 een bezwaarschrift heeft ingediend, wordt die termijn verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en die van de beslissing van de adviseur-generaal of de gedelegeerde ambtenaar, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen.


2. Bespreking
2.1. Oorsprong en doel van de maatregel

De verlenging van de aanslagtermijn tot 10 jaar indien de belastingplichtige gebruik maakt van een juridische constructie die gevestigd is in een fiscaal paradijs met de bedoeling de herkomst of het bestaan van een vermogen te verhullen, komt voort uit één van de aanbevelingen van het verslag van 31.10.2017 van de bijzondere commissie 'Internationale fiscale fraude/Panama Papers'.

De internationale dimensie van een deel van de fraude rechtvaardigt dus een verlenging van de aanslagtermijn, wanneer de belastingplichtige gebruik maakt van juridische constructies die ertoe strekken de herkomst of het bestaan van het vermogen te verhullen in een land dat voorkomt op de lijst van staten zonder of met een lage belasting bedoeld in artikel 307, § 1/2, derde lid, WIB 92, met uitzondering van de landen waarmee een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting werd gesloten en op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten. Deze zaken kenmerken zich immers door een grote complexiteit. Ook is vastgesteld dat vermogens lange tijd verborgen kunnen blijven in het buitenland. Het is dus aanbevolen om de aanslagtermijn te verlengen tot 10 jaar, gelijk aan de gemeenrechtelijke verjaringstermijn (Parl. St., Kamer, DOC 54 3424/001, blz. 18).


2.2. Bedoelde juridische constructies

De bedoelde juridische constructies zijn deze die overeenstemmen met de definitie van art. 2, § 1, 13°, WIB 92.

2.3. Bedoelde fiscale paradijzen

Het gaat over de landen opgenomen in de lijst van Staten zonder of met een lage belasting bedoeld in art. 307, § 1/2, 3de lid, WIB 92, met uitzondering van de landen waarmee een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting werd gesloten en op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten.

Art. 307, § 1/2, 3de lid, WIB 92, bepaalt dat 'De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad'. Deze lijst wordt hernomen in art. 179, KB/WIB 92.


2.4. Materie waarop de nieuwe bijkomende termijn van toepassing is

De nieuwe termijn voorzien in art. 354, 3de lid, WIB 92, is ook van toepassing op de onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de in artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing.


3. Inwerkingtreding

Art. 354, WIB 92, zoals gewijzigd door de wet van 11.02.2019 is van toepassing vanaf 01.04.2019 ofwel op de 10de werkdag volgend op de publicatie van de wet van 11.02.2019 in het Belgisch Staatsblad (BS 22.03.2019). Er wordt aan herinnerd dat proceduremaatregelen onmiddellijk van toepassing zijn.


C. Wijziging artikel 322, § 1, WIB 92 (art. 30, W)
1. Gecoördineerde wettekst

Art. 322, § 1. - De administratie mag, wat een bepaalde belastingplichtige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren.


Het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen mag slechts worden uitgeoefend door ambtenaren die minstens de graad van financieel deskundige bezitten, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen.


De administratie mag wat een bepaalde belastingplichtige betreft, het register van de uiteindelijke begunstigden, genaamd UBO-register, gehouden binnen de Algemene Administratie van de Thesaurie en opgericht bij artikel 73 van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, raadplegen teneinde de juiste heffing van de belasting te verzekeren. De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van deze raadpleging. Het recht om het UBO-register te consulteren mag slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met een hogere titel dan die van attaché.


2. Bespreking
2.1. Mondelinge vraag om inlichtingen aan derden en procedure van getuigenverhoor

Krachtens artikel 322, § 1, eerste lid, WIB 92, beschikt de administratie in het bijzonder over het recht om alle inlichtingen te vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren. Deze bepaling houdt niet alleen de mogelijkheid in om schriftelijk inlichtingen aan derden te vragen, maar biedt aan de ambtenaren van de fiscale administratie, ongeacht hun graad, eveneens de mogelijkheid tot het vragen van eenvoudige mondelinge inlichtingen aan derden en dit buiten de procedure van getuigenverhoor vastgelegd bij artikel 325 en 326, WIB 92 (2).


(2) Vraag nr. 109 van Mevrouw Claes d.d. 29.04.2008, Vragen en antwoorden, Kamer 2007-2008, nr. 028, p. 7168-7172; Vraag nr. 830 van Mevrouw Pieters d.d. 07.06.2005, Vragen en antwoorden, Kamer, 2005-2006, nr. 098, p. 17756-17762.


Anderzijds kan het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar van een bepaalde graad: voorheen ging het om een hogere graad dan attaché, naar aanleiding van de wetswijziging moet de ambtenaar minstens over de graad van financieel deskundige beschikken.


Deze beperking viseert enkel het recht om derden te horen volgens de procedure voorzien in de artikelen 325 en 326 van het WIB 92 tot regeling van het getuigenverhoor (Cassatie, 17.03.1970, pas., 1970, p. 636). Dit heeft tot gevolg dat voortaan het getuigenverhoor en het onderzoek gevoerd mogen worden door ambtenaren met minstens de graad van financieel deskundige.

Het horen van derden en het onderzoek mogen worden gevoerd door de hierboven genoemde ambtenaren, mits ze voorzien zijn van hun aanstellingsbewijs en belast zijn met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen.


2.2. Toegang tot het UBO register

Het (oude) artikel 322, § 1, 3de lid, WIB 92, werd reeds aangepast door de wet van 26.03.2018 om de mogelijkheid te bieden aan de ambtenaren van de administratie met minstens de graad van adviseur het UBO-register te raadplegen. De aanpassing aangebracht aan het artikel 322, § 1, WIB 92, door artikel 30, 2° van de wet van 11.02.2019 is slechts een wijziging aan de vorm van het artikel waardoor het oude tweede lid van art. 322, § 1 het derde lid is geworden: het bezit van een hogere graad dan deze van attaché is nog steeds een noodzakelijke voorwaarde voor de raadpleging van het UBO register.


3. Inwerkingtreding

Deze wetswijzigingen zijn in werking getreden op 01.04.2019, ofwel de 10de werkdag volgend op de publicatie van de wet van 11.02.2019 in het Belgisch Staatsblad (BS 22.03.2019).


D. Nieuw artikel 358/1, WIB 92 (art. 100, W)
1. Gecoördineerde wettekst

Art. 358/1. - Wanneer wordt vastgesteld dat beroepsverliezen van een belastbaar tijdperk, geheel of gedeeltelijk, ten onrechte bij toepassing van artikel 78, § 2, of artikel 206, § 4, zijn afgetrokken van de beroepsinkomsten van vorige belastbare tijdperken en de belasting voor deze tijdperken geheel of gedeeltelijk in toepassing van artikel 375/1 ten onrechte werd ontheven, kan die ten onrechte verleende aftrek worden rechtgezet gedurende de aanslagtermijn die van toepassing is met betrekking tot het belastbare tijdperk waarin deze beroepsverliezen zijn ontstaan.


2. Bespreking

In zeer specifieke omstandigheden voorziet de wet van 11.02.2019 in een achterwaartse verliesverrekening ter compensatie van schade aan landbouwteelten die wordt veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden. Dit systeem wordt in het algemeen «carry-back» genoemd.


Het teveel aan gevestigde belasting ingevolge de achterwaartse aftrek wordt van rechtswege ontheven. Maar wat gebeurt er als later blijkt dat deze ontheffing ten onrechte werd toegekend?


Om te vermijden dat de aanrekening van beroepsverliezen op vorige belastbare tijdperken, waarvan achteraf blijkt dat die aanrekening onterecht was (bv. omwille van het feit dat er na wijziging van de aangifte geen over te dragen verliezen blijken te zijn), niet zouden kunnen worden rechtgezet omdat de aanslagtermijn verstreken is, wordt een nieuw artikel 358/1 ingevoegd in de afdeling met betrekking tot de aanslagtermijnen. Dit artikel bepaalt dat de achterwaartse verliesaftrek kan worden rechtgezet binnen dezelfde aanslagtermijnen als deze die gelden voor het belastbare tijdperk waarvoor de achterwaartse verliesaftrek is aangevraagd. Alle mogelijke aanslagtermijnen vermeld in de artikelen 353 tot 358, WIB 92, worden hierbij beoogd. De heropening van de aanslagtermijn op basis van de nieuwe bepaling mag enkel worden gebruikt om de achterwaartse verliesaftrek recht te zetten (met de eventuele gevolgen daarvan op andere elementen van de berekening), niet om elementen van de aangifte op zich te wijzigen. (Doc. Parl., Kamer, DOC 54 3424/001, p. 59).


Voorbeelden

1. Een alleenstaande belastingplichtige die de zelfstandige activiteit van landbouwer uitoefent (zijn enige beroepsactiviteit), waarvoor hij niet om toepassing van de forfaitaire landbouwregeling vraagt, heeft een verlies van 20.000 euro geleden voor aanslagjaar 2019 (inkomstenjaar 2018). Hij heeft schade aan zijn landbouwteelten geleden door ongunstige weersomstandigheden, dewelke definitief zijn vastgesteld tijdens het jaar 2018 en het hieraan verbonden verlies is vastgesteld op 18.000 euro. Dit verlies van 18.000 euro komt dus in aanmerking voor de achterwaartse aftrek.

Daarom vraagt hij de achterwaartse verliesaftrek voor het aanslagjaar 2019 (inkomstenjaar 2018) via het daartoe voorziene formulier (er wordt opgemerkt dat voor de volgende aanslagjaren de achterwaartse verliesaftrek zal moeten gevraagd worden in de aangifte in de personenbelasting).


Voor de voorgaande drie aanslagjaren bedraagt het netto beroepsinkomen:

- Aanslagjaar 2016 (inkomsten 2015): 10.000 euro

- Aanslagjaar 2017 (inkomsten 2016): 5.000 euro

- Aanslagjaar 2018 (inkomsten 2017): 2.000 euro


De achterwaartse aftrek van verliezen is daarom als volgt:

- Over het aanslagjaar 2016: 10.000 euro

- Over het aanslagjaar 2017: 5.000 euro

- Over het aanslagjaar 2018: 2.000 euro


Van de 18.000 euro beroepsverliezen die in aanmerking komen voor de achterwaartse aftrek van verliezen, werden 17.000 euro (10.000 + 5.000 + 2.000) aangerekend. De resterende 3.000 euro (1.000 euro + 2.000 euro) beroepsverliezen, kunnen worden afgetrokken van beroepsinkomsten van de volgende aanslagjaren (2020, 2021, …).


In 2020 voert de belastingambtenaar een controle uit over aanslagjaar 2019 en corrigeert de fiscale situatie van de landbouwer door een positieve belastbare basis vast te stellen. Dit heeft voor gevolg dat de belasting voorde aanslagjaren 2016, 2017 en 2018 onterecht werd ontheven. Voor de aanslagjaren 2016, 2017 en 2018 verjaart de aanslagtermijn als bedoeld in art. 354, eerste lid, WIB 92, in principe respectievelijk op 31.12.2018, 31.12.2019 en op 31.12.2020. Evenwel bij toepassing van art. 358/1, WIB 92, kan de onterechte achterwaartse verliesaftrek worden rechtgezet binnen dezelfde aanslagtermijnen als deze die van toepassing zijn op het belastbaar tijdperk gedurende welke de verliezen zijn ontstaan, met name het jaar 2018 (aanslagjaar 2019).


De aanslagjaren 2016, 2017 en 2018 kunnen dan ook worden rechtgezet tot en met 31.12.2021, evenwel uitsluitend wat betreft de correctie van de achterwaartse verliesaftrek voor de drie voormelde aanslagjaren.


In geval van inbreuk op de bepalingen van WIB 92 of van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijke opzet of met het oogmerk om te schaden, wordt deze termijn met vier jaar verlengd tot 31.12.2025, evenwel uitsluitend voor wat betreft de rechtzetting van de achterwaartse aftrek van de verliezen.


2. Dezelfde gegevens als in het vorige voorbeeld

Op 19.10.2022 tonen bewijskrachtige gegevens aan dat de belastbare inkomsten met betrekking tot het jaar 2018 niet zijn aangegeven en het bedrag van de verhoging van de belastbare grondslag heeft tot gevolg dat het bedrag van de achterwaartse verliesaftrek wordt herleid tot 0.


Als gevolg van deze rechtzetting, was de achterwaartse verliesaftrek voor de aanslagjaren 2016, 2017 en 2018 onterecht. In toepassing van art. 358/1, WIB 92, kan deze onterechte achterwaartse verliesaftrek worden rechtgezet binnen dezelfde aanslagtermijn als deze die van toepassing is op het belastbaar tijdperk gedurende het welke de verliezen zijn ontstaan, met name het jaar 2018 (aanslagjaar 2019). Ook al bevindt men zich in dit geval buiten de termijn voorzien in art. 354, eerste lid, WIB 92 (die voor aanslagjaar 2019 verjaart op 31.12.2021), het supplement aan belastingen met betrekking tot aanslagjaar 2019 (inkomsten 2018) kan op grond van art. 358, § 1, 4° en § 2, 3°, WIB 92, gevestigd worden binnen de twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop de administratie kennis krijgt van de bewijskrachtige gegevens, dit wil zeggen tot en met 19.10.2023 (de zoveelste tot daags voor de zoveelste). De aanslagjaren 2016, 2017 en 2018 kunnen dus worden rechtgezet tot en met 19.10.2023, evenwel uitsluitend wat betreft de correctie van de achterwaartse verliesaftrek.


3. Inwerkingtreding

Het nieuw art. 358/1, WIB 92, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2019, voor de rechtzetting van de aanrekening van de beroepsverliezen welke onterecht verleend werd in het kader van carry-back (3) (art. 108 W).

(3) Beroepsverliezen die toe te schrijven zijn aan de schade aan landbouwteelten die werd veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden die plaatsvonden vanaf 01.01.2018.


Bron: Fisconetplus

Mots clés