De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 11/06/2021 de Circulaire 2021/C/57 betreffende de beoordeling van de al dan niet aanwezigheid van een winstoogmerk in hoofde van een autonoom gemeentebedrijf.
Deze circulaire handelt over de beoordeling van de al dan niet aanwezigheid van een winstoogmerk in hoofde van een autonoom gemeentebedrijf en vervangt integraal circulaire 2021/C/8 van 05.02.2021. De gepubliceerde beslissing nr. E.T.129.288 van 19.01.2016 voorziet reeds dat de winst/verlies-positie die uit de globale activiteit van het autonoom gemeentebedrijf voortvloeit structureel moet zijn en onafhankelijk van toevallige gebeurtenissen langs de inkomsten- of uitgavenzijde. De uitzonderlijke economische omstandigheden ingevolge de recente uitbraak van COVID-19 (Coronavirus) worden aangemerkt als een dergelijke toevallige gebeurtenis.
De autonome gemeente- en provinciebedrijven met rechtspersoonlijkheid worden niet beoogd door de bepalingen van artikel 6 van het Btw-Wetboek maar worden aangemerkt als belastingplichtigen in de zin van artikel 4, § 1, van dit Wetboek indien zij in dat Wetboek bedoelde handelingen verrichten (zie ook beslissing nr. E.T.101.890 van 27.03.2002).
De toepassing van bepaalde vrijstellingen opgenomen in de bepalingen van artikel 44 van het Btw-Wetboek, waaraan de voorwaarde is verbonden dat betreffende instellingen niet systematisch het maken van winst mogen beogen, leidt in de praktijk bij autonome gemeentebedrijven die niet de vorm van een vennootschap hebben aangenomen tot toepassingsmoeilijkheden.
Wat hun aard betreft, lijdt het weinig twijfel dat de handelingen verricht door het autonome gemeentebedrijf als exploitant van een inrichting voor sport, cultuur en vermaak voor het geheel worden beoogd door een vrijstelling van artikel 44, § 2, 3°, 4°, a), 6°, 7° en 9°, van het Btw-Wetboek.
Het toepassingsgebied van deze vrijstellingen is echter beperkt tot de handelingen verricht door instellingen die geen winstoogmerk nastreven en van wie de ontvangsten uit de vrijgestelde werkzaamheden uitsluitend worden gebruikt om de kosten ervan te dekken.
Het begrip 'instelling zonder winstoogmerk' werd verduidelijkt door het Hof van Justitie van de Europese Unie in zijn arrest Kennemer Golf & Country Club (H.v.J. 21.03.2002, C-174/00, Kennemer Golf & Country Club) en wordt omstandig toegelicht onder titel 3 van voornoemde gepubliceerde beslissing nr. E.T.129.288 van 19.01.2016.
Pro memorie:
- om te beoordelen of een instelling kwalificeert als een instelling zonder winstoogmerk dienen alle activiteiten van die instelling in aanmerking te worden genomen
- de instelling, in haar geheel beschouwd, heeft geen winstoogmerk indien zij niet tot doel heeft winst te maken met het oog op de verdeling daarvan onder haar leden. Het bestaan van een dergelijk doel, moet worden bepaald aan de hand van het statutaire doel van de instelling en de concrete feitelijke omstandigheden van de zaak.
Een autonoom gemeentebedrijf, dat niet de vorm van een vennootschap heeft aangenomen, waarvan de statuten voorzien dat de eventuele winsten zullen uitgekeerd worden aan de leden en wanneer uit de feitelijke omstandigheden blijkt dit ook daadwerkelijk gebeurt, valt buiten het toepassingsgebied van hoger genoemde vrijstellingen.
De kwalificatie van een autonoom gemeentebedrijf als belastingplichtige met recht op aftrek in de zin van artikel 4, § 1, van het Btw-Wetboek belet niet dat de administratie later kan onderzoeken of de statutaire bepalingen niet louter theoretisch zijn en desgevallend kan besluiten dat voornoemde vrijstelling alsnog van toepassing is.
Dit zal het geval zijn wanneer systematisch tekorten voorkomen in hoofde van het autonoom gemeentebedrijf omdat de aan de bezoekers van de inrichting aangerekende prijzen niet volstaan tot dekking van de exploitatiekosten van het autonoom gemeentebedrijf en het bijgevolg onmogelijk is om winsten uit te keren. Hiervoor dient het operationeel resultaat van de globale activiteit van het autonoom gemeentebedrijf in aanmerking te worden genomen.
De gepubliceerde beslissing nr. E.T.129.288 van 19.01.2016 stelt reeds uitdrukkelijk dat het globale resultaat van de activiteit (dus niet activiteit per activiteit) van het autonoom gemeentebedrijf in aanmerking dient te worden genomen en dat de winst/verlies-positie die daar uit voortvloeit structureel moet zijn en onafhankelijk van toevallige gebeurtenissen langs inkomsten- of uitgavenzijde.
De uitzonderlijke economische omstandigheden ingevolge de maatregelen die zijn genomen ter bestrijding van COVID-19 (Coronavirus) dienen te worden aangemerkt als een dergelijke toevallige gebeurtenis.
Dientengevolge heeft de minister beslist dat door de administratie, bij haar onderzoek of betreffende statutaire bepalingen niet louter theoretisch zijn in de zin van hetgeen voorafgaat, geen rekening zal worden gehouden met het operationeel resultaat met betrekking tot het boekjaar dat de periode 01.03.2020 tot en met 31.12.2020 omvat. Het voorgaande geldt mutatis mutandis wanneer betreffende periode van 01.03.2020 tot en met 31.12.2020 betrekking heeft op twee verschillende boekjaren. Bijgevolg zal de administratie, wanneer een boekjaar deze periode geheel of gedeeltelijk omvat, geen rekening houden met het gehele boekjaar.
Voor wat het kalenderjaar 2021 betreft, heeft de minister overigens beslist dat met de handelingen verricht tot en met 30.09.2021 evenmin rekening zal worden gehouden door de administratie. Met de handelingen verricht vanaf 01.10.2021 zal daarentegen door de administratie wel rekening worden gehouden. Bijgevolg, en in de mate dat een boekjaar betrekking heeft op een periode die doorloopt na 30.09.2021, zal door de administratie geen rekening worden gehouden met het operationeel resultaat met betrekking tot de periode tot en met 30.09.2021.
Zodoende zal, wanneer het boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december, bij de beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van een winstoogmerk in hoofde van het betrokken autonoom gemeentebedrijf, geen rekening worden gehouden met het boekjaar 2020 (01.01.2020 – 31.12.2020) en met de periode die loopt tot en met 30.09.2021 (01.01.2021-30.09.2021).
Wanneer het boekjaar, bijvoorbeeld, loopt van 1 juni tot en met 31 mei, zal er, evenzo, geen rekening worden gehouden met de boekjaren 2019-2020 (01.06.2019 – 31.05.2020), 2020-2021 (01.06.2020 – 31.05.2021) evenals met de periode die loopt tot en met 30.09.2021 (01.06.2021-30.09.2021).
Onderhavige circulaire vervangt integraal de circulaire 2021/C/8 van 05.02.2021.
Interne ref.: 137.859/5
Bron: Fisconetplus