
De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 25/07/2022 de Circulaire 2022/C/76 over het aanvullend pensioen van betaalde sportbeoefenaars.
Deze circulaire bespreekt de fiscale gevolgen van de wijzigingen aan het ogenblik van pensionering van de betaalde sportbeoefenaars in het kader van het aanvullend pensioen.
Inhoudstafel
I. Vorig stelsel
II. Nieuw stelsel
III. Inwerkingtreding
IV. Gecoördineerde versie van het WIB 92
V. Wettelijke bepalingen
1. Aanvullende pensioenen worden in principe uitbetaald op het ogenblik van de pensionering (d.w.z. de opname van het wettelijk pensioen) en ten vroegste op het moment waarop de aangeslotene voldoet aan de voorwaarden om met (vervroegd) wettelijk pensioen te gaan (1).
(1) Pensionering wordt volgens art. 3, § 1, 22° van de wet van 28.04.2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, BS 15.05.2003 (hierna: WAP) als volgt gedefinieerd: 'pensionering: de effectieve ingang van het rustpensioen met betrekking tot de beroepsactiviteit die aanleiding gaf tot de opbouw van de prestaties.'.
2. Op deze regel bestaat een uitzondering voor de betaalde sportbeoefenaars (2).
(2) Bedoeld bij de wet van 24.02.1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars.
Voor die sportbeoefenaars kan het ogenblik van pensionering ten vroegste worden vastgesteld op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de betaalde sportbeoefenaar de leeftijd van 35 jaar bereikt en hij zijn sportieve beroepsactiviteit definitief en volledig stopzet (3).
(3) Art. 27, § 3, WAP.
In dat geval is het aanvullend pensioenkapitaal afzonderlijk belastbaar tegen een aanslagvoet van 20 %, tenzij het stelsel van de volledige samentelling voordeliger is (4).
(4) Art. 171, 3°bis, b), tweede streepje van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92).
3. Aan de hiervoor vermelde uitzondering wordt een einde gesteld door een wijziging aan de WAP (5).
(5) Art. 27, § 3, WAP, wordt opgeheven door art. 104 van de programmawet van 27.12.2021.
Voortaan gelden voor de betaalde sportbeoefenaars dezelfde regels als voor andere werknemers. Het aanvullend pensioen zal ten vroegste kunnen worden uitbetaald op de datum waarop de aangeslotene voldoet aan de voorwaarden om met (vervroegd) wettelijk pensioen te gaan en uiterlijk bij de pensionering.
4. Bij wijze van overgangsregeling wordt evenwel voorzien dat artikel 27, § 3, WAP zijn uitwerking behoudt ten aanzien van de betaalde sportbeoefenaars, voor wat de pensioentoezeggingen betreft waarbij zij werden aangesloten vóór 20.10.2021. Daarbij wordt rekening gehouden met het reglement zoals het bestond op die datum.
De overgangsregeling geldt niet voor de verhogingen van de prestaties die voortvloeien uit een wijziging van de pensioentoezegging vanaf 20.10.2021.
Pensioentoezeggingen vóór 20.10.2021
5. De betaalde sportbeoefenaars die vóór 20.10.2021 reeds waren aangesloten zullen dus zoals voorheen het aanvullend pensioen kunnen opvragen vanaf de leeftijd van 35 jaar met toepassing van het belastingtarief van 20 % (zie nr. 2 hierboven).
Pensioentoezeggingen vanaf 20.10.2021
6. Voor aansluitingen vanaf 20.10.2021 gelden de gewone fiscale regels en wordt het tarief van 20 % bij uitbetaling aan betaalde sportbeoefenaars ten vroegste vanaf de leeftijd van 35 jaar zonder voorwerp. Dienaangaande verwijst het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 immers (6) naar het artikel 27, § 3, WAP, dat opgeheven wordt.
(6) Art. 171, 3°bis, b), tweede streepje, WIB 92 zoals gewijzigd door artikel 11, programmawet 27.12.2021.
7. De fiscale bepalingen zijn van toepassing vanaf 01.01.2022 (7).
(7) Art. 12, programmawet 27.12.2021.
8. De wijzigingen zijn aangeduid in vet.
Art. 171, 3°bis, b), tweede streepje, WIB 92, zoals gewijzigd door art. 11 van de programmawet van 27.12.2021 (8):
In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, eerste lid, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, eerste lid, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:
(…)
3°bis tegen een aanslagvoet van 20 pct.:
(…)
b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd:
(…)
aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, zoals en voor zover het krachtens artikel 104, tweede en derde lid, van de programmawet van 27 december 2021 van kracht blijft, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar;
(8) De verwijzing in het art. 171, 3°bis, b), tweede streepje, WIB 92 naar art. 94 van de programmawet van 27.12.2021 in plaats van naar art. 104 van die programmawet werd rechtgezet door art. 14 van de wet van 5 juli 2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 15.07.2022).
Art. 11, 12 en 104, programmawet van 27.12.2021, BS 31.12.2021.
Art. 14, wet van 5.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 15.07.2022.
Art. 171, 3°bis, b), tweede streepje, WIB 92.
Bron: Fisconetplus