Circulaire 2023/C/34 betreffende de wijzigingen aangebracht aan het Btw-Wetboek en aan het koninklijk besluit nr. 20 middels de wet van 16.10.2022 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 21/03/2023 de Circulaire 2023/C/34 betreffende de wijzigingen aangebracht aan het Btw-Wetboek en aan het koninklijk besluit nr. 20 middels de wet van 16.10.2022 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde.

Eerste commentaar met betrekking tot de wet van 16.10.2022 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde.


Inhoudstafel

1. Inleiding

2. Definities en omzetting van het begrip zelfstandige economische activiteit

2.1. Wettelijke bepaling

2.2. Commentaar

3. Verwijzingen naar Europese regelgeving

3.1. Wettelijke bepaling

3.2. Commentaar

4. Technische aanpassingen in verband met de correcte omzetting van richtlijn 2006/112/EG

4.1. Wettelijke bepaling

4.2. Commentaar

5. Wijziging van de regels met betrekking tot de bekrachtiging bij wet van koninklijke besluiten inzake tarieven

5.1. Wettelijke bepaling

5.2. Commentaar

6. Vrijstellingen in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen en voor internationale instellingen

6.1. Wettelijke bepaling

6.2. Commentaar

7. Technische wijzigingen met betrekking tot de vrijstelling van toepassing in hoofde van de zelfstandige groeperingen van personen

7.1. Wettelijke bepaling

7.2. Commentaar

8. Wijzigingen inzake tarieven

8.1. Wettelijke bepalingen

8.2. Commentaar

9. Bekrachtiging van koninklijke besluiten

9.1. Wettelijke bepaling

9.2. Commentaar

10. Inwerkingtreding


1. Inleiding

De wet van 16.10.2022 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 24.10.2022, wijzigt of voegt toe:

- de artikelen 1 ; 1bis ;4, § 1; 12bis ; 14, § 5 ;18, § 1; 37, § 2 ; 38, § 5 ; 42, § 3 ; 44, § 2 ; 44, § 2bis ; 44, § 3 ; 53octies, § 2 ; 55, § 1, 58quinquies, § 2 ; 85, § 2 ; 91, 93octies, § 3, van het Btw-Wetboek

- artikel 1quater/1 en de rubrieken XXXI en XXXVIII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.

Deze wijzigingen hebben onder meer betrekking op:

- de juiste omzetting in het Btw-Wetboek van de definitie van het begrip zelfstandige economische activiteit;

- het eenvormig maken van de verwijzingen naar diverse verordeningen en richtlijnen;

- verscheidene technische aanpassingen in verband met de correcte omzetting van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28.11.2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

- de wijziging van de regels met betrekking tot de bekrachtiging bij wet van koninklijke besluiten inzake tarieven;

- de vrijstellingen in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen en voor internationale instellingen;

- de vrijstelling van toepassing in hoofde van de zelfstandige groeperingen van personen;

- het verlaagde btw-tarief voor fotovoltaïsche zonnepanelen, thermische zonnepanelen, zonneboilers en warmtepompen;

- het verlaagde btw-tarief voor werk in onroerende staat met betrekking tot privéwoningen.

De wet bekrachtigt tevens verschillende koninklijke besluiten tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 inzake btw-tarieven.

2. Definities en omzetting van het begrip zelfstandige economische activiteit

2.1. Wettelijke bepaling

Artikel 3 van de wet van 16.10.2022 brengt volgende wijzigingen aan artikel 1 van het Btw-Wetboek:

1° in de paragrafen 2, 5, 6, 8, 9, 12, 15, 19 en 20 worden de woorden 'de toepassing van dit Wetboek' telkens vervangen door de woorden 'de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan'

2° in paragraaf 7, eerste lid, inleidende zin, worden de woorden 'de toepassing van dit Wetboek' vervangen door de woorden 'de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan'

3° in de Nederlandse tekst van paragraaf 7, tweede lid, inleidende zin, worden de woorden 'de toepassing van dit Wetboek' vervangen door de woorden 'de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan'

4° in de Franse tekst van paragraaf 7, tweede lid, inleidende zin, worden de woorden 'l'application de ce Code' vervangen door de woorden 'l'application du présent Code et de ses arrêtés d'exécution'

5° paragraaf 10 wordt vervangen als volgt:

'§ 10. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan is er sprake van misbruik wanneer de verrichte handelingen resulteren in het verkrijgen van een fiscaal voordeel waarvan de toekenning in strijd is met de doelstelling beoogd in dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan en die handelingen in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel hebben.'

6° paragraaf 13 wordt vervangen als volgt:

'§ 13. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:

1° 'factuur': elk document of bericht op papier of in elektronisch formaat dat voldoet aan de voorwaarden vastgesteld in het Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan

2° 'elektronische factuur': een factuur die de in het Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan voorgeschreven gegevens bevat en in om het even welke elektronische vorm wordt uitgereikt en ontvangen.'

7° in de paragrafen 16 en 17 worden de woorden 'of van de tot uitvoering ervan genomen besluiten' telkens vervangen door de woorden 'en de uitvoeringsbesluiten ervan'

8° in paragraaf 18 worden de woorden 'en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten' vervangen door de woorden 'en de uitvoeringsbesluiten ervan'

9° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 21, luidende:

'§ 21. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder 'economische activiteit': alle werkzaamheden van een fabrikant, leverancier van goederen of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.'

10° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 22, luidende:

'§ 22. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder 'maakloonwerk': het vervaardigen of samenstellen van een roerend goed door een opdrachtnemer door middel van materialen en voorwerpen die daartoe door de opdrachtgever aan de opdrachtnemer zijn verstrekt, ongeacht of de opdrachtnemer al dan niet een deel van de gebruikte materialen heeft verstrekt.'

11° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 23, luidende:

'§ 23. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder 'telecommunicatiediensten': de diensten die betrekking hebben op de transmissie, uitzending of ontvangst van signalen, tekst, beelden en geluiden of informatie van allerlei aard, via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische systemen, daaronder begrepen de overdracht en het verlenen van het recht om gebruik te maken van capaciteit voor een dergelijke transmissie, uitzending of ontvangst. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder telecommunicatiediensten mede verstaan het bieden van toegang tot wereldwijde informatienetten.'.

Artikel 4 van de wet van 16.10.2022 vult artikel 4, § 1, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 28.12.1992, aan met een lid dat als volgt luidt:

'De in het eerste lid bedoelde voorwaarde dat de economische activiteit zelfstandig moet worden verricht, sluit loontrekkenden en andere personen van de belastingheffing uit, voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever.'.

Artikel 5 van de wet van 16.10.2022 brengt volgende wijzigingen aan in artikel 18, § 1, tweede lid, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 28.12.1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 01.07.2016:

a) in de bepaling onder 1° wordt de zin 'Onder maakloonwerk wordt verstaan het vervaardigen of samenstellen van een roerend goed door een opdrachtnemer door middel van materialen en voorwerpen die daartoe door de opdrachtgever aan de opdrachtnemer zijn verstrekt, ongeacht of de opdrachtnemer al dan niet een deel van de gebruikte materialen heeft verstrekt' opgeheven

b) in de bepaling onder 14° worden de zinnen 'Als telecommunicatiediensten worden beschouwd diensten die betrekking hebben op de transmissie, uitzending of ontvangst van signalen, tekst, beelden en geluiden of informatie van allerlei aard, via draad, radiogolven, optische of andere elektromagnetische systemen, daaronder begrepen de overdracht en het verlenen van het recht om gebruik te maken van capaciteit voor een dergelijke transmissie, uitzending of ontvangst. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder telecommunicatiediensten mede verstaan het bieden van toegang tot wereldwijde informatienetten' opgeheven.

2.2. Commentaar

In het Btw-Wetboek worden een aantal begrippen gedefinieerd. Het merendeel van de definities is opgenomen in artikel 1 van dit Wetboek.

Hoofdstuk 2 van de wet van 16.10.2022 brengt vooreerst wijzigingen aan in artikel 1 van het Btw-Wetboek wat deze definities betreft.

Tot op heden verwijzen de verschillende paragrafen van artikel 1, die definities bevatten, enkel naar het Btw-Wetboek voor wat de toepassing ervan betreft. Om elke twijfel omtrent de draagwijdte van de definities uit te sluiten, wat de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde betreft, verwijzen deze paragrafen voortaan ook naar de in uitvoering van het Btw-Wetboek genomen besluiten, zonder dat er evenwel enige inhoudelijke wijziging wordt aangebracht aan de definities zelf.

- Artikel 3, 1°, van de wet van 16.10.2022 brengt die wijziging aan in de paragrafen 2, 5, 6, 8, 9, 12, 15, 19 en 20 van artikel 1 van het Btw-Wetboek.

- Artikel 3, 2° tot en met 4°, van de wet van 16.10.2022 brengt dezelfde wijziging aan in paragraaf 7 van artikel 1 van het Btw-Wetboek. Deze aparte wijziging is vereist ingevolge een taalcorrectie in de Franse tekst van paragraaf 7, tweede lid, inleidende zin, van artikel 1 van het Btw-Wetboek.

- Artikel 3, 5° en 6°, van de wet van 16.10.2022 vervangt respectievelijk de paragrafen 10 en 13 van artikel 1 van het Btw-Wetboek met het oog op een eenvormig gebruik van de voorgeschreven legistieke formulering.

- Artikel 3, 7° en 8°, van de wet van 16.10.2022 vult om voormelde legistieke reden eveneens de paragrafen 16, 17 en 18 van artikel 1 van het Btw-Wetboek aan.

Bovendien worden twee algemeen geldende definities die in het Btw-Wetboek zijn opgenomen, overgeheveld naar artikel 1 van dat Wetboek om aldus de geldende definities samen onder te brengen in één artikel van het Btw-Wetboek.

Het betreft de definities van maakloonwerk en telecommunicatiediensten die tot op heden respectievelijk in artikel 18, § 1, tweede lid, 1° en 14°, van het Btw-Wetboek werden vermeld.

- Artikel 3, 10° en 11°, van de wet van 16.10.2022 voegt om die reden in artikel 1 van het Btw-Wetboek de paragrafen 22 en 23 in, die voortaan respectievelijk de definities van maakloonwerk en telecommunicatiediensten omvatten.

- Artikel 5, a) en b), van de wet van 16.10.2022 heft voornoemde definities opgenomen in artikel 18, § 1, tweede lid, 1° en 14°, van het Btw-Wetboek op.

Hoofdstuk 2 van de wet van 16.10.2022 strekt er bovendien toe het begrip zelfstandige economische activiteit om te zetten in Belgisch recht.

Op grond van artikel 4, § 1, van het Btw-Wetboek is een btw- belastingplichtige, eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in dit Wetboek zijn omschreven, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend.

Artikel 4, § 1, van het Btw-Wetboek is de omzetting in Belgisch recht van artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 9, lid 1, eerste alinea, van betreffende richtlijn bepaalt immers dat 'Als 'belastingplichtige' wordt beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.'.

De definitie van belastingplichtige zoals omgezet in het Btw-Wetboek omvat vier essentiële kenmerken:

- de hoedanigheid van de persoon: eenieder (natuurlijk persoon, rechtspersoon, groepering zonder rechtspersoonlijkheid…) is belastingplichtige

- de aard van de verrichte werkzaamheid: het in de uitoefening van een economische activiteit verrichten van leveringen van goederen of diensten die in het Btw-Wetboek zijn omschreven

- de geregelde wijze waarop die werkzaamheid wordt uitgeoefend

- de uitoefening van die werkzaamheid op zelfstandige wijze.

Ten aanzien van twee van die kenmerken bepaalt Richtlijn 2006/112/EG het volgende.

Wat meer in het bijzonder de uitoefening van een economische activiteit betreft, bepaalt artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG dat 'Als 'economische activiteit' worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen. Als economische activiteit wordt in het bijzonder beschouwd de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.'.

Inzake de zelfstandige uitoefening van de economische activiteit preciseert artikel 10 van Richtlijn 2006/112/EG dat: 'De in artikel 9, lid 1, bedoelde voorwaarde dat de economische activiteit zelfstandig moet worden verricht, sluit loontrekkenden en andere personen van de belastingheffing uit, voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever.'.

De begrippen 'economische activiteit' en het 'zelfstandig' uitoefenen ervan zoals die specifiek zijn gedefinieerd in respectievelijk de artikelen 9, lid 1, tweede alinea, en 10 van Richtlijn 2006/112/EG, werden als zodanig niet in Belgisch recht omgezet.

Hoofdstuk 2 van de wet van 16.10.2022 heeft tot doel deze begrippen in het Btw-Wetboek op te nemen en zodoende een betere omzetting te verzekeren van de hiervoor vermelde artikelen van Richtlijn 2006/112/EG.

Omdat het begrip 'economische activiteit' meermaals in het Btw-Wetboek wordt gebruikt, wordt dit begrip voortaan gedefinieerd in artikel 1 van dat Wetboek dat reeds een heel aantal andere definities voor de toepassing van betreffend Wetboek (en de uitvoeringsbesluiten ervan) opsomt.

Artikel 3, 9°, van de wet van 16.10.2022 voegt om die reden in artikel 1 van het Btw-Wetboek een paragraaf 21, nieuw, in.

Het betreft geen letterlijke omzetting van het begrip 'economische activiteit’. Het begrip 'handelaar', vermeld in artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG, wordt in het Btw-wetboek vervangen door het begrip 'leverancier van goederen', aangezien dit begrip 'handelaar' in het Belgische economische recht is vervangen door het begrip 'onderneming'. Het begrip 'onderneming' in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht (elke natuurlijke of rechtspersoon of elke organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die als zelfstandige een beroepswerkzaamheid uitoefent) dekt evenwel een geheel van realiteiten in de economische of beroepssfeer die ook de activiteiten omvatten van producenten en dienstverleners, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen, in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG.

Om deze juridische redundantie te vermijden, werd de voorkeur gegeven aan het begrip 'leverancier van goederen' in het verlengde van het begrip 'dienstverrichter', dat al voorkomt in artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG.

De omzetting van het begrip 'zelfstandig', dat nauw aansluit bij artikel 9, lid 1, van de richtlijn, gebeurt daarentegen in artikel 4, § 1, van het Btw-Wetboek, met name de bepaling die het begrip ‘belastingplichtige’ definieert, dat het enige artikel van dat Wetboek is waarin deze notie voorkomt.

Artikel 4 van de wet van 16.10.2022 vult daarom artikel 4, § 1, van het Btw- Wetboek, aan met een lid dat de omzetting vormt van artikel 10 van Richtlijn 2006/112/EG.

3. Verwijzingen naar Europese regelgeving

3.1. Wettelijke bepaling

Artikel 6 van de wet van 16.10.2022 heft in artikel 1, § 18, van het Btw-Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26.01.2021, de woorden 'van het Europees Parlement en de Raad van 23.07.2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG' op.

Artikel 7 van de wet van 16.10.2022 voegt in hoofdstuk 1 van hetzelfde Wetboek een artikel 1bis in, dat als volgt luidt:

'Art. 1bis. Voor de toepassing van dit Wetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder:

1° 'Richtlijn 86/560/EEG': de Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen;

2° 'Richtlijn 2006/112/EG': de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde;

3° 'Richtlijn 2008/9/EG': de Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn;

4° 'Richtlijn 2008/118/EG': de Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG;

5° 'Richtlijn 2010/24/EU': de Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen;

6° 'Verordening (EU) nr. 904/2010': de Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van de fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde;

7° 'Verordening (EU) nr. 952/2013': de Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie;

8° 'Verordening (EU) nr. 910/2014': de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG;

9° 'Verordening (EU) 2016/679': de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).'.

Artikel 8 van de wet van 16.10.2022 heft in artikel 53octies, § 2, tweede lid, van het Btw-Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28.12.1992 en vervangen bij de wet van 26.01.2021, de woorden 'van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG' op.

Artikel 9 van de wet van 16.10.2022 vervangt in artikel 55, § 1, eerste lid, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 02.05.2019 en gewijzigd bij de wet van 02.04.2021, de woorden 'richtlijn 2010/24/EU van 16.03.2010 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen en die van Verordening (EU) nr. 904/2010 van 07.10.2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de strijd tegen de fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde' door de woorden 'Richtlijn 2010/24/EU en die van Verordening (EU) nr. 904/2010'.

Artikel 10 van de wet van 16.10.2022 vervangt in artikel 58quinquies, § 2, eerste lid, 3°, van het Btw-Wetboek, ingevoegd bij de wet van 02.04.2021, de woorden 'Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16.03.2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen en Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 07.10.2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde' door de woorden 'Richtlijn 2010/24/EU en met Verordening (EU) nr. 904/2010'.

Artikel 11 van de wet van 16.10.2022 heft in artikel 85, § 2, tweede lid, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 26.11.2018, de woorden 'van het Europees Parlement en de Raad van 27.04.2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG' op.

Artikel 12 van de wet van 16.10.2022 heft in artikel 91, § 3, 2°, eerste lid, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 26.11.2009 en gewijzigd bij de wet van 26.11.2018, de woorden 'van 12 februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn,' op.

Artikel 13 van de wet van 16.10.2022 heft in artikel 93octies, eerste lid, van het Btw-Wetboek, hersteld bij de wet van 23.04.2020, de woorden 'van 27 april 2016 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG,' op.

3.2. Commentaar

De belasting over de toegevoegde waarde vindt haar oorsprong in Europese regelgeving.

Het Btw-Wetboek vormt een geheel van regels voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. Deze regels zijn voornamelijk vastgelegd in btw-richtlijnen uitgevaardigd door de Raad van de Europese Unie en waarvan het Btw-Wetboek de omzetting in Belgisch recht vormt.

De Richtlijn 2006/112/EG vormt de basisrichtlijn voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde in de lidstaten van de Europese Unie en bijgevolg ook in België.

Daarnaast regelen een aantal andere richtlijnen specifieke aspecten met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde zoals onder meer de regelingen wat de teruggaaf van de belasting betreft voor niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, alsook de regeling van wederzijdse bijstand inzake de invordering van de belasting over de toegevoegde waarde.

Bovendien stellen een aantal verordeningen regels vast voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. Deze regels zijn bindend en zijn rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat.

Daarnaast zijn er ook een aantal Europese rechtsinstrumenten van belang voor de toepassing van de btw en wordt er daarom ook in het Btw-Wetboek naar verwezen, ook al omvatten zij strikt genomen geen btw-bepalingen.

In het Btw-Wetboek worden aldus de voormelde richtlijnen en verordeningen vermeld. De wijze waarop ernaar wordt verwezen, is evenwel niet gelijklopend. In een aantal gevallen wordt het opschrift van de richtlijn of de verordening volledig vermeld terwijl in andere gevallen een verkorte vorm van het opschrift is opgenomen.

Hoofdstuk 3 van de wet van 16.10.2022 heeft tot doel de verwijzingen naar de Europese regelgeving te uniformiseren.

Er wordt voor geopteerd de verwijzingen naar de Europese richtlijnen en verordeningen verkort in het Btw-Wetboek te vermelden. Dit gaat gepaard met de invoeging, bij artikel 7 van de wet van 16.10.2022, van een nieuwe bepaling in het Btw-Wetboek die het voorwerp uitmaakt van artikel 1bis, nieuw, van dat Wetboek.

Artikel 1bis van het Btw-Wetboek definieert voortaan, voor de toepassing van dat Wetboek (en de uitvoeringsbesluiten ervan), de in het Btw-Wetboek opgenomen verkorte opschriften van de vermelde Europese regelgeving bij wijze van vermelding van het volledige opschrift van elk van de richtlijnen en verordeningen.

Worden derhalve als volgt gedefinieerd:

- 'Richtlijn 86/560/EEG': de Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17.11.1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen

- 'Richtlijn 2006/112/EG': de Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28.11.2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

- 'Richtlijn 2008/9/EG': de Richtlijn 2008/9/EG van de Raad van 12.02.2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn

- 'Richtlijn 2008/118/EG': de Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16.12.2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG

- 'Richtlijn 2010/24/EU': de Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16.03.2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen

- 'Verordening (EU) nr. 904/2010': de Verordening (EU) nr. 904/2010 van 07.10.2010 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde

- 'Verordening (EU) nr. 952/2013': Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 09.10.2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

- 'Verordening (EU) nr. 910/2014': de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23.07.2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG

- 'Verordening (EU) 2016/679': de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27.04.2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).

Het invoegen van deze definities in het Btw-Wetboek heeft gevolgen voor een aantal artikelen van dat Wetboek waarin het opschrift van een richtlijn of een verordening volledig wordt vermeld.

De artikelen 6 en 8 tot en met 13 van de wet van 16.10.2022 wijzigen de artikelen 1, § 18, 53octies, § 2, tweede lid, 55, § 1, eerste lid, 58quinquies, § 2, eerste lid, 3°, 85, § 2, tweede lid, 91, § 3, 2°, eerste lid en 93octies, eerste lid, van het Btw-Wetboek in die zin dat voortaan enkel de verkorte vorm van de richtlijn of de verordening in die artikelen wordt vermeld.

4. Technische aanpassingen in verband met de correcte omzetting van richtlijn 2006/112/EG

4.1. Wettelijke bepaling

Artikel 14 van de wet van 16.10.2022 vervangt in artikel 12bis, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28.12.1992 en vervangen bij de wet van 17.12.2012, de woorden 'artikel 15, §§ 1 en 2' door de woorden 'artikel 15, §§ 1, 2 of 2bis'. Ingevolge artikel 16 van de wet van 16.10.2022 heeft artikel 14 uitwerking met ingang van 01.01.2022.

Artikel 15 van de wet van 16.10.2022 vult artikel 14, § 5, van het Btw-Wetboek, ingevoegd bij de wet van 03.11.2019, aan met een lid, luidende 'Deze paragraaf is niet van toepassing op de in artikel 13bis bedoelde situaties.'. Ingevolge artikel 16 van de wet van 16.10.2022 heeft artikel 15 uitwerking met ingang van 01.07.2021.

4.2. Commentaar

Hoofdstuk 4 van de wet van 16.10.2022 omvat twee technische aanpassingen aan het Btw-Wetboek die voortvloeien uit recent aan dat Wetboek aangebrachte wijzigingen.

Deze twee wijzigingen dragen bij tot een betere omzetting van Richtlijn 2006/112/EG.

Artikel 20 van de wet van 27.12.2021 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde (Belgisch Staatsblad van 31.12.2021, ed. 2) heeft in artikel 15 van het Btw-Wetboek een paragraaf 2bis, nieuw, ingevoegd tot vaststelling van de regel van plaatsbepaling voor sommige afstandsverkopen vanuit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen wanneer de aankomst van de zending of van het vervoer van de goederen plaatsvindt in een andere lidstaat dan België en België de lidstaat van de invoer is. Deze wijziging had tot doel een correcte omzetting van deze plaatsbepalingsregels te verzekeren aangezien een dergelijke bepaling die een noodzakelijk uitvloeisel is van artikel 15, § 1, eerste lid, 2° en 3°, van het Btw-Wetboek (dat betrekking heeft op de plaatsbepalingsregels voor dergelijke afstandsverkopen wanneer België de plaats van de handelingen is, dat wil zeggen de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen), niet werd opgenomen in de wet van 02.04.2021 tot wijziging van het Wetboek wat de regeling betreft die van toepassing is op afstandsverkopen van goederen en op bepaalde leveringen van goederen en diensten (Belgisch Staatsblad van 13.04.2021, ed.1).

Krachtens artikel 12bis, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek wordt als overbrenging naar een andere lidstaat beschouwd 'iedere verzending of ieder vervoer van een lichamelijk roerend goed voor bedrijfsdoeleinden, door of voor rekening van de belastingplichtige, buiten België, maar binnen de Gemeenschap, voor zover het daarbij niet om een van de volgende handelingen gaat:

1° de levering van dat goed door de belastingplichtige binnen de lidstaat waar de installatie of de montage onder de voorwaarden van artikel 14, § 3, plaatsvindt of binnen de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer onder de voorwaarden van artikel 15, §§ 1 en 2.'

Deze bepaling beoogt te voorkomen dat de verzending van goederen in het kader van afstandsverkopen van goederen (ongeacht of het gaat om intracommunautaire afstandsverkopen van goederen dan wel om afstandsverkopen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen) wordt beschouwd als een overbrenging – met een in principe vrijgestelde intracommunautaire levering vanuit België gevolgd door een in principe belaste intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen – wanneer, bijvoorbeeld in het laatste geval, de goederen in België werden ingevoerd. Het beginsel dat deze verkopen in de lidstaat van bestemming worden gelokaliseerd, moet er immers voor zorgen dat deze handelingen slechts eenmaal worden belast, namelijk bij de verkoop van de goederen in die lidstaat van bestemming.

Artikel 14 van de wet van 16.10.2022 heeft tot doel de volle werking van artikel 12bis, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek te waarborgen door ook de afstandsverkopen te beogen van uit derdelandsgebieden of derde landen ingevoerde goederen wanneer de aankomst van de verzending of het vervoer van de goederen in een andere lidstaat dan België plaatsvindt en België de lidstaat van invoer is. Deze wijziging heeft tot gevolg dat de uitsluiting voorzien in artikel 12bis, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek eveneens van toepassing is op artikel 15, § 2bis, nieuw, van dat Wetboek.

De wet van 03.11.2019 tot wijziging van het Btw-Wetboek ter omzetting van Richtlijn (EU) 2019/475 en Richtlijn (EU) 2018/1910 (Belgisch Staatsblad van 13.11.2019) heeft in het kader van deze omzetting een aantal belangrijke wijzigingen in dat Wetboek aangebracht. De Richtlijn (EU) 2018/1910 van de Raad van 04.12.2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het btw-stelsel voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de lidstaten (hierna: 'Richtlijn 2018/1910') heeft in Richtlijn 2006/112/EG een reeks specifieke maatregelen ingevoerd in verband met het intracommunautaire handelsverkeer ('quick fixes') om bepaalde regelingen voor ondernemingen in het kader van de bestaande btw-regels te harmoniseren en te vereenvoudigen.

Deze maatregelen hadden onder meer betrekking op de toerekening van de verzending of het vervoer bij kettingverkopen. Artikel 36bis van Richtlijn 2006/112/EG, ingevoegd bij Richtlijn 2018/1910, stelt de regels vast die van toepassing zijn op de vaststelling van de verzending of het vervoer in het kader van een kettingverkoop, dat wil zeggen wanneer de goederen het voorwerp uitmaken van opeenvolgende leveringen tussen ten minste drie operatoren (waarbij dus minstens één tussenhandelaar betrokken is) en de goederen rechtstreeks van de eerste verkoper naar de laatste koper worden verzonden of vervoerd. Lid 4 van deze bepaling voorziet dat de regels van deze regeling niet van toepassing zijn op situaties die onder artikel 14bis van Richtlijn 2006/112/EG vallen.

Deze bepaling beoogt de belastingplichtige die via het gebruik van een elektronische interface, zoals een marktplaats, platform, portaal of soortgelijk middel, afstandsverkopen faciliteert vanuit een derdelandsgebied of een derde land ingevoerde goederen in zendingen met een intrinsieke waarde van niet meer dan 150 euro, dan wel de levering van goederen binnen de Gemeenschap door een niet in de Gemeenschap gevestigde belastingplichtige aan een niet-belastingplichtige.

Op het tijdstip van de omzetting van Richtlijn 2018/1910 was artikel 14bis van Richtlijn 2006/112/ EG nog niet in werking getreden (dit was op 01.07.2021) en evenmin in Belgisch recht omgezet (dit gebeurde via artikel 13bis van het Wetboek, ingevoegd bij de voornoemde wet van 02.04.2021), zodat artikel 36bis, lid 4, van Richtlijn 2006/112/EG op dat ogenblik niet in Belgisch recht kon worden omgezet. Dit is evenmin gebeurd bij de voornoemde wet van 02.04.2021 tot omzetting van het pakket 'e-commerce'.

Artikel 15 van de wet van 16.10.2022 vult aldus artikel 14, § 5, van het Btw-Wetboek (dat betrekking heeft op kettingverkopen) aan met een lid dat bepaalt dat deze paragraaf 'niet van toepassing [is] op de in artikel 13bis bedoelde situaties.'.

Tot slot voorziet artikel 16 van de wet van 16.10.2022 in een afzonderlijke inwerkingtreding met terugwerkende kracht (om de continuïteit van de correcte omzetting van de bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG te waarborgen, met dien verstande dat deze bepalingen in de praktijk inderdaad als zodanig zijn toegepast) voor elk van deze wijzigingen, namelijk:

- op 01.01.2022 voor wat de wijziging van artikel 12bis, tweede lid, 1°, van het Btw-Wetboek (artikel 14 van de wet van 16.10.2022) betreft, dat wil zeggen de datum van inwerkingtreding van artikel 15, § 2bis, van dat Wetboek

- op 01.07.2021 voor wat de wijziging van artikel 14, § 5, van het Btw-Wetboek (artikel 15 van de wet van 16.10.2022) betreft, dat wil zeggen de datum van inwerkingtreding van artikel 13bis van dat Wetboek.

5. Wijziging van de regels met betrekking tot de bekrachtiging bij wet van koninklijke besluiten inzake tarieven

5.1. Wettelijke bepaling

Artikel 17 van de wet van 16.10.2022 vervangt in artikel 37, § 2, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 02.05.2019, de zin 'Deze besluiten worden geacht uitwerking te hebben gehad tot 12 maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen deze termijn.' door de zin 'Die besluiten worden geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen een termijn van twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.'

Artikel 18 van de wet van 16.10.2022 vervangt in artikel 38, § 5, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 27.06.2021, de zin 'Deze besluiten worden geacht uitwerking te hebben gehad tot 12 maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen deze termijn.' door de zin 'Die besluiten worden geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen een termijn van twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.'.

5.2. Commentaar

Artikel 37, § 1, van het Btw-Wetboek bepaalt dat de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de tarieven bepaalt en de indeling van de goederen en diensten bij deze tarieven geeft, rekening houdend met de door de Europese Gemeenschappen ter zake uitgevaardigde reglementering. Het tweede lid van die bepaling preciseert dat dezelfde procedure van toepassing is in geval van wijziging van die tarieven of van die indeling.

Artikel 37, § 2, van het Btw-Wetboek bepaalde op zijn beurt tot op heden dat ingevolge de goedkeuring van dergelijke koninklijke besluiten, de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk, indien ze in zitting is, en zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indient tot bekrachtiging van die besluiten. Bij gebrek aan een dergelijke bekrachtiging (binnen een termijn van twaalf maanden na datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad), zullen ze geacht worden uitwerking te hebben gehad tot twaalf maanden na die datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 37, § 2, van het Btw-Wetboek werd in die zin gewijzigd bij artikel 32 van de wet van 02.05.2019 houdende diverse fiscale bepalingen 2019-I. Deze wijziging van artikel 37, § 2, in fine, van het Btw-Wetboek (door middel van een amendement op het initiële wetsontwerp dat inderdaad slechts een verplichte bekrachtiging van de koninklijke besluiten voorzag binnen de vierentwintig maanden – verminderd tot twaalf maanden ingevolge het advies 65 412/3 van de Raad van State van 25.03.2019 2019 met betrekking tot het wetsontwerp) werd als volgt gemotiveerd:

'De btw-plichtige zal een retroactieve verhoging van het btw-tarief in veel gevallen niet kunnen corrigeren, in het bijzonder ten aanzien van particuliere afnemers waarvan hij de identiteit niet kent. Omgekeerd heeft de administratie steeds de teruggaaf van btw aan de btw-plichtige geweigerd als hij niet kan bewijzen dat hij de teveel betaalde btw aan zijn afnemer terugbetaalt. Het grondwettelijk gewaarborgd legaliteitsbeginsel dient bijgevolg te worden afgewogen tegenover de niet-retroactiviteit van wetten als grondwettelijke waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Om de rechtszekerheid te waarborgen, wordt daarom bepaald dat een bij besluit genomen btw-tariefwijziging ophoudt te bestaan voor de toekomst als het besluit niet binnen de 12 maand is bekrachtigd na bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.'.

Dezelfde regel werd vervolgens goedgekeurd in het kader van de wijziging van artikel 38 van het Btw-Wetboek (meer bepaald in de paragraaf 5) bij de wet van 27.06.2021 houdende diverse bepalingen inzake belasting over de toegevoegde waarde, wat de bepaling van het toepasselijke tarief betreft, wanneer de belasting opeisbaar wordt op een tijdstip dat niet samenvalt met dat van het belastbaar feit.

Die regel heeft nooit aanleiding gegeven tot enige moeilijkheid sinds de goedkeuring ervan in 2019. Er werd immers sinds de inwerkingtreding van die bepaling nooit gebruik van gemaakt in de mate dat de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van die bepaling steeds werden bekrachtigd binnen de daartoe voorziene termijn van twaalf maanden. Om die reden werd in de wet van 16.10.2022 dezelfde regel vooropgesteld voor de bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van artikel 42, § 2, van het Btw-Wetboek met betrekking tot de vrijstellingen van belasting in het kader van de diplomatieke en consulaire relaties en ten gunste van internationale instellingen (zie hoofdstuk 6 van de wet van 16.10.2022).

In dat verband oordeelde de Raad van State, onder de punten 4.1. tot 4.3. van haar advies 71 555/3 dat die regel die het behoud van de gevolgen van dergelijke koninklijke besluiten inzake tarieven voor een periode van twaalf maanden garandeert, strijdig is met het fiscaal legaliteitsbeginsel.

Dezelfde redenering moet aldus worden toegepast ten aanzien van de artikelen 37, § 2 en 38, § 5, van het Btw-Wetboek.

Om die reden wijzigen de artikelen 17 en 18 van de wet van 16.10.2022 de artikelen 37, § 2 en 38, § 5, van het Btw-Wetboek in de door de Raad van State gewenste zin. Die bepalingen voorzien voortaan dat de koninklijke besluiten geacht worden nooit uitwerking gehad te hebben als ze niet bij wet bekrachtigd zijn binnen de twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Rekening houdend met het feit dat de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van artikel 37, § 2, van het Btw-Wetboek systematisch worden bekrachtigd binnen de daartoe voorziene termijn, heeft deze wijziging eigenlijk een louter theoretisch-juridische draagwijdte.

6. Vrijstellingen in het kader van diplomatieke en consulaire betrekkingen en voor internationale instellingen

6.1. Wettelijke bepaling

Artikel 19 van de wet van 16.10.2022 voegt in artikel 42, § 3, van Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 28.12.1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20.12.2021, tussen het vierde en het vijfde lid een lid in, dat als volgt luidt:

'De Koning legt de in het vierde lid bedoelde elementen vast bij in Ministerraad overlegd besluit. De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de in uitvoering van het vierde lid genomen besluiten. Die besluiten worden geacht nooit uitwerking te hebben gehad indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen een termijn van twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.'.

6.2. Commentaar

Om de juridische robuustheid te vergroten van de delegatie aan de Koning die tot op heden was voorzien in artikel 42, § 3, vijfde lid, van het Btw-Wetboek, voorziet artikel 19 van de wet van 16.10.2022 dat de Koning die delegatie uitoefent door middel van een in Ministerraad overlegd besluit, dat moet worden bekrachtigd overeenkomstig de reeds in artikel 37 van het Btw-Wetboek voorziene modaliteiten voor de bekrachtiging van de koninklijke besluiten tot vastlegging van de tarieven en de indeling van goederen en diensten bij die tarieven.

Deze nieuwe bepaling, die het voorwerp uitmaakt van het artikel 42, § 3, vijfde lid, nieuw, van het Btw-Wetboek, herneemt de formulering van de artikelen 37, § 2 en 38, § 5, nieuw, van dat Wetboek, zoals gewijzigd bij de artikelen 17 en 18 van de wet van 16.10.2022. Ingeval de koninklijke besluiten genomen in uitvoering van artikel 42, § 3, van het Btw-Wetboek niet bekrachtigd zouden worden binnen de twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, zouden deze koninklijke besluiten bijgevolg geacht worden nooit uitwerking te hebben gehad. Voor het overige wordt verwezen naar de commentaar met betrekking tot de artikelen 17 en 18 van de wet van 16.10.2022.

7. Technische wijzigingen met betrekking tot de vrijstelling van toepassing in hoofde van de zelfstandige groeperingen van personen

7.1. Wettelijke bepaling

Artikel 20 van de wet van 16.10.2022 vult artikel 44, § 2, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 28.12.1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27.12.2021, aan met de bepaling onder 14°, luidende:

'14° de diensten en de leveringen van goederen bijkomstig bij deze diensten verleend door verrichters van postdiensten die de verplichting op zich nemen de gehele universele postdienst of een deel daarvan te verzekeren, wanneer deze diensten universele postdiensten betreffen zoals gedefinieerd in de artikelen 15 en 16 van de wet van 26 januari 2018 betreffende de postdiensten.'.

Artikel 21 van de wet van 16.10.2022 brengt volgende wijzigingen aan in artikel 44, § 2bis, eerste lid, van het Btw-Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26.05.2016 en gewijzigd bij de wet van 27.06.2021:

a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt:

'1° de leden van de groepering oefenen op geregelde wijze een activiteit uit die op grond van paragraaf 1, 2 of 2bis is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. De in paragrafen 1, 2 en 2bis bedoelde vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden niet belastingplichtig zijn, vertegenwoordigen een overwegend deel van de activiteit van elk van de leden'

b) in de bepaling onder 2° wordt de eerste zin vervangen als volgt:

'de activiteiten van de groepering bestaan in het verrichten van diensten aan haar leden die direct nodig zijn voor hun overeenkomstig paragraaf 1, 2 en 2bis vrijgestelde activiteit of voor hun activiteit waarvoor zij niet belastingplichtig zijn.'.

Artikel 22 van de wet van 16.10.2022 heft in artikel 44, § 3, van het Btw-Wetboek, vervangen bij de wet van 28.12.1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27.12.2021, de bepaling onder 14° op.

7.2. Commentaar

Met ingang van 01.06.2016 werd de vrijstellingsregeling inzake zelfstandige groeperingen van personen grondig hervormd met het oog op een betere omzetting van de Europese reglementering ter zake. Daartoe werd een paragraaf 2bis ingevoegd in artikel 44 van het Btw-Wetboek.

Daaropvolgend heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: 'het Hof') in de loop van 2017 twee arresten gepubliceerd (het arrest van 21.09.2017, Aviva, C-605/15, EU:C:2017:718 en het arrest van 21.09.2017, DNB Banka, C-326/15, EU:C:2017:719) waarin het Hof zich diende uit te spreken over de draagwijdte van de vrijstelling vervat in artikel 132, lid 1, punt f), van Richtlijn 2006/112/EG, omgezet door artikel 44, § 2bis, van het Btw-Wetboek.

Het Hof heeft zich in beide zaken gebogen over de vraag of de vrijstelling met betrekking tot de zelfstandige groeperingen van personen opgenomen in artikel 132, lid 1, f) van Richtlijn 2006/112/EG, kan toegepast worden door ondernemingen waarvan de activiteiten zijn vrijgesteld op grond van artikel 135 van Richtlijn 2006/112/ EG, in casu handelingen ter zake van verzekering en herverzekering (artikel 135, lid 1, punt a)) en handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deposito's, rekening-courantverkeer, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren (artikel 135, lid 1, punt d)) en handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deviezen, bankbiljetten en munten die wettig betaalmiddel zijn (artikel 135, lid 1, punt e)).

Het Hof heeft zich voor zijn uitspraak hierover geïnspireerd op enerzijds de context en anderzijds de doelstelling van de regeling waarvan de vrijstelling deel uitmaakt.

Voor wat vooreerst de context van artikel 132, lid 1, punt f), van Richtlijn 2006/112/EG betreft, moet volgens het Hof worden benadrukt dat deze bepaling is opgenomen in hoofdstuk 2 van titel IX – Vrijstellingen, met

als opschrift 'Vrijstellingen voor bepaalde activiteiten van algemeen belang', wat erop duidt dat de vrijstelling van toepassing op de zelfstandige groeperingen van personen enkel kan worden toegepast indien de leden activiteiten van algemeen belang verrichten (zie het arrest van 21.09 2017, Aviva, C-605/15, EU:C:2017:718, punten 25-27 en het arrest van 21.09 2017, DNB Banka, C-326/15, EU:C:2017:719, punten 30-32). Artikel 135 van Richtlijn 2006/112/EG is echter opgenomen in hoofdstuk 3 van de hiervoor vermelde titel IX, met als opschrift 'Vrijstellingen ten gunste van andere activiteiten'.

Voor wat vervolgens het doel van artikel 132, lid 1, punt f), van Richtlijn 2006/112/EG betreft, brengt het Hof in herinnering dat het doel van alle bepalingen van artikel 132 van Richtlijn 2006/112/EG erin bestaat bepaalde activiteiten van algemeen belang vrij te stellen van btw om de toegang tot bepaalde prestaties en de levering van bepaalde goederen te vergemakkelijken door de verhoogde kosten te vermijden die zouden ontstaan indien de betrokken prestaties en goederenleveringen aan de btw werden onderworpen (zie het arrest van 21.09.2017, Aviva, C-605/15, EU:C:2017:718, punt 28 en het arrest van 21.09.2017, DNB Banka, C-326/15, EU:C:2017:719, punt 33).

Rekening houdend met het voorgaande, alsook met het algemeen principe van de strikte uitlegging van btw-vrijstellingen, als afwijking op het principe van algemene belastingheffing op alle goederen en diensten, heeft het Hof geoordeeld dat artikel 132, lid 1, punt f), van Richtlijn 2006/112/EG aldus moet worden geïnterpreteerd dat die vrijstelling alleen betrekking heeft op zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden activiteiten van algemeen belang uitoefenen die in artikel 132 van Richtlijn 2006/112/EG zijn opgenomen. Gezien de uitspraak van het Hof in de hiervoor vermelde arresten en gezien artikel 132 van Richtlijn 2006/112/EG is omgezet in de Belgische btw-reglementering door artikel 44, §§ 1 en 2, van het Btw-Wetboek, heeft artikel 9 van de wet van 27.06.2021 houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18.09.2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, artikel 44, § 2bis, van het Btw-Wetboek aangepast, opdat de leden van een zelfstandige groepering van personen voor een overwegend deel activiteiten moeten uitoefenen die ofwel niet aan de btw zijn onderworpen, ofwel van de btw zijn vrijgesteld op grond van artikel 44, §§ 1 en 2, van het Btw-Wetboek.

Uit de administratieve praktijk is gebleken dat er nog een aantal onduidelijkheden uit de weg moeten worden geruimd.

Vooreerst heeft het Hof in haar arresten aangegeven dat de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen alleen betrekking heeft op zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden activiteiten van algemeen belang uitoefenen die in artikel 132 van Richtlijn 2006/112/EG zijn opgenomen.

Artikel 132 van Richtlijn 2006/112/EG is omgezet in de Belgische btw-reglementering door artikel 44, §§ 1 en 2, van het Btw-Wetboek weliswaar op één specifieke dienst na.

Artikel 132, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/112/EG dat een vrijstelling voorziet voor de door openbare postdiensten verrichte diensten en daarmee gepaard gaande goederenleveringen, met uitzondering van personenvervoer en telecommunicatiediensten, is namelijk omgezet in de Belgische btw-reglementering door artikel 44, § 3, 14°, van het Btw-Wetboek.

Door de plaats die dat betreffend artikel innam binnen de bepalingen van artikel 44, § 3, van het Btw-Wetboek kon een verstrekker van een universele postdienst tot op heden geen lid zijn van een zelfstandige groepering met toepassing van de vrijstelling voorzien in artikel 44, § 2bis, van het Btw-Wetboek en dit hoewel betreffend artikel de omzetting vormt van artikel 132, lid 1, punt a), van Richtlijn 2006/112/EG en het dus een van btw vrijgestelde dienst betreft die door de leden van een zelfstandige groepering zou mogen worden uitgeoefend.

Opdat de bepalingen van artikel 44, § 2bis, van het Btw-Wetboek zouden overeenstemmen met artikel 132, lid 1, punten a) en f), van Richtlijn 2006/112/EG, is het derhalve noodzakelijk dat in dat artikel wordt voorzien dat de toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 44, § 2bis, van het Btw-Wetboek mogelijk is met één of meerdere leden die diensten verrichten bedoeld in artikel 44, § 3, 14°, van dat Wetboek.

Dit resultaat wordt bereikt door de verwijzing in artikel 44, § 2bis, oud, van het Btw-Wetboek naar de vrijgestelde handelingen bedoeld in artikel 44, §§ 1 en 2, van dat Wetboek te behouden, maar de bepaling van artikel 44, § 3, 14°, van betreffend Wetboek over te hevelen naar artikel 44, § 2, van het Btw-Wetboek.

De artikelen 20 en 22 van de wet van 16.10.2022 voorzien daarom respectievelijk in de invoeging van een nieuwe bepaling onder 14° in artikel 44, § 2, van het Btw-Wetboek dat de tekst van artikel 44, § 3, 14°, oud, van dat Wetboek ongewijzigd overneemt, en in de opheffing van artikel 44, § 3, 14°, van datzelfde Wetboek.

Artikel 21 van de wet van 16.10.2022 heeft daarnaast tot doel een aantal onduidelijkheden weg te nemen door specifieke verduidelijkingen aan te brengen in de tekst.

Overeenkomstig artikel 44, § 2bis, eerste lid, 1°, van het Btw-Wetboek moeten de leden van de groepering op geregelde wijze een activiteit uitoefenen die op grond van paragraaf 1 of 2 is vrijgesteld of waarvoor zij niet belastingplichtig zijn. De tweede zin van deze bepaling vermeldt daarenboven dat de vrijgestelde handelingen of de handelingen waarvoor de leden niet belastingplichtig zijn, een overwegend deel van de activiteit van de leden moet vertegenwoordigen.

Door de globale vermelding van 'vrijgestelde activiteiten' in de tweede zin van artikel 44, § 2bis, eerste lid, 1°, van het Btw-Wetboek, zou er ten onrechte twijfel kunnen ontstaan dat bij de bepaling van voornoemd overwegend deel van de activiteit van de leden ook rekening zou kunnen worden gehouden met de handelingen beoogd door de bepalingen van artikel 44, § 3, van het Btw-Wetboek.

Bovendien is deze bepaling onvolledig omdat zij niet van toepassing is op belastingplichtigen die overwegend activiteiten verrichten als bedoeld in artikel 44, § 2bis, van het Btw-Wetboek. Een zelfstandige groepering waarvan de activiteiten op grond van die bepaling zijn vrijgesteld, moet ook lid kunnen worden van een andere zelfstandige groepering wanneer zij wenst gebruik te maken van de diensten van die laatstgenoemde zelfstandige groepering voor haar eigen activiteiten als zelfstandige groepering. Het Hof heeft in haar arresten immers aangegeven dat de vrijstelling voor zelfstandige groeperingen betrekking heeft op zelfstandige groeperingen van personen waarvan de leden activiteiten van algemeen belang uitoefenen die in artikel 132 van Richtlijn 2006/112/EG zijn opgenomen. Aangezien de vrijstelling voor dergelijke zelfstandige groeperingen is opgenomen in artikel 132, lid 1, punt f), van Richtlijn 2006/112/EG, is die vrijstelling ook bedoeld in artikel 132 zelf van deze richtlijn, zoals geïnterpreteerd door het Hof.

Om andere mogelijke interpretaties, die indruisen tegen de voormelde rechtspraak van het Hof, uit te sluiten voegt artikel 21, a), van de wet van 16.10.2022 enerzijds in de eerste zin van artikel 44, § 2bis, eerste lid, 1°, van het Btw-Wetboek een verwijzing toe naar paragraaf 2bis en, anderzijds, voegt het in de tweede zin van die bepaling, na de woorden 'vrijgestelde handelingen', de zinssnede 'beoogd in paragrafen 1, 2 en 2bis' toe.

Om dezelfde redenen brengt artikel 21, b), van de wet van 16.10.2022 ook een gelijkaardige wijziging aan in artikel 44, § 2bis, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek.

Tot slot vervangt artikel 21, a), van de wet van 16.10.2022 in de tweede zin van artikel 44, § 2bis, eerste lid, 1°, van het Btw-Wetboek ook de woorden 'van de leden' door 'van elk van de leden', om ondubbelzinnig duidelijk te maken dat de voorwaarde van het overwegend deel op het niveau van elk lid afzonderlijk moet worden beoordeeld.

Deze zienswijze is in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof (zie onder meer het arrest van 18.11 2020, Kaplan International Colleges UK, C-77/19, EU:C:2020:934, punten 40 en 44), alsook met het standpunt van de diensten van de Europese Commissie (zie punt 3.2.1. van werkdocument nr. 856 van het btw-comité).

8. Wijzigingen inzake tarieven

8.1. Wettelijke bepalingen

Artikel 23 van de wet van 16.10.2022 brengt volgende wijzigingen aan in artikel 1quater/1 van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27.03.2022 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27.06.2022:

1°) in paragraaf 1, 2°, worden de woorden 'of fotovoltaïsche' ingevoegd tussen het woord 'thermische' en de woorden 'zonnepanelen en zonneboilers'

2°) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:

'Wordt eveneens beoogd, in de mate waarin het geen werk in onroerende staat betreft in de zin van het eerste lid, de handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw of de plaatsing in de onmiddellijke nabijheid van een gebouw van de goederen bedoeld in het eerste lid, 1° tot 3°, als bestanddelen of het gedeelte van bestanddelen van een elektrische installatie, sanitaire installatie of installatie voor centrale verwarming.'

3°) in paragraaf 2, eerste lid, 1°, worden de woorden 'de rubrieken XXXI, §§ 1 en 2 en XXXVIII, §§ 1 en 2' vervangen door de woorden 'rubriek XXXI, §§ 1 en 2'

4°) in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

'Behoudens samenspanning tussen de partijen, is de dienstverrichter ontslagen van de aansprakelijkheid ten aanzien van de in het eerste lid, 5°, bedoelde voorwaarden betreffende de vaststelling van het tarief, wanneer de afnemer de factuur niet schriftelijk betwist overeenkomstig het eerste lid, 5°.'.

Artikel 24 van de wet van 16.10.2022 vervangt in rubriek XXXI, § 1, eerste lid, van tabel A van de bijlage bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18.07.1986, bekrachtigd bij de wet van 30.12.1988 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27.12.2021, de woorden 'vijftien jaar' telkens door de woorden 'tien jaar'.

Artikel 25 van de wet van 16.10.2022 heft rubriek XXXVIII van tabel A van de bijlage bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 04.07.2011 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27.12.2021, op.

Ingevolge artikel 26 van de wet van 16.10.2022 heeft artikel 23, 1°, 2° en 4°, uitwerking met ingang van 01.04.2022.

8.2. Commentaar

Artikel 23 van de wet van 16.10.2022 wijzigt artikel 1quater/1 van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (hierna: 'koninklijk besluit nr. 20') enerzijds door paragraaf 1 te wijzigen om het materiële toepassingsgebied van het verlaagd tarief voorzien in deze bepaling te preciseren en anderzijds door paragraaf 2 aan te vullen met een lid om de betrokken regeling sluitend te maken naar analogie met vergelijkbare tarifaire gunstregelingen, bijvoorbeeld in de rubrieken XXXI (§ 1, tweede lid) en XXXVIII (§ 1, tweede lid) van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20.

De wijziging die werd aangebracht aan artikel 1quater/1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 20 strekt ertoe het materiële toepassingsgebied van het verlaagd tarief waarin deze bepaling voorziet, te verduidelijken met betrekking tot de handeling betreffende de levering met plaatsing:

- van fotovoltaïsche zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van privéwoningen;

- van thermische zonnepanelen en zonneboilers op of in de onmiddellijke nabijheid van privéwoningen;

- van warmtepompen op of in de onmiddellijke nabijheid van privéwoningen.

Vooreerst zou een strikte lezing van artikel 1quater/1, § 1, 2°, van het koninklijk besluit nr. 20 kunnen doen uitschijnen dat handelingen met betrekking tot de levering met plaatsing van zonneboilers aangesloten op fotovoltaïsche panelen en niet op zonnepanelen niet door deze maatregel zouden worden bedoeld. Dit is nooit de bedoeling van de regering geweest.

Hoewel minder gebruikelijk dan boilers gekoppeld aan zonnepanelen, bestaat dit type installatie wel degelijk op de markt. In dit geval zijn de fotovoltaïsche panelen aangesloten op een spanningsomvormer die de door de zon opgewekte elektriciteit omzet in de spanning van een gelijkstroom (fotovoltaïsche) zonneboiler, bestaande uit een wateropslagvat (met of zonder een complementaire chemische batterij).

De gezamenlijke lezing van de bepalingen onder 1° (met betrekking tot de levering met plaatsing van fotovoltaïsche panelen) en onder 2° (met betrekking tot de levering met plaatsing van zonneboilers) van artikel 1quater/ 1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 20 wijst er reeds op dat deze installaties in het toepassingsgebied van deze maatregel vallen. De huidige verduidelijking neemt niettemin elke dubbelzinnigheid op dit punt weg.

Bovendien, wordt in de paragraaf 1 van deze bepaling met het oog op dergelijke handelingen tot op heden uitdrukkelijk verwezen naar werk in onroerende staat. Deze terminologie lijkt echter te restrictief in vergelijking met het materiële toepassingsgebied van het verlaagd tarief voor dezelfde handelingen wanneer deze worden verricht ten behoeve van een woning die meer dan tien jaar oud is (deze nieuwe bepaling heeft tot doel woningen van meer en minder dan tien jaar oud zo veel mogelijk op gelijke voet te behandelen wat deze specifieke installaties met een geringer klimaateffect betreft).

De rubrieken XXXI en XXXVIII, § 3, van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20, met betrekking tot werk in onroerende staat verricht aan privéwoningen (zie commentaar hieronder), hebben voor de toepassing van het verlaagd tarief immers zowel betrekking op het verbouwen, het afwerken, het inrichten, het herstellen en het onderhouden, met uitsluiting van het reinigen, geheel of ten dele, van een uit zijn aard onroerend goed en op prestaties die erin bestaan een roerend goed te leveren en het meteen op zodanige wijze aan te brengen aan een onroerend goed dat het onroerend uit zijn aard wordt (wat valt onder het begrip werk in onroerende staat) als op iedere handeling die tot voorwerp heeft zowel de levering als de aanhechting aan een gebouw, van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van een installatie, of het nu gaat om sanitair, elektriciteit, centrale verwarming of airconditioning, een uitgeruste keuken, badkamer, belinstallatie, en degelijke.

Om elke twijfel uit te sluiten dat het materieel toepassingsgebied wel degelijk gelijk is aan dat van de voormelde rubriek XXXI (die als enige overblijft vanaf heden – zie hierna), wordt aan artikel 1quater/1, § 1, van het koninklijk besluit nr. 20 een lid toegevoegd waarin is bepaald dat het verlaagd tarief eveneens van toepassing is, voor zover het niet gaat om een werk in onroerende staat in de zin van het eerste lid, op de handeling die bestaat in zowel de levering als de aanhechting aan of de plaatsing in de onmiddellijke nabijheid van een gebouw van de in het eerste lid, 1° tot en met 3° bedoelde goederen (fotovoltaïsche zonnepanelen, thermische zonnepanelen, boilers en warmtepompen), als onderdeel van een elektrische, sanitaire of centrale verwarmingsinstallatie.

Wat de wijziging betreft die wordt aangebracht aan artikel 1quater/1, § 2, van het koninklijk besluit nr. 20, wordt er naast de verplichting om een specifieke vermelding aan te brengen op de factuur met betrekking tot het voorhanden zijn van de elementen die de toepassing van het verlaagd tarief rechtvaardigen, eveneens uitdrukkelijk voorzien in een ontslag van aansprakelijkheid van de dienstverrichter (behoudens samenspanning tussen de partijen) ten aanzien van de toepassing van de in de verklaring vermelde voorwaarden, wanneer de afnemer de factuur niet schriftelijk betwist binnen een termijn van één maand na ontvangst van de factuur. Bovendien wordt de verwijzing naar bovengenoemde rubriek XVIII weggelaten, gezien de opheffing van deze rubriek (zie hierna).

De drie aan artikel 1quater/1 van het koninklijk besluit nr. 20 aangebrachte wijzigingen maken enerzijds preciseringen uit ten gunste van de betrokken belastingplichtigen (verduidelijking van het materiële toepassingsgebied van het verlaagd tarief en bevestiging van het voorwaardelijk ontslag van aansprakelijkheid voor de betaling van de belastingen en de bijhorigheden) en anderzijds bevestigen zij de administratieve interpretatie van de maatregel.

Artikel 26 van de wet van 16.10.2022 voorziet dan ook dat artikel 23, 1°, 2° en 4°, van deze wet uitwerking heeft met ingang van 01.04.2022, i.e. het begin van de inwerkingtreding van deze tarifaire gunstmaatregel. Deze terugwerkende kracht garandeert een continuïteit in de toepassing van de betrokken regels overeenkomstig de toelichting van de administratie met betrekking tot deze maatregel.

De artikelen 24 en 25 van de wet van 16.10.2022 beogen, rekening houdend met de wijzigingen aangebracht in bijlage III van Richtlijn 2006/112/EG door Richtlijn (EU) 2022/542 van de Raad van 05.04.2022 tot wijziging van Richtlijnen 2006/112/EG en (EU) 2020/285 wat de btw-tarieven betreft (hierna: 'Richtlijn 2022/542'), de rubrieken XXXI en XXXVIII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 samen te smelten tot één enkele rubriek. Deze rubriek wordt dan de enige reglementaire referentie voor de toepassing van het verlaagd btw-tarief van 6 % op werk in onroerende staat ten aanzien van privéwoningen. Deze samensmelting zorgt tegelijk voor vereenvoudiging, verduidelijking, rationalisering en versoepeling.

De voormelde rubriek XXXI heeft betrekking op werk in onroerende staat aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar dat ten minste vijftien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot die handelingen. De voormelde rubriek XXXVIII heeft anderzijds betrekking op werk in onroerende staat aan een woning waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar dat tenminste tien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot die handelingen (en die, hoewel dat niet expliciet is aangegeven, niet tenminste vijftien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot die handelingen, rekening houdend met de voorafbestaande rubriek XXXI met een voor de rest nagenoeg identiek materieel toepassingsgebied).

Afgezien van de ouderdom van de privéwoningen waarop het werk in onroerende staat betrekking heeft, is het toepassingsgebied van de beide rubrieken immers nagenoeg identiek, met als enige uitzondering:

1°) de formele abstracte uitsluiting in de voormelde rubriek XXXVIII, § 1, inleidende zin, van 'de materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de verstrekte dienst'

2°) de formele concrete uitsluiting in de voormelde rubriek XXXVIII, § 4, 3°, geïnspireerd door de voormelde abstracte uitsluiting, van 'het gedeelte van de prijs met betrekking tot de levering van verwarmingsketels in appartementsgebouwen alsook op de levering van de bestanddelen of een gedeelte van de bestanddelen van liftinstallaties'.

Het behoud van twee anderszins nagenoeg identieke rubrieken werd tot op heden verantwoord door de onderscheiden achterliggende rechtsgrondslag van die rubrieken in Richtlijn 2006/112/EG, met name artikel 115 van die richtlijn voor rubriek XXXI en punt 10bis van de bijlage III van die richtlijn voor rubriek XXXVIII. Waar artikel 115 van Richtlijn 2006/12/EG in algemene termen verwijst naar huisvesting, verwijst het punt 10bis van de bijlage van die richtlijn immers naar 'renovatie en herstel van particuliere woningen, met uitzondering van materialen die een beduidend deel vertegenwoordigen van de waarde van de verstrekte diensten'. Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2022/542 op 06.04.2022, is de vroegere inhoud van punt 10bis van de bijlage III van Richtlijn 2006/112/EG evenwel mee opgenomen in het punt 10 van die bijlage en luidt het met de vroegere inhoud van punt 10bis van die bijlage overeenstemmende gedeelte voortaan als volgt: 'renovatie en verbouwing, met inbegrip van afbraak en heropbouw, en herstelling van huisvesting en particuliere woningen'.

Eén van de meest opvallende vaststellingen is dat de verplichte uitsluiting van de materialen die een beduidend deel van de waarde van de verstrekte diensten vertegenwoordigen niet meer is opgenomen in de omschrijving van de betrokken categorie van diensten waarvoor lidstaten een verlaagd btw-tarief kunnen toepassen.

Op grond van de aanpassing van de bepaling in de Europese btw-reglementering die de rechtsgrondslag vormt van rubriek XXXVIII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20, zijn de voormelde abstracte en concrete uitsluitingen uit het materiële toepassingsgebied niet langer noodzakelijk opdat de tekst conform die Europese btw-reglementering zou zijn.

Bovendien is de voormelde abstracte uitsluiting uit het toepassingsgebied van die rubriek XXXVIII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 in de administratieve praktijk altijd met een zekere mate van terughoudendheid toegepast, met uitzondering van de concrete uitsluiting opgenomen in paragraaf 4, 3°, van die rubriek. Die concrete uitsluiting heeft bovendien betrekking op materialen die slechts zeer zelden gebruikt worden bij renovatiewerken van appartementsgebouwen waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar dat tenminste tien jaar maar minder dan vijftien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot die handelingen. Bij appartementsgebouwen waar dergelijke werken wel frequenter voorkomen, met name bij diegene waarvan de eerste ingebruikneming heeft plaatsgevonden in de loop van een kalenderjaar dat tenminste vijftien jaar voorafgaat aan de eerste factuur met betrekking tot die handelingen, geldt anderzijds de toepassing van het verlaagd btw-tarief van rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20, waar die materialen niet van de dienst zijn uitgesloten voor de toepassing van het verlaagde tarief.

Rekening houdend met hetgeen voorafgaat is het in overeenstemming met de vigerende Europese btw-reglementering én inhoudelijk verantwoord om de voormelde abstracte en concrete uitsluiting in rubriek XXXVIII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 op te heffen, aangezien enkel de ouderdom van de gebouwen nog het toepassingsgebied van die rubriek onderscheidt van rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20.

In die omstandigheden is het meteen ook verantwoord om beide rubrieken voortaan inhoudelijk te fusioneren. Omdat rubriek XXXI historisch meer prominent aanwezig is in de administratieve doctrine, werd besloten deze oudere rubriek te behouden en aan te passen en rubriek XXXVIII van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 op te heffen. Het materiële toepassingsgebied van laatstgenoemde rubriek zal voortaan volledig worden afgedekt in rubriek XXXI. Artikel 24 van de wet van 16.10.2022 vervangt bijgevolg in rubriek XXXI (met name in paragraaf 1, eerste lid) de woorden 'vijftien jaar' door de woorden 'tien jaar'. Artikel 25 van de wet heft anderzijds rubriek XXXVIII op.

9. Bekrachtiging van koninklijke besluiten

9.1. Wettelijke bepaling

Artikel 27 van de wet van 16.10.2022 bekrachtigt volgende koninklijke besluiten:

1°) het koninklijk besluit van 21.12.2021 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat mondmaskers en hydroalcoholische gels betreft
2°) het koninklijk besluit van 23.03.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat mondmaskers en hydroalcoholische gels betreft
3°) de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23.03.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat de verlaging van het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde betreft voor de levering van elektriciteit, van aardgas en van warmte via warmtenetten in het kader van residentiële contracten
4°) het koninklijk besluit van 27.03.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat de fotovoltaïsche zonnepanelen, de thermische zonnepanelen en de zonneboilers, de warmtepompen, en de afbraak en heropbouw van gebouwen op het hele Belgische grondgebied betreft
5°) het koninklijk besluit van 06.04.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat fietsen en elektrische fietsen betreft.

9.2. Commentaar

Artikel 37, § 1, van het Btw-Wetboek machtigt de Koning om, bij in Ministerraad overlegd besluit, de tarieven van deze belasting en de indeling van de goederen en diensten bij die tarieven te bepalen.

Via dezelfde procedure kan de Koning eveneens de indeling en de tarieven wijzigen wanneer de economische of sociale omstandigheden zulks vereisen. Krachtens paragraaf 2 van dit artikel 37 moeten de koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van paragraaf 1, evenwel zo spoedig mogelijk bij wet bekrachtigd worden.

Artikel 27 van de wet van 16.10.2022 geeft gevolg aan de verplichting om bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een ontwerp van wet in te dienen tot bekrachtiging van besluiten genomen ter uitvoering van artikel 37, § 1, van het Btw-Wetboek.

Artikel 27 van de wet van 16.10.2022 onderwerpt aldus aan de wettelijke bekrachtiging:

1°) het koninklijk besluit van 21.12.2021 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat mondmaskers en hydroalcoholische gels betreft (Belgisch Staatsblad van 30.12.2021)

2°) het koninklijk besluit van 23.03.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat mondmaskers en hydroalcoholische gels betreft (Belgisch Staatsblad van 30.03.2022);

3°) de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23.03.2022 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 4 en 20 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde wat de verlaging van het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde betreft voor de levering van elektriciteit, van aardgas en van warmte via warmtenetten in het kader van residentiële contracten (Belgisch Staatsblad van 30.03.2022)

4° het koninklijk besluit van 27.03.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat de fotovoltaïsche zonnepanelen, de thermische zonnepanelen en de zonneboilers, de warmtepompen, en de afbraak en heropbouw van gebouwen op het hele Belgische grondgebied betreft (Belgisch Staatsblad van 31.03.2022)

5° het koninklijk besluit van 06.04.2022 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20.07.1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat fietsen en elektrische fietsen betreft (Belgisch Staatsblad van 06.04.2022).

10. Inwerkingtreding

De bepalingen van de wet van 16.10.2022 zijn in werking getreden op 03.11.2022 met uitzondering van:

- artikel 14 dat uitwerking heeft op 01.01.2022 (zie punt 4, hiervoor)

- artikel 15 dat uitwerking heeft op 01.07.2021 (zie punt 4, hiervoor)

- artikel 23, 1°,2° en 4°, dat uitwerking heeft op 01.04.2022 (zie punt 8, hiervoor).

Interne ref.: 140.055

Bron: Fisconetplus

Mots clés