De Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen publiceerde op 07/07/2023 de Circulaire 2023/C/66 betreffende de Tussentijdse Economische partnerschapsovereenkomst (EPO) tussen de Europese Gemeenschap en staten in oostelijk en zuidelijk Afrika.
3. Algemene principes – oorsprongsregels
Definitie van het begrip 'producten van oorsprong’
3.2 Cumulatie in de Gemeenschap en cumulatie in de OZA-staten
3.3. Volledig verkregen producten
3.4. Toereikende be- of verwerking
3.5. Ontoereikende be- of verwerking
3.6. In aanmerking te nemen eenheid
3.7. Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen
3.11. Territorialiteitsbeginsel
4.2. Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
4.3. Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
4.4. Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
4.6. Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring
4.8. Geldigheid van het bewijs van oorsprong
4.10. Overlegging van het bewijs van oorsprong
4.12. Vrijstelling van het bewijs van oorsprong
4.13. Informatieprocedure in verband met cumulatie
4.15. Bewaring van het bewijs van oorsprong en de bewijsstukken
4.16. Verschillen en vormfouten
5. Regelingen voor administratieve samenwerking
5.1. Administratieve voorwaarden waaronder producten voor preferenties in aanmerking komen
5.2. Kennisgeving door de douaneautoriteiten van de partijen
5.4. Controle van het bewijs van oorsprong
5.5. Controle van leveranciersverklaringen
5.9. Comité voor douanesamenwerking
Deel II: Het systeem van geregistreerde exporteur en de vergunning toegelaten exporteur
1. Het systeem van geregistreerde exporteur en vrijstelling van de registratieplicht
2. Verplichtingen van de autoriteiten
3. Toegangsrechten tot de databank
6. Verplichtingen van exporteurs
7. De vergunning toegelaten exporteur (Mauritius en de Comoren)
Deel III: Oorsprongsbewijzen en andere praktische bepalingen
1.1. Voorwaarden voor het opstellen van een oorsprongsverklaring op factuur
Certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
Afgifte achteraf van certificaten EUR.1
Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
2.2. Zimbabwe, Madagaskar en de Seychellen
3. Gemeenschappelijke bepalingen inzake de oorsprongsbewijzen
3.1. Tekst van de oorsprongsverklaring
3.2. Overlegging van de factuurverklaring
3.3. Ondertekening van de factuurverklaring
3.4. Wat betekent 'ander handelsdocument'?
3.5. De geldigheid van bewijzen van oorsprong
3.6. Bewaring van het bewijs van oorsprong en de bewijsstukken
3.7. De vervanging van bewijzen van oorsprong binnen de EU
4. Bepalingen betreffende cumulatie
Deel IV: Controle van de oorsprong
1. Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten
2. Controle van het bewijs van oorsprong
3. Weigering van de preferentiële tariefbehandeling
Deel V: De leveranciersverklaring
1. Typen leveranciersverklaringen
1.2. De leveranciersverklaring voor producten met preferentiële oorsprong
1.3. De leveranciersverklaring voor producten zonder preferentiële oorsprong
2. Een leveranciersverklaring opstellen
3. Controle van leveranciersverklaringen
3.1.Het inlichtingenblad uit bijlage VI van het Protocol
3.2. Het inlichtingenblad INF 4
Deel VI: Beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen (BOI)
1. Beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen (BOI)
2. Aanvullende inlichtingen en contactpunten
2.1. Bronnen van bijkomende informatie
Bijlage I – Aantekeningen bij de productspecifieke oorsprongsregels
Bijlage II – Model van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1
Bijlage III: Tekst van de factuurverklaring
Bijlage IV – Lijst van de andere ACS-staten
Bijlage V – Lijst van Landen en Gebieden Overzee (LGO)
Bijlage VI – Leveranciersverklaring voor producten van preferentiële oorsprong
Bijlage VII – Leveranciersverklaring voor producten die niet van preferentiële oorsprong zijn
Bijlage VIII – Inlichtingenblad bijlage VI van het Protocol
Bijlage IX – Inlichtingenblad INF 4
§ 1. In 2002 werd de Europese Commissie door de Raad gemachtigd om onderhandelingen over de sluiting van economische partnerschapsovereenkomsten met de Afrikaanse, Caribische en Zuidzeestaten (ACS-staten) te openen.
Eind 2007 werden de onderhandelingen afgesloten voor wat betreft een tussentijdse overeenkomst tot een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen zes staten van oostelijk en zuidelijk Afrika (hierna OZA-staten genoemd), met name de Republiek der Seychellen, de republiek Zimbabwe, de Unie der Comoren, de Republiek Madagaskar, de Republiek Zambia en de Republiek Mauritius.
Deze tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst (hierna: EPO) werd op 29 augustus 2009 ondertekend door Madagaskar, Mauritius, Seychellen en Zimbabwe enerzijds, en de toenmalige Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds om voorlopig te kunnen worden toegepast. Het was evenwel wachten tot 14 mei 2012 op de effectieve voorlopige toepassing ervan door de Europese Unie en door Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe. Sinds 7 februari 2019 wordt de EPO ook voorlopig toegepast door de Comoren. Zambia heeft de onderhandelingen mee afgesloten, maar heeft de EPO nog niet ondertekend of geratificeerd. Het land kan echter nog steeds aansluiten bij de overeenkomst.
Doelstellingen van deze tussentijdse EPO zijn o.m. het afschaffen van alle rechten en contingenten van de Europese Unie (hierna EU genoemd) voor de invoer afkomstig uit de OZA-staten, en de geleidelijke openstelling van de markten van de OZA-staten voor producten uit de EU.
Zodoende bevat deze EPO, net als andere vrijhandelsovereenkomsten en economische partnerschapsovereenkomsten, een deel over preferentiële oorsprongsregels die voorzien dat producten onder bepaalde voorwaarden tegen een verlaagd douanerecht of met vrijstelling ervan kunnen worden ingevoerd in de partijen. Deze regels zijn vervat in het protocol betreffende de definitie van 'producten van oorsprong' en de methoden van administratieve samenwerking (hierna Protocol genoemd).
Dit Protocol bevat de voorwaarden en procedures die bepalen of een goed dat ingevoerd is uit één van de overeenkomstsluitende partijen wel degelijk van oorsprong is. De oorsprong van een product in de zin van het Protocol is namelijk zeer belangrijk om ervoor te zorgen dat importeurs, zowel in de EU als in de OZA-staten, van preferentiële tariefbehandeling kunnen genieten.
Het Protocol bestaat uit de volgende delen:
Titel I: Algemene bepalingen;
Titel II: Definitie van het begrip 'producten van oorsprong';
Titel III: Territoriale voorwaarden;
Titel IV: Bewijs van oorsprong;
Titel V: Regelingen voor administratieve samenwerking
Titel VI: Ceuta en Melilla
Titel VII: Slotbepalingen.
Naast die titels bevat het Protocol een aantal bijlagen, waaronder de productspecifieke oorsprongsregels en het model van de factuurverklaring.
Het belangrijkste doel van deze circulaire is het verduidelijken van de artikelen die onderdeel vormen van hogervermelde titels.
De circulaire bestaat uit volgende delen:
Deel I: Algemene bepalingen;
Deel II: Oorsprongsbewijzen en andere praktische bepalingen
Deel III: Het systeem van geregistreerde exporteur en de vergunning toegelaten exporteur
Deel IV: Controle van de oorsprong;
Deel V: Leveranciersverklaring;
Deel VI: Beschikkingen inzake bindende oorsprongsinlichtingen (BOI)
Deel VII: Andere bepalingen;
Bijlagen I tot IX.
§ 2. Het Protocol werd initieel gepubliceerd in het Publicatieblad L111 van 24 april 2012: Besluit van de Raad van 13 juli 2009 tot ondertekening en voorlopige toepassing van de Tussentijdse Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een Economische Partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds.
Madagaskar, Mauritius, de Seychellen en Zimbabwe passen sinds 14 mei 2012 de EPO voorlopig toe (zie de kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van de Tussentijdse Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een Economische Partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, gepubliceerd in PB L125 van 12 mei 2012.
De Comoren passen sinds 7 februari 2019 de EPO voorlopig toe (zie de kennisgeving betreffende de voorlopige toepassing van de Tussentijdse Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een Economische Partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, gepubliceerd in PB L 194 van 22 juli 2019.
Dit protocol werd gewijzigd met Besluit Nr. 1/2020 van het EPO-Comité van 14 januari 2020 tot wijziging van een aantal bepalingen van Protocol nr. 1 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking bij de tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds , gepubliceerd in het Publicatieblad L 93 van 27 maart 2020. Het besluit trad in werking op 31 maart 2020 met als belangrijkste wijziging de mogelijkheid om de status van geregistreerd exporteur in te voeren (REX).
Voor wat betreft de relevante bepalingen inzake oorsprong is deze circulaire gebaseerd op “Protocol Nr. 1 betreffende de definitie van het begrip “producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking” uit Besluit 1/2020, evenals volgende bijlagen uit hetzelfde besluit:
BIJLAGE I Aantekeningen bij de lijst in bijlage II;
BIJLAGE II Lijst van oorsprongverlenende be- of verwerkingen, verricht ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen, die deze materialen oorsprong verlenen;
BIJLAGE II bis Afwijkingen van de lijst van oorsprongverlenende be- of verwerkingen, verricht ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen, die deze materialen oorsprong verlenen overeenkomstig artikel 7, lid 2;
BIJLAGE III Formulier voor het certificaat inzake goederenverkeer;
BIJLAGE IV Factuurverklaring;
BIJLAGE V A Leveranciersverklaring voor producten van preferentiële oorsprong;
BIJLAGE V B Leveranciersverklaring voor producten die niet van preferentiële oorsprong zijn;
BIJLAGE VI Inlichtingenblad;
BIJLAGE VII Formulier voor een verzoek om afwijking;
BIJLAGE VIII Naburige ontwikkelingslanden;
BIJLAGE IX Landen en gebieden overzee;
BIJLAGE X Producten waarop de cumulatiebepalingen van de artikelen 3 en 4 na 1 oktober 2015 van toepassing zijn en waarop artikel 5 niet van toepassing is;
BIJLAGE XI Andere ACS-staten;
BIJLAGE XII Producten van oorsprong uit Zuid-Afrika waarop de cumulatiebepalingen van artikel 4 niet van toepassing zijn;
BIJLAGE XIII Producten van oorsprong uit Zuid-Afrika waarop de cumulatiebepalingen van artikel 4 na 31 december 2009 van toepassing zijn.
Sinds 1 september 2020 passen EU-exporteurs in kader van de EPO het REX-systeem toe (zie de kennisgeving aan de exporteurs betreffende de toepassing van het EU-systeem van geregistreerde exporteurs (REX-systeem) voor de uitvoer uit de EU naar staten in oostelijk en zuidelijk Afrika in het kader van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst EU-OZA, gepubliceerd in PB C 178 van 26 mei 2020).
Zimbabwe past het REX-systeem toe sinds 1 juli 2021 (zie de mededeling over de toepassing van artikel 18, lid 3, van Protocol 1 betreffende de oorsprongsregels bij de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst EU-OZA door Zimbabwe: gebruik van zelfcertificering voor de invoer in de EU van producten van oorsprong uit Zimbabwe in het kader van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst EU-OZA, gepubliceerd in PB C 390 van 27 september 2021).
Madagaskar past het REX-systeem toe sinds 1 januari 2023 (zie de mededeling over de toepassing van het systeem van geregistreerde exporteurs van de Europese Unie door Ivoorkust en Madagaskar in het kader van respectievelijk de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en Ivoorkust en de tussentijdse EPO tussen de EU en oostelijk en zuidelijk Afrika, gepubliceerd in PB C 23 van 23 januari 2023).
De Seychellen passen het REX-systeem toe vanaf 1 juli 2023 (zie de mededeling betreffende het geldige bewijs van oorsprong voor de invoer in de Europese Unie van producten van oorsprong uit de Seychellen in het kader van de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en oostelijk en zuidelijk Afrika, met ingang van 1 juli 2023, gepubliceerd in PB C 145 van 27 april 2023).
In de tekst van het Protocol wordt nog verwezen naar de Europese Gemeenschap (EG). Met het oog op een goede leesbaarheid en begrip, werd besloten om in deel I van deze circulaire die oude benaming in onze verwijzingen naar het Protocol te behouden in plaats van de term Europese Unie te gebruiken. In de rest van deze circulaire gebruiken we evenwel de benaming 'Europese Unie'.
Wat de Europese wettelijke grondslag betreft, verwijst het Protocol naar bepaalde artikelen uit het Douanewetboek van de Unie (DWU), de Gedelegeerde Verordening (DWU DA) en de Uitvoeringsverordening (DWU IA) ervan, waarvan de precieze referenties de volgende zijn:
Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het Douanewetboek van de Unie (DWU);
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het Douanewetboek van de Unie (DWU DA);
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Douanewetboek van de Unie (DWU IA).
Voor deze circulaire zijn de volgende wettelijke bepalingen relevant:
Artikel 14, lid 1 van het DWU: 'Verstrekking van inlichtingen door de douaneautoriteiten';
Artikel 26 van het DWU: 'Geldigheid van beschikkingen in de gehele Unie';
Artikel 33 van het DWU: 'Beschikkingen betreffende bindende inlichtingen';
Artikel 34 van het DWU: 'Beheer van beschikkingen aangaande bindende inlichtingen';
Artikel 56, § 3 van het DWU: 'Gemeenschappelijk douanetarief en toezicht'
Artikel 64 van het DWU: 'Preferentiële oorsprong van goederen';
Artikel 117 van het DWU: 'Invoer- of uitvoerrechten die te veel in rekening zijn gebracht';
Artikel 170 van het DWU: 'Indienen van een douaneaangifte';
Artikel 16 van het DWU IA: 'Aanvraag voor een beschikking betreffende een bindende inlichting';
Artikel 18 van het DWU IA: 'Mededeling van BOI-beschikkingen';
Artikel 69 van het DWU IA: 'Vervanging van bewijzen van preferentiële oorsprong die buiten het kader van het SAP-stelsel van de Unie zijn afgegeven of opgesteld'.
§ 3. Voor de toepassing van het Protocol worden in het eerste artikel hiervan de volgende definities gegeven:
Vervaardiging: elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;
Materiaal: alle ingrediënten, grondstoffen, componenten of delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
Product: het product dat wordt vervaardigd, ook indien dit bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
Goederen: zowel materialen als producten;
Douanewaarde: de waarde zoals bepaald overeenkomstig de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);
Prijs af fabriek: de prijs van het product af fabriek, betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in de OZA-staten in wiens onderneming de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;
Waarde van de materialen: de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of in de OZA-staten is betaald;
Waarde van de materialen van oorsprong: de waarde van deze materialen volgens de definitie in punt g), die van overeenkomstige toepassing is;
Toegevoegde waarde: de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van elk van de verwerkte materialen die van oorsprong zijn uit de andere in de artikelen 3 en 4 bedoelde landen of gebieden waarmee cumulatie mogelijk is, of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of in een van de OZA-staten is betaald;
Hoofdstukken en posten: de hoofdstukken en posten (viercijfercodes) van de nomenclatuur die het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen vormt, in dit protocol 'het geharmoniseerd systeem' of 'GS' genoemd;
Ingedeeld: de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;
Zending: producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of die vergezeld gaan van één enkel vervoersdocument voor de verzending van de exporteur naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, van één enkele factuur;
Gebieden: met inbegrip van de territoriale wateren;
LGO’s: de landen en gebieden overzee zoals gedefinieerd in bijlage IX;
Andere ACS-staten: alle ACS-staten met uitzondering van de OZA-staten.'
§ 4. De algemene regel in verband met het begrip ‘producten van oorsprong’ is te vinden in artikel 2 van het Protocol en bevat de voorwaarden om te bepalen of een product van oorsprong is uit de ene of andere partij.
Voor de toepassing van de preferentiële tariefbehandeling worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit de EG of uit een OZA-staat:
a) volledig in de EG of in een OZA-staat verkregen producten (zie § 8 van deze circulaire);
b) in de EG of in een OZA-staat verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet volledig zijn verkregen, mits die materialen in de EG of in een OZA-staat een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is (zie § 10 van deze circulaire).
§ 5. Het begrip cumulatie van de oorsprong wordt beschreven in artikel 3 en 4 van het Protocol.
Cumulatie in de Gemeenschap (EG)
'1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 1 (algemene bepalingen in § 4 van deze circulaire), worden producten als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd als zij daar zijn verkregen en in die producten materialen zijn verwerkt die van oorsprong zijn uit een OZA-staat, andere ACS-staten of de LGO’s, mits de be- of verwerking in de Gemeenschap ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen (ontoereikende be- of verwerkingen in § 11 van deze circulaire). De materialen behoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan.
2. Wanneer de be- of verwerking in de Gemeenschap niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen (§ 11 van deze circulaire), wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de in lid 1 bedoelde andere landen en gebieden. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging in de Gemeenschap zijn gebruikt, voor zijn rekening neemt.
3. Producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 bedoelde landen of gebieden, die geen be- of verwerking in de Gemeenschap ondergaan, behouden hun oorsprong indien zij naar een van deze landen of gebieden worden uitgevoerd.
4. Voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onder b) (§ 4 b) van deze circulaire), worden be- of verwerkingen in een OZA-staat, in de andere ACS-staten of in de LGO’s geacht in de Gemeenschap te zijn verricht wanneer de verkregen producten naderhand nog in de Gemeenschap worden be- of verwerkt. Wanneer de van oorsprong zijnde producten op grond van deze bepaling in twee of meer van de betrokken landen of gebieden worden verkregen, worden zij alleen als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien de be- of verwerking ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen (§ 11 van deze circulaire).
5. Wanneer de be- of verwerking in de Gemeenschap niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de materialen die in een van de in lid 4 bedoelde andere landen en gebieden werden gebruikt. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging in de Gemeenschap zijn gebruikt, voor zijn rekening neemt.
6. De in dit artikel bedoelde cumulatie kan alleen worden toegepast wanneer:
a) de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprongsstatus en het land van bestemming een overeenkomst inzake administratieve samenwerking hebben gesloten die een correcte toepassing van dit artikel garandeert;
b) materialen en producten de oorsprongsstatus hebben verkregen door toepassing van dezelfde oorsprongsregels als die welke in dit Protocol zijn vermeld;
c) de Gemeenschap de OZA-staten via de Europese Commissie bijzonderheden verstrekt over overeenkomsten inzake administratieve samenwerking met de andere in dit artikel bedoelde landen of gebieden. De Europese Commissie en de OZA-staten maken, respectievelijk in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en volgens hun eigen procedures, bekend vanaf welke datum de in dit artikel bedoelde cumulatie met de in dit artikel bedoelde landen of gebieden die aan de nodige eisen hebben voldaan, mag worden toegepast.'
Cumulatie in de OZA-staten
§ 6. '1 . Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2 (algemene bepalingen in § 4 van deze circulaire), worden producten als van oorsprong uit een OZA-staat beschouwd als zij daar zijn verkregen en in die producten materialen zijn verwerkt die van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, andere ACS-staten, de LGO’s of andere OZA-staten, mits de be- of verwerking in die OZA-staat ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen. (ontoereikende be- of verwerkingen in § 11 van deze circulaire). De materialen behoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan.
2. Wanneer de be- of verwerking in de OZA-staat niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen (§ 11 van deze circulaire), wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit die OZA-staat beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de in lid 1 bedoelde andere landen en gebieden. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging in die OZA-staat zijn gebruikt, voor zijn rekening neemt.
3. Producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 bedoelde landen of gebieden, die geen be- of verwerking in de OZA-staat ondergaan, behouden hun oorsprong indien zij naar een van die landen of gebieden worden uitgevoerd.
4. Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, onder b) (§ 4 b) van deze circulaire), worden be- of verwerkingen in de Gemeenschap, de andere OZA-staten, de andere ACS-staten of de LGO’s geacht in een bepaalde OZA-staat te zijn verricht wanneer de verkregen producten naderhand nog in die OZA-staat worden be- of verwerkt. Wanneer de van oorsprong zijnde producten op grond van deze bepaling in twee of meer van de betrokken landen of gebieden worden verkregen, worden zij alleen als van oorsprong uit die OZA-staat beschouwd indien de be- of verwerking ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen.
5. Wanneer de be- of verwerking in de OZA-staat niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen (§ 11 van deze circulaire), wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit die OZA-staat beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de materialen die in een van de in lid 4 bedoelde andere landen en gebieden werden gebruikt. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan bij de vervaardiging gebruikte oorsprongsmaterialen voor zijn rekening neemt.
6. De in dit artikel bedoelde cumulatie kan alleen worden toegepast wanneer:
a) de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprongsstatus en het land van bestemming een overeenkomst inzake administratieve samenwerking hebben gesloten die een correcte toepassing van dit artikel garandeert;
b) materialen en producten de oorsprongsstatus hebben verkregen door toepassing van dezelfde oorsprongsregels als die welke in dit Protocol zijn vermeld;
c) de OZA-staten de Gemeenschap via de Europese Commissie bijzonderheden verstrekken over overeenkomsten inzake administratieve samenwerking met de andere in dit artikel bedoelde landen of gebieden. De Europese Commissie en de OZA-staten maken, respectievelijk in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en volgens hun eigen procedures, bekend vanaf welke datum de in dit artikel bedoelde cumulatie met de in dit artikel bedoelde landen of gebieden die aan de nodige eisen hebben voldaan, mag worden toegepast.'
Cumulatie met naburige ontwikkelingslanden
§ 7. 'In overeenstemming met artikel 41 (sancties) worden, op verzoek van de OZA-staten, materialen van oorsprong uit een naburig ontwikkelingsland dat geen ACS-staat is maar tot een samenhangende geografische entiteit behoort, waarvan een lijst in bijlage VIII is opgenomen, als materialen van oorsprong uit een OZA-staat beschouwd wanneer zij in een aldaar verkregen product zijn verwerkt. De materialen behoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan, mits:
a) de be- of verwerking in de OZA-staat ingrijpender is dan de in artikel 8 vermelde be- en verwerkingen (§11 van deze circulaire);
b) de OZA-staten, de Gemeenschap en de betrokken naburige ontwikkelingslanden een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in adequate administratieve samenwerkingsprocedures om de correcte toepassing van deze alinea te garanderen. De in dit artikel bedoelde cumulatie is niet van toepassing op de lijst van producten die bij besluit van het Comité voor douanesamenwerking zal worden opgesteld.
Aan de hand van dit Protocol wordt vastgesteld of de producten van oorsprong zijn uit een naburig ontwikkelingsland, zoals gedefinieerd in bijlage VIII.
De verschillende cumulatiemogelijkheden en de praktische informatie hierover zijn terug te vinden in de §§ 78 tot 81 van deze circulaire.
§ 8. Overeenkomstig artikel 6 van het Protocol worden de volgende producten geacht volledig verkregen te zijn op het grondgebied van een OZA-staat of van de Gemeenschap:
a) 'aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;
b) aldaar geoogste producten van het plantenrijk;
c) aldaar geboren en opgefokte levende dieren;
d) producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren;
e) i) producten van de aldaar bedreven jacht en visserij;
ii) producten van de aldaar bedreven aquacultuur, maricultuur daaronder begrepen, wanneer de vis er is geboren en opgefokt;
f) producten van de zeevisserij en andere producten van de zee die door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of een OZA-staat uit zee werden gewonnen;
g) producten die, uitsluitend uit de onder f) bedoelde producten, aan boord van hun fabrieksschepen werden vervaardigd;
h) aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvlak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;
i) afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte industriële bewerkingen;
j) producten, buiten de territoriale wateren gewonnen uit de zeebodem of -ondergrond, mits zij het alleenrecht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;
k) goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd.
§ 9. De termen 'hun schepen' en 'hun fabrieksschepen' in § 8, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:
a) die in een lidstaat van de EG of in een OZA-staat zijn geregistreerd;
b) die de vlag van een lidstaat van de EG of van een OZA-staat voeren;
c) die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
i) zij behoren voor ten minste 50 % toe aan onderdanen van een lidstaat van de EG of van een OZA-staat, of
ii) zij behoren toe aan een onderneming:
die haar hoofdkantoor en haar belangrijkste handelsactiviteit in een lidstaat van de EG of in een OZA-staat heeft, en
die voor ten minste 50 % toebehoort aan een lidstaat van de EG of een OZA-staat of aan overheidsorganen of onderdanen van die lidstaat of OZA-staat.'
§ 10. Niet volledig verkregen producten worden geacht een toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan wanneer de betrokken goederen voldoen aan de lijstregels die zijn vastgesteld in bijlage II van het Protocol (ook productspecifieke regels of oorsprongverlenende be- of verwerkingen genoemd).
Indien een product de oorsprong van een partij heeft verkregen doordat het aan deze lijstregels heeft voldaan, wordt geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.
Er zijn vier typen productspecifieke regels:
Be- of verwerking waarbij een maximuminhoud van niet van oorsprong zijnde materialen niet mag worden overschreden (percentageregel op waarde of gewicht);
Be- of verwerking met verandering van post of onderverdeling tot gevolg (tariefsprong);
Specifieke be- of verwerking (procesregel);
Be- of verwerking van geheel en al verkregen materialen.
Een productspecifieke regel voor een bepaald product kan ook een combinatie van bovenstaande lijstregels zijn. Gelieve ook rekening te houden met de inleidende aantekeningen die in bijlage I van het Protocol zijn opgenomen. Deze aantekeningen bevatten de algemene bepalingen om de productspecifieke regels te interpreteren en toe te passen. Deze aantekeningen zijn eveneens opgenomen in bijlage I van deze circulaire.
Bovendien bepaalt het Protocol dat niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld voor een welbepaald product niet bij de vervaardiging van dit product mogen worden gebruikt, toch kunnen worden gebruikt, mits:
a) de totale waarde ervan niet meer bedraagt dan 15 % van de prijs af fabriek van het product;
b) de in de lijst vermelde maximumpercentages voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van punt a) niet worden overschreden.
Hogerstaande punten a) en b) zijn niet van toepassing op producten bedoeld in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem (hierna GS genoemd). Hiervoor zijn specifieke toleranties voorzien in aantekeningen 5.1, 5.3 en 5.4.
Er moet bij de toepassing van de bepalingen inzake toereikende be- of verwerking sowieso steeds rekening worden gehouden met de bepalingen inzake ontoereikende be- of verwerking (§ 11 van deze circulaire)
§ 11. In artikel 8 van het Protocol worden de be- en verwerkingen opgesomd die als ontoereikend worden beschouwd om de oorsprong te verlenen, ongeacht of aan de lijstregels inzake de toereikende be- of verwerking van producten is voldaan.
De volgende be- of verwerkingen worden als ontoereikend beschouwd om de oorsprongsstatus te verkrijgen:
a) 'behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;
b) het splitsen en samenvoegen van colli;
c) het wassen of schoonmaken; het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
d) het strijken of persen van textiel;
e) het eenvoudig schilderen of polijsten;
f) het ontvliezen of doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten en het glaceren van granen of rijst;
g) het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker;
h) het pellen, ontpitten of schillen van vruchten of groenten;
i) het aanscherpen of het eenvoudig vermalen of versnijden;
j) het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);
k) het eenvoudig verpakken in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakking;
l) het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
m) het eenvoudig mengen van producten, ook indien van verschillende soorten; het mengen van suiker met andere stoffen;
n) het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen;
o) twee of meer van de onder a) tot en met n) vermelde behandelingen tezamen;
p) het slachten van dieren.'
Alle be- en verwerkingen die een product in de Gemeenschap of in de OZA-staten heeft ondergaan, worden tezamen genomen om te bepalen of deze als ontoereikend in de zin van § 11 van deze circulaire moeten worden beschouwd.
§ 12. De voor de toepassing van dit Protocol in aanmerking te nemen eenheid voor een product is de code van de tariefindeling ervan, gebaseerd op de nomenclatuur van het GS.
Hieruit volgt dat:
a) Wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder een enkele post van het GS wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;
b) Wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, elk product voor de toepassing van het Protocol afzonderlijk moet worden genomen.
Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het GS de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.
Algemene regel 5 van het GS is de volgende:
'a) etuis, foedralen en koffers voor camera's, voor muziekinstrumenten of voor wapens, dozen voor tekeninstrumenten, juwelenkistjes en dergelijke bergingsmiddelen, speciaal gevormd of ingericht voor het opbergen van een bepaald artikel of van een stel of assortiment van artikelen, geschikt voor herhaald gebruik en aangeboden met de artikelen waarvoor ze bestemd zijn, worden ingedeeld onder dezelfde post als die artikelen indien ze van de soort zijn die normaal daarmee wordt verkocht. Deze regel geldt echter niet voor bergingsmiddelen die aan het geheel het wezenlijk karakter verlenen;
b) behoudens het bepaalde onder 5 a) worden gevulde verpakkingsmiddelen ingedeeld met de verpakte goederen indien zij van de soort zijn die normaal als verpakking voor die goederen wordt gebruikt. Deze regel is echter niet verplichtend voor verpakkingsmiddelen die klaarblijkelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik.'
§ 13. 'Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden verzonden en die deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs ervan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht een geheel te vormen met het materieel of de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.'
§ 14. Stellen en assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het GS worden als van oorsprong beschouwd wanneer alle samenstellende delen van oorsprong zijn.
Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt als van oorsprong beschouwd wanneer de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.
Regel 3 van het GS maakt het mogelijk om goederen die vatbaar zijn voor tariefindeling onder twee of meer posten, in te delen als volgt:
Het gaat om: mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein.
§ 15. Om de oorsprong van een product te bepalen, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van bepaalde bij de vervaardiging van dat product gebruikte elementen. Het gaat om 'neutrale elementen', die zijn opgenomen in artikel 12 van het Protocol. Neutrale elementen in de zin van het Protocol zijn de volgende:
a) 'energie en brandstof;
b) fabrieksuitrusting;
c) machines en werktuigen;
d) goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren om daarin voor te komen.'
§ 16. Het Protocol voorziet in de toepassing van de methode van de gescheiden boekhouding.
Indien zowel van oorsprong als niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden gebruikt bij de be- of verwerking van een product, mogen marktdeelnemers deze materialen beheren met behulp van een gescheiden boekhouding zonder dat zij apart moeten worden opgeslagen.
Onder 'vervangbare materialen' wordt verstaan: materialen of producten van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysische kenmerken, die niet van elkaar te onderscheiden zijn voor het bepalen van de oorsprong.
De methode is ook van toepassing op van oorsprong en niet van oorsprong zijnde niet-gearomatiseerde ruwe suiker zonder toegevoegde kleurstoffen die bestemd is om verder te worden geraffineerd en onder de onderverdelingen 1701 12, 1701 13 en 1701 14 van het GS valt, en fysiek wordt gecombineerd of gemengd in een OZA-staat of in de Gemeenschap alvorens respectievelijk naar een van die partijen te worden uitgevoerd.
Het gebruik van de gescheiden boekhouding is slechts toegestaan indien gewaarborgd is dat steeds eenzelfde aantal als van oorsprong uit een OZA-staat (of -staten) of uit de Gemeenschap te beschouwen producten wordt verkregen als verkregen zou zijn indien de voorraden fysiek waren gescheiden.
Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, moeten de marktdeelnemers een schriftelijke aanvraag indienen bij de bevoegde autoriteiten. Die autoriteiten kunnen aan de verlening van de vergunning de door hen passend geachte voorwaarden verbinden.
§ 17. Binnen de EU mogen de exporteurs of producenten de methode van de gescheiden boekhouding niet toepassen zonder de goedkeuring van de bevoegde douaneautoriteiten. Om deze methode in België te mogen toepassen, moet de vergunning verkregen worden van de Centrale Component van de Administratie Operaties - Operationele Expertise - Douane 1: da.ops.douane1@minfin.fed.be.
§ 18. Er moet zonder onderbreking zijn voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van de oorsprongsstatus in de OZA-staten of in de Gemeenschap.
Hierdoor moeten goederen van oorsprong die uit een OZA-staat of de Gemeenschap naar een ander land zijn uitgevoerd en dan terugkeren, geacht worden geen product van oorsprong te zijn, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:
a) 'de goederen die terugkeren dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen, en
b) de goederen, terwijl zij in het andere land waren of toen zij werden uitgevoerd, geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.'
§ 19. De 'niet-wijzigingsregel' (ook gekend als de 'niet-manipulatieregel') is flexibeler dan de striktere 'regel van rechtstreeks vervoer' die vaak in oudere protocollen terug te vinden is.
De in de Gemeenschap of in de OZA-staten voor het vrije verkeer aangegeven producten moeten dezelfde zijn als die welke uit een van deze partijen zijn uitgevoerd, dat wil zeggen dat ze op geen enkele manier mogen zijn gewijzigd en ook geen andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren voor hun bewaring in goede staat of de toevoeging of het aanbrengen van merken, etiketten, verzegelingen of andere specifieke documentatie om te garanderen dat is voldaan aan de specifieke interne vereisten van het derde land (de derde landen) van doorvoer of splitsing, voordat zij voor het vrije verkeer worden aangegeven.
De producten kunnen worden opgeslagen mits zij in het derde land (de derde landen) van doorvoer onder douanetoezicht blijven.
De zendingen kunnen in een derde land door de exporteur of onder zijn verantwoordelijkheid worden gesplitst, op voorwaarde dat de producten in het derde land (de derde landen) van splitsing onder douanetoezicht blijven.
In geval van twijfel kunnen de douaneautoriteiten van de partij van invoer aan de aangever vragen om documenten voor te leggen waaruit blijkt dat de producten van oorsprong geen enkele niet-toegestane behandeling hebben ondergaan. Het gevraagde bewijs kan op enigerlei wijze worden geleverd, onder meer aan de hand van:
a) 'vervoersovereenkomsten zoals cognossementen; of
b) feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals merktekens of nummering van de colli;
c) of ander bewijsmateriaal betreffende de goederen zelf.'
§ 20. Op producten van oorsprong die zijn verzonden naar een tentoonstelling in een ander derde land dan de landen waarmee cumulatie mogelijk is, en die na de tentoonstelling zijn verkocht voor invoer in de Gemeenschap of een OZA-staat, zijn bij die invoer de bepalingen van het Protocol van toepassing, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
a) 'een exporteur deze producten vanuit een OZA-staat of de Gemeenschap naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en deze daar heeft tentoongesteld;
b) die exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een persoon in een OZA-staat of in de Gemeenschap;
c) de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat zijn verzonden als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan, en
d) de producten vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.'
Een bewijs van oorsprong moet worden afgegeven of opgesteld, dat op de gebruikelijke wijze bij de douaneautoriteiten van de partij van invoer wordt ingediend. Op dit bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling zijn vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de aard van de producten en de omstandigheden waaronder ze werden tentoongesteld.
Deze bepaling is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden. Gedurende die evenementen blijven de producten onder douanetoezicht.
§ 21. Producten van oorsprong uit een van de partijen komen in aanmerking voor de preferentiële tariefregeling bij indiening van een van de volgende bewijzen van oorsprong:
De Nederlandse tekst van de factuurverklaring is te vinden onder § 55 van deze circulaire. De andere taalversies zijn terug te vinden in bijlage IV van het Protocol en in bijlage III van deze circulaire.
Artikel 18, lid 3 van het protocol voorziet eveneens dat het systeem van geregistreerde exporteurs (REX), na kennisgeving, kan worden ingevoerd om te worden toegepast bij factuurverklaringen.
§ 22. Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer afgegeven op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde.
De exporteur of diens gemachtigde vult zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 als het aanvraagformulier in; modellen van beide formulieren zijn in bijlage II van deze circulaire opgenomen. Deze documenten worden overeenkomstig de bepalingen van dit Protocol ingevuld. Indien zij met de hand worden ingevuld, moet dit met inkt en in blokletters gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak zonder dat regels worden opengelaten. Indien het vak niet volledig wordt ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en wordt het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.
Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, moeten op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dat certificaat wordt afgegeven, steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.
Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van een lidstaat of van een OZA-staat afgegeven indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit een OZA-staat of uit een van de andere in de §§ 5 tot 7 van deze circulaire bedoelde landen of gebieden, en aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan.
De met de afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om te controleren of de producten van oorsprong zijn en of aan de andere voorwaarden van dit Protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. De met de afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 belaste douaneautoriteiten zien er ook op toe dat de formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de producten bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
Het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.
§ 23. Hoewel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 ter beschikking van de exporteur moet worden gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd, kan het bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, indien:
a) 'dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd, of
b) ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat er wel een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven, maar dat dit bij de invoer om technische redenen niet is aanvaard.'
Om de afgifte achteraf te kunnen toepassen, moet de exporteur in zijn aanvraag plaats en datum van uitvoer vermelden voor de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.
De douaneautoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
Op een achteraf afgegeven certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt in de Engelse taal de volgende vermelding aangebracht: 'ISSUED RETROSPECTIVELY'. Deze vermelding wordt aangebracht in het vak 'Opmerkingen' van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
§ 24. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur verzoeken een duplicaat op te maken. De aanvraag wordt ingediend bij de bevoegde douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven. Zij zullen een duplicaat opstellen op basis van de uitvoerdocumenten die ze in hun bezit hebben.
Op het duplicaat wordt in de Engelse taal de vermelding 'DUPLICATE' aangebracht in het vak 'Opmerkingen'.
§ 25. Voor producten van oorsprong die in een OZA-staat of in de Gemeenschap onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong bij verzending van deze producten of van een gedeelte daarvan naar een andere plaats binnen de OZA-staten of de Gemeenschap door een of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden vervangen. Dergelijke certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat toezicht houdt op de producten en geviseerd door de douaneautoriteit die toezicht houdt op de producten.
§ 26. De factuurverklaring kan worden opgesteld:
§ 27. De factuurverklaring kan worden opgesteld indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als van oorsprong uit een overeenkomstsluitende staat die de regels toepast, en indien ze aan de andere voorwaarden van het Protocol voldoen.
De exporteur die een factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van het Protocol is voldaan.
§ 28. De verschillende taalversies van de tekst van de factuurverklaring zijn te vinden in bijlage III van deze circulaire. De tekst van de factuurverklaring moet op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument worden getypt, gestempeld of gedrukt. Indien de factuurverklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.
§ 29. De factuurverklaring wordt door de exporteur met de hand ondertekend. Een toegelaten exporteur behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten van het land van uitvoer een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle oorsprongsverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met de hand had ondertekend.
§ 30. De factuurverklaring kan worden opgesteld bij of na de uitvoer (hierna factuurverklaring achteraf genoemd) van de producten waarop zij betrekking heeft, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de betrokken producten in het land van invoer worden aangeboden.
Deze voorwaarden zijn eveneens van toepassing op factuurverklaringen die worden opgesteld in partijen die het REX-systeem toepassen.
Opmerking: voor de praktische bepalingen in verband met de factuurverklaring, zie §§ 63 tot 64 en §§ 69 tot 77 van deze circulaire.
§ 31. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur die in die partij is gevestigd en veelvuldig producten verzendt waarop de bepalingen van het Protocol van toepassing zijn, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen zonder beperking van de waarde. Een exporteur die een dergelijke vergunning aanvraagt, moet ten genoegen van de douaneautoriteiten alle waarborgen bieden die nodig zijn voor de controle op de oorsprongsstatus van de producten en de naleving van de overige voorwaarden van dit Protocol.
§ 32. De douaneautoriteiten van de lidstaten van de EU kennen de toegelaten exporteur een vergunningsnummer toe, dat op de factuurverklaringen moet worden vermeld. Ze houden ook toezicht op het gebruik van de vergunning.
De douaneautoriteiten van de lidstaten van de EU kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Ze doen dit wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in deze circulaire bedoelde garanties biedt en voorwaarden vervult of de hem verleende vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.
§ 33. Het bewijs van oorsprong is vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer tien maanden geldig en moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van geldigheidstermijn van tien maanden worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van de geldigheid van de termijn bij hen zijn aangebracht.
§ 34. Wanneer de goederen een in §§ 5 tot en met 7 van deze circulaire bedoeld land of gebied binnenkomen dat niet het land van oorsprong is, gaat een nieuwe geldigheidsduur van vier maanden in op de datum waarop de douaneautoriteiten van het land van doorvoer in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1:
§ 35. 'Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze douaneautoriteiten kunnen eisen dat het bewijs van oorsprong wordt vertaald en dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van de overeenkomst voldoen.'
§ 36. Artikel 28 van het Protocol zegt dat bij de invoer in deelzendingen van gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het GS, vallende onder de afdelingen XVI of XVII of de posten 7308 of 9406 van het GS, bij de invoer van de eerste deelzending één enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten wordt ingediend.
Algemene regel 2 punt a) luidt als volgt:
'De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of in niet-gemonteerde staat.'
§ 37. Overeenkomstig artikel 29 van het Protocol worden producten die in kleine colli door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, mits deze producten niet als handelsgoederen worden ingevoerd en bij hun aangifte verklaard is dat zij aan de voorwaarden van dit Protocol voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.
Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin worden niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.
De totale waarde van de producten mag niet meer bedragen dan:
500 euro voor kleine colli die door een particulier aan een andere particulier worden gezonden; of
1.200 euro voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
§ 38. Wanneer een vorm van cumulatie wordt toegepast, wordt het bewijs dat de materialen van oorsprong zijn uit een OZA-staat, de EG, een ander land in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-staten, waarvan de lijst beschikbaar is in bijlage IV van deze circulaire), een land of gebied overzee (LGO-landen, waarvan de lijst beschikbaar is in bijlage V van deze circulaire) of een ander land waarmee cumulatie mogelijk is, geleverd door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of door een leveranciersverklaring (waarvan het model in bijlage VI van deze circulaire is opgenomen), afgegeven door de exporteur in de staat waaruit de materialen afkomstig zijn, dan wel in de EG indien de materialen uit de Gemeenschap afkomstig zijn.
Wanneer cumulatie wordt toegepast op producten die niet van oorsprong zijn, wordt het bewijs van de be- of verwerking in een OZA-staat, de EG, een andere ACS-staat of een LGO geleverd door een ander model van leveranciersverklaring (zie bijlage VII van deze circulaire).
Voor elke goederenzending stelt de leverancier een afzonderlijke leveranciersverklaring op, hetzij op de handelsfactuur betreffende die zending of op een bijlage bij die factuur, hetzij op een pakbon of op een ander handelsdocument betreffende die zending, waarin de betrokken materialen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om ze te kunnen identificeren.
De leveranciersverklaring kan op een voorgedrukt formulier worden gesteld.
De leveranciersverklaring wordt door de leverancier met de hand ondertekend. Wanneer de factuur en de leveranciersverklaring getypt zijn, behoeft de leveranciersverklaring evenwel niet met de hand te worden ondertekend indien ten genoegen van de douaneautoriteiten in de staat waar de leveranciersverklaring wordt opgesteld, is verklaard wie binnen de onderneming van de leverancier verantwoordelijk is. Deze douaneautoriteiten kunnen de toepassingsvoorwaarden van dit lid vaststellen.
De leveranciersverklaring wordt ingediend bij de douaneautoriteiten in het land van uitvoer waar het verzoek om afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is gedaan.
De leverancier die een verklaring opstelt, moet te allen tijde op verzoek van de douaneautoriteiten van het land waar de verklaring is opgesteld alle documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de gegevens in zijn verklaring juist zijn.
§ 39. De documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten waarvoor een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een factuurverklaring is opgesteld, als producten van oorsprong uit een OZA-staat, uit de EG of uit een van de andere in het Protocol bedoelde landen en gebieden kunnen worden aangemerkt en aan de andere voorwaarden van dit Protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:
a) 'een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de betrokken goederen te verkrijgen;
b) in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprongsstatus van de gebruikte materialen blijkt;
c) in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking van de materialen in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden blijkt;
d) certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of factuurverklaringen waaruit de oorsprongsstatus van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit Protocol in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden zijn afgegeven of opgesteld.'
§ 40. Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, bewaren de bewijsstukken gedurende ten minste drie jaar.
Exporteurs die een factuurverklaring opstellen, bewaren een kopie van deze factuurverklaring alsmede de bewijsstukken gedurende ten minste drie jaar.
§ 41. Leveranciers die een leveranciersverklaring opstellen, bewaren een kopie van deze verklaring en van de factuur, de pakbon of het andere handelsdocument waaraan zijn verklaring werd gehecht gedurende ten minste drie jaar.
§ 42. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeven, bewaren het aanvraagformulier gedurende ten minste drie jaar.
De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die bij hen worden ingediend gedurende ten minste drie jaar.
§ 43. Volgens artikel 33 van het Protocol maken geringe verschillen tussen de gegevens op een bewijs van oorsprong en die op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij de douaneautoriteiten worden ingediend, het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat dit document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
Kennelijke vormfouten, zoals typfouten op een bewijs van oorsprong, leiden niet tot de weigering van dit document indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
§ 44. Producten die van oorsprong zijn uit de OZA-staten of uit de EG, komen alleen voor de in dit Protocol bepaalde preferenties in aanmerking indien het land van uitvoer op het tijdstip van de douaneaangifte ten invoer aan bepaalde bepalingen voldeed. De bepalingen waaraan het land van uitvoer moet voldoen, zijn de volgende:
De overeenkomstsluitende partijen zullen:
a) 'de nationale en regionale regelingen invoeren die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de regels en procedures in dit Protocol, in voorkomend geval met inbegrip van de regelingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 5 (van het Protocol);
b) de administratieve structuren en systemen opzetten die nodig zijn voor een passend beheer van en een passend toezicht op de oorsprong van producten en de naleving van de andere in dit Protocol neergelegde voorwaarden.' »
§ 45. De OZA-staten en de lidstaten van de EG doen elkaar via de Commissie van de Europese Gemeenschappen en het secretariaat van de COMESA (Common Market for Eastern and Southern Africa) de adressen toekomen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de afgifte en/of controle van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van factuur- en leveranciersverklaringen, alsmede afdrukken van de stempels die in hun douanekantoren voor de afgifte van die certificaten worden gebruikt.
De OZA-staten en de lidstaten van de Gemeenschap stellen elkaar onverwijld in kennis van wijzigingen in de hierboven bedoelde informatie.
§ 46. Ten behoeve van de correcte toepassing van het Protocol verlenen de aangesloten landen en gebieden elkaar bijstand via hun respectieve douaneautoriteiten. Deze douaneautoriteiten staan in voor de controle van de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van de factuur- en leveranciersverklaringen en van de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
§ 47. Artikel 38 van het Protocol beschrijft de procedure die een douaneautoriteit moet volgen om na te gaan of een product aan de oorsprongsregel voldoet, of de documenten echt zijn en of er recht is op een preferentiële tariefbehandeling.
De controle achteraf wordt steekproefsgewijs verricht of op basis van een risicoanalyse of telkens wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer gegronde redenen hebben om te twijfelen.
Bovendien kan de douaneautoriteit van het land van invoer de douaneautoriteit van het land van uitvoer schriftelijk verzoeken om een controle uit te voeren en te bevestigen of het product wel degelijk van oorsprong is. Het land van invoer verstrekt hiertoe alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de vermeldingen op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Zij zijn gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.
Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, stellen zij de importeur voor de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong kunnen worden beschouwd en of aan de voorwaarden van dit Protocol is voldaan.
Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na de controleaanvraag geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord onvoldoende gegevens bevat om de echtheid of de werkelijke oorsprong vast te stellen, kunnen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, de preferentiële behandeling weigeren.
Wanneer de resultaten van de controle of andere beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat de bepalingen van het Protocol worden geschonden, stelt het land van uitvoer op eigen initiatief of op verzoek van het land van invoer met de nodige spoed een onderzoek in of laat het een onderzoek instellen om eventuele schendingen vast te stellen en te voorkomen. Het betrokken land van uitvoer kan het land van invoer verzoeken aan deze controles deel te nemen.
§ 48. Net als bewijzen van oorsprong kunnen leveranciersverklaringen achteraf worden gecontroleerd op grond van een risicoanalyse of wanneer de douaneautoriteiten van het land waar die verklaringen in aanmerking zijn genomen voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een factuurverklaring, twijfelen aan de echtheid van het document of de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
De douaneautoriteiten waaraan een leveranciersverklaring wordt overgelegd, kunnen de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring werd opgesteld, verzoeken om afgifte van een inlichtingenblad overeenkomstig het model in bijlage VIII van deze circulaire. Voorts kunnen de certificeringsautoriteiten waaraan een leveranciersverklaring wordt overgelegd, de exporteur verzoeken een inlichtingenblad over te leggen, afgegeven door de douaneautoriteiten van de (lid-)staat waar de verklaring is opgesteld. Het kantoor dat het inlichtingenblad heeft afgegeven, bewaart gedurende ten minste drie jaar een kopie hiervan.
De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de gegevens in de leveranciersverklaring juist zijn, en de resultaten moeten hen in staat stellen te bepalen of en in hoeverre de leveranciersverklaring in aanmerking kan worden genomen voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een factuurverklaring.
De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land waar de leveranciersverklaring werd opgesteld. Met het oog hierop zijn deze gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de leverancier in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten.
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of factuurverklaring die is afgegeven of opgesteld op grond van een onjuiste leveranciersverklaring, wordt geacht ongeldig te zijn.
§ 49. In artikel 40 van het Protocol is bepaald dat geschillen ten aanzien van controles van bewijzen van oorsprong , leveranciersverklaringen tussen de douaneautoriteiten die de controle aanvragen en de douaneautoriteiten die de controle moeten uitvoeren die zij niet onderling kunnen regelen, worden voorgelegd aan het Comité voor douanesamenwerking, ingesteld bij artikel 43 van het Protocol (zie § 53 van deze circulaire).
Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer is de wetgeving van het land van invoer van toepassing..
§ 50. 'Er worden sancties getroffen tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel een preferentiële behandeling voor producten te verkrijgen.'
§ 51. De OZA-staten en de EG moeten alle nodige maatregelen nemen om te garanderen dat producten die onder geleide van een bewijs van oorsprong of een leveranciersverklaring worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun gebied gelegen vrije zone verblijven, niet door andere goederen worden vervangen of geen andere be- of verwerkingen ondergaan dan die welke bedoeld zijn om de verslechtering van de toestand ervan te voorkomen.
§ 52. In afwijking van § 51 geven de bevoegde autoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit een OZA-staat of uit de EG onder geleide van een bewijs van oorsprong in een vrije zone worden ingevoerd en er een be- of verwerking ondergaan overeenkomstig het Protocol, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 af.
§ 53. Er wordt een Comité voor douanesamenwerking, 'het comité' genoemd, opgericht, dat belast wordt met de uitvoering van de administratieve samenwerking met het oog op de correcte, uniforme toepassing van dit Protocol en van alle andere taken op douanegebied.
Het comité onderzoekt regelmatig de gevolgen van de toepassing van de oorsprongsregels voor de OZA-staten en in het bijzonder de minst ontwikkelde OZA-staten en doet aanbevelingen aan het EPO-comité over passende maatregelen.
Het comité neemt besluiten over cumulatie en over afwijkingen van dit Protocol overeenkomstig artikel 44 (Afwijkingen) van het Protocol.
§ 54. Artikel 18, lid 3 voorziet dat partijen na een voorafgaande kennisgeving kunnen gebruik maken van het systeem van geregistreerde exporteurs (REX) in plaats van de vergunning van ‘toegelaten exporteur.’
Volgende partijen passen binnen de OZA-overeenkomst het REX-systeem toe:
EU: sinds 1 september 2020
Zimbabwe: sinds 1 juli 2021
Madagaskar: sinds 1 januari 2023
De Seychellen: sinds 1 juli 2023
Exporteurs uit partijen die het REX-systeem toepassen en die een vermindering of vrijstelling van invoerrechten willen genieten zoals bepaald in het Protocol tussen de EU en de OZA-staten, moeten een factuurverklaring kunnen overleggen.
Die verklaring vormt het bewijs van preferentiële oorsprong van een product en wordt voor de toepassing van dit Protocol door de exporteur aangebracht op een factuur of elk ander document dat het mogelijk maakt om de exporteur en de betreffende goederen duidelijk te identificeren. De verklaring is dus geen afzonderlijk document, maar een tekst waarin de exporteur de oorsprongsstatus van een product verklaart. De exporteurs verbinden zich ertoe dat de preferentiële oorsprong die op de verklaring is vermeld, juist is.
Voor alle zendingen waarvan de waarde meer dan 6.000 euro bedraagt, moet de exporteur een REX-nummer hebben (Registered Exporter System) en dit op de betreffende verklaring vermelden.
Marktdeelnemers uit de EU die al geregistreerd zijn in de REX-databank van de Europese Commissie in het kader van andere preferentiële regelingen, kunnen het aan hen toegewezen REX-nummer blijven gebruiken. Er hoeft dus geen uitbreiding van het gebruik van dat nummer te worden aangevraagd.
Sinds 25 januari 2021 is de papieren registratieprocedure (per e-mail verzonden aanvraag in pdf-formaat) vervangen door een nieuwe procedure, die uitsluitend digitaal is. Voortaan kunnen de marktdeelnemers die nog geen REX-nummer hebben er een aanvragen via het portaal van de douanediensten van de Unie dat bestemd is voor de marktdeelnemers. Via dit portaal kunnen de marktdeelnemers zich inschrijven en hun inschrijving raadplegen.
Meer informatie over de registratieprocedure is beschikbaar via deze link: https://financien.belgium.be/nl/douane_accijnzen/ondernemingen/facilitatie/rex-de-zelfcertificatie.
§ 55. Het REX-nummer bestaat uit de ISO-code van het land (twee letters), gevolgd door 'REX', gevolgd door een reeks van maximaal 30 alfanumerieke tekens.. In België gaat het om het EORI-nummer en het identificatienummer ziet er dan als volgt uit: BEREXBExxxxxxxxxxxx.
De registratie is geldig vanaf de datum waarop onze bevoegde dienst de volledige registratieaanvraag ontvangt.
Opmerking: als de exporteur voor het vervullen van de exportformaliteiten vertegenwoordigd wordt door een vertegenwoordiger die zelf al een geregistreerde exporteur is, mag die vertegenwoordiger zijn eigen nummer van geregistreerd exporteur niet gebruiken.
Als het bedrag van de uitgevoerde goederen lager is dan 6.000 euro, is de exporteur vrijgesteld van registratieplicht. Meer informatie over de voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring is te vinden onder § 54 van deze circulaire.
De registratie in de REX-databank van een exporteur die in de EU is gevestigd, is geldig voor het volledige douanegebied van de Unie zoals bepaald in artikel 26 van het DWU. Het REX-nummer mag dus worden gebruikt voor de uitvoer van producten in de verschillende lidstaten en niet alleen in de lidstaat waar het nummer werd uitgereikt.
Zoals reeds vermeld, hoeft een Europese exporteur zich maar eenmaal in de REX-databank in te schrijven. Daarna kan hij zijn REX-nummer gebruiken voor alle preferentiële overeenkomsten waarbij een REX-registratie verplicht is. Als de exporteur dus al geregistreerd is, waaronder in het kader van het stelsel van algemene preferenties (SAP), van Canada, Japan ... hoeft hij zich in het kader van deze Overeenkomst niet opnieuw in te schrijven.
De geldigheid van een REX-nummer kan worden geraadpleegd via de volgende website: https://ec.europa.eu/taxation_customs/dds2/eos/rex_validation.jsp.
§ 56. De verplichtingen die de autoriteiten moeten naleven, zijn beschreven in artikel 80 van het DWU IA.
De Commissie heeft het systeem voor de registratie van exporteurs die bevoegd zijn om een verklaring inzake de oorsprong van goederen af te geven (het REX-systeem) opgezet en op 1 januari 2017 beschikbaar gesteld.
Op het niveau van de Belgische autoriteiten is het de dienst Operationele Expertise - Douane 1 (Oorsprong) van de Centrale Component van de Administratie Operaties die bevoegd is voor het controleren van de aanvraagformulieren en die een nummer van geregistreerd exporteur toekent aan de exporteur of, in voorkomend geval, aan de wederverzender van de goederen. Dat nummer van geregistreerd exporteur wordt vervolgens in het systeem ingevoerd, samen met de registratiegegevens die op het aanvraagformulier werden ingevuld. Bij het intoetsen van die gegevens voert de dienst de begindatum van de geldigheid van de REX-registratie in.
Dat registratienummer en de begindatum van de geldigheid worden daarna meegedeeld aan de exporteur of wederverzender van de goederen.
Als de dienst Operationele Expertise – Douane 1 (Oorsprong) van mening is dat de informatie in het aanvraagformulier onvolledig is, moet hij de exporteur daarvan onmiddellijk in kennis stellen.
Deze dienst is ook verantwoordelijk voor het bijwerken van de gegevens die in het REX-systeem zijn geregistreerd.
§ 57. Aangezien het systeem is opgezet door de Commissie, moet die ervoor zorgen dat toegang tot het REX-systeem wordt geboden in overeenstemming met artikel 82 van het DWU IA. De Commissie heeft toegang om alle gegevens te raadplegen.
De douaneautoriteiten van de lidstaten kunnen de gegevens raadplegen die ze zelf hebben geregistreerd, alsook de gegevens die geregistreerd zijn door de douaneautoriteiten van de andere lidstaten en door de bevoegde autoriteiten van de andere landen die het REX-systeem gebruiken.
Die toegang tot de gegevens dient voor de verificatie van douaneaangiften op grond van artikel 188 van het DWU of voor de controle na vrijgave op grond van artikel 48 van het DWU.
§ 58. Geregistreerde exporteurs krijgen informatie over:
de rechtsgrondslag van de verwerkingen waarvoor de gegevens bestemd zijn;
de bewaringstermijn van de gegevens.
Deze informatie wordt verstrekt via een kennisgeving bij de 'aanvraag tot registratie als geregistreerde exporteur'.
Elke douaneautoriteit in een lidstaat van de EU die gegevens in het REX-systeem invoert, wordt als de voor de verwerking van deze gegevens verantwoordelijke beschouwd. Dat betekent dat de FOD Financiën beschouwd wordt als verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens. Om te garanderen dat de geregistreerde exporteur zijn rechten kan laten gelden, wordt de Commissie voor de verwerking van alle gegevens als een gezamenlijk voor de verwerking verantwoordelijke beschouwd.
De rechten van de geregistreerde exporteurs met betrekking tot de in het REX-systeem opgeslagen en in de nationale systemen verwerkte gegevens worden uitgeoefend overeenkomstig de wetgeving tot omzetting ([i]) van Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
De rechten van de geregistreerde exporteurs met betrekking tot de verwerking van hun registratiegegevens door de Commissie, worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG.
Elk verzoek van een geregistreerde exporteur om het recht op toegang, rectificatie, uitwissen of afschermen van gegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1725 uit te oefenen, wordt ingediend bij en onderzocht door de voor de gegevens verantwoordelijke.
Wanneer een geregistreerde exporteur een dergelijk verzoek bij de Commissie indient zonder een poging te hebben gedaan zijn rechten bij de voor de gegevens verantwoordelijke te doen gelden, stuurt de Commissie dat verzoek door naar de voor de gegevens van de geregistreerde exporteur verantwoordelijke.
Wanneer de geregistreerde exporteur er niet in slaagt zijn rechten te doen gelden bij de voor de gegevens verantwoordelijke, kan hij zijn verzoek indienen bij de Commissie, die dan als voor de gegevens verantwoordelijke optreedt. De Commissie mag de gegevens rectificeren, wissen of blokkeren.
De nationale toezichthoudende gegevensbeschermingsautoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werken, elk binnen de grenzen van hun eigen bevoegdheden, samen en zorgen voor een gecoördineerd toezicht op de registratiegegevens.
Op die manier:
wisselen ze relevante informatie uit;
staan ze elkaar bij in de uitvoering van controles en inspecties;
behandelen ze problemen bij de uitlegging of toepassing van de uitvoeringsverordening;
buigen ze zich over problemen bij de uitoefening van het onafhankelijk toezicht of bij de uitoefening van de rechten van betrokkenen;
stellen ze geharmoniseerde voorstellen voor gemeenschappelijke oplossingen voor problemen op;
en bevorderen ze het bewustzijn over gegevensbeschermingsrechten, zulks naar behoefte.
§ 59. De Commissie stelt met toestemming van de exporteur de volgende gegevens beschikbaar aan het publiek:
a) de naam van de geregistreerde exporteur;
b) het adres van de plaats waar de geregistreerde exporteur is gevestigd;
c) de contactgegevens zoals vermeld in vak 2 van het formulier;
d) een indicatieve beschrijving van de goederen die in aanmerking komen voor preferentiële behandeling, inclusief een indicatieve lijst van posten of hoofdstukken van het GS, zoals vermeld in vak 4 van het formulier;
e) het EORI-nummer of TIN-nummer (identificatienummer handelaar) van de geregistreerde exporteur.
De exporteur wordt bij de online registratie verzocht in te stemmen met de bekendmaking van zijn gegevens. De weigering van de instemming is geen reden om de registratie van de exporteur te weigeren.
§ 60. De gegevens die altijd beschikbaar worden gesteld aan het publiek, zonder de voorafgaande instemming van de exporteur, zijn de volgende:
a) het nummer van geregistreerd exporteur;
b) de datum vanaf wanneer de registratie geldig is;
c) de datum van intrekking van de registratie, in voorkomend geval;
d) informatie of de registratie ook van toepassing is op uitvoer naar Noorwegen, Turkije of Zwitserland;
e) de datum van de laatste synchronisatie tussen het REX-systeem en de openbare website.
§ 61. Artikel 91 van het DWU IA somt op aan welke verplichtingen exporteurs en geregistreerde exporteurs moeten voldoen. Zo moeten ze:
een passende boekhouding voeren met betrekking tot de vervaardiging en levering van goederen die voor preferentiële behandeling in aanmerking komen;
alle bewijsstukken bewaren in verband met de materialen die zij bij de vervaardiging gebruiken;
alle douanedocumenten bewaren in verband met de materialen die zij bij de vervaardiging gebruiken;
de administratie in verband met de attesten van oorsprong die zij hebben opgesteld, bewaren, alsook de rekeningen in verband met de van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde materialen, vervaardiging en voorraden. Die administratie moet worden bewaard gedurende een periode van drie jaar vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de attesten van oorsprong werden opgesteld, of langer indien het nationale recht dit vereist.
Die administratie mag in elektronisch formaat worden bewaard, zolang het aan de hand daarvan mogelijk is de materialen die bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten zijn gebruikt, te traceren en hun oorsprong te bevestigen.
Hogervermelde verplichtingen zijn ook van toepassing op de door leveranciers aan exporteurs afgegeven leveranciersverklaringen betreffende de oorsprong van de goederen die zij hebben geleverd.
De al dan niet geregistreerde wederverzenders van goederen die vervangende attesten van oorsprong opstellen, behouden de oorspronkelijke attesten van oorsprong gedurende een periode van drie jaar vanaf het eind van het kalenderjaar waarin het vervangende attest van oorsprong is opgesteld, of langer als het nationale recht dit vereist.
§ 62. In verschillende, vaak oudere, oorsprongsprotocollen bestaat de gebruikelijke procedure uit het overleggen van een papieren certificaat inzake goederenverkeer waarvan het EUR.1-certificaat het bekendst is. Dit certificaat inzake goederenverkeer bevestigt de preferentiële oorsprong van de goederen.
De afgifte van deze certificaten verloopt nog altijd via de douaneautoriteiten. Mettertijd werd een vereenvoudigde procedure voor het afgeven van bewijzen van oorsprong bedacht en dit door middel van een vergunning ‘toegelaten exporteur’. Via deze vergunning worden exporteurs gemachtigd om, ter vervanging van de papieren certificaten, zelf verklaringen aan te brengen op hun handelsdocumenten. De vergunning van ‘toegelaten exporteur’ wordt pas verleend na een voorafgaande audit waarbij de douaneautoriteiten nagaan of de aanvrager in kwestie voldoet aan de voorwaarden om zelf een factuur- of oorsprongsverklaring te mogen opstellen. Een oorsprongs- of factuurverklaring heeft dezelfde waarde als een certificaat inzake goederenverkeer, maar heeft als voordeel dat het sneller kan worden afgegeven en verstuurd aangezien het niet meer via de bevoegde douaneautoriteit moet worden aangevraagd.
Binnen de overeenkomst tussen de EU en de OZA-staten passen enkel Mauritius en de Comoren de vergunning van toegelaten exporteur nog toe. De overige partijen passen het REX-systeem toe (zie § 63 e.v.).
Deel III: Oorsprongsbewijzen en andere praktische bepalingen
§ 63. Om in het kader van dit Protocol in aanmerking te komen voor de preferentiële tariefbehandeling moeten de producten van oorsprong uit de EU vergezeld gaan van een oorsprongsverklaring op factuur.
Marktdeelnemers uit de EU die al geregistreerd zijn in de REX-databank van de Europese Commissie in het kader van andere preferentiële regelingen kunnen het REX-nummer dat hen werd toegekend, blijven gebruiken. Er hoeft dus geen uitbreiding van het gebruik van dat nummer te worden aangevraagd.
Sinds 25 januari 2021 kunnen de marktdeelnemers die nog geen REX-nummer hebben er een aanvragen via het portaal van de douanediensten van de Unie dat bestemd is voor de marktdeelnemers. Via dit portaal kunnen de ondernemingen zich inschrijven en hun inschrijving raadplegen.
Meer informatie over de inschrijvingsprocedure is te vinden op de website van de FOD Financiën op volgend adres:
https://financien.belgium.be/nl/douane_accijnzen/ondernemingen/facilitatie/rex-de-zelfcertificatie
§ 64. Afhankelijk van het systeem dat het OZA-land toepast moeten de producten van oorsprong uit een OZA-staat vergezeld gaan van een van de volgende oorsprongsbewijzen om in aanmerking te komen voor preferentiële tariefbehandeling:
§ 65. De bepalingen betreffende het certificaat EUR.1 zijn terug te vinden in §§ 22 tot 25 van deze circulaire en het model van het certificaat EUR.1 is in bijlage II van deze circulaire opgenomen.
Het certificaat EUR.1 is toegestaan voor alle zendingen van oorsprong uit Mauritius en de Comoren naar de EU en dit ongeacht de waarde van de zending.
Het certificaat EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.
§ 66. Overeenkomstig artikel 20 van het Protocol kan een certificaat EUR.1 bij wijze van uitzondering door een exporteur uit Mauritius en de Comoren achteraf worden aangevraagd indien:
'a) dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd, of
b) ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat er wel een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven, maar dat dit bij de invoer om technische redenen niet is aanvaard.'
De exporteur moet in zijn aanvraag plaats en datum van uitvoer vermelden voor de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.
De bevoegde autoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een certificaat EUR.1 overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
Indien een certificaat EUR.1 wordt afgegeven achteraf overeenkomstig hogervermelde voorwaarden, en hoewel er geen specifieke termijn is vastgelegd in het Protocol, wordt verwacht dat het certificaat EUR. 1 uiterlijk twee jaar na de datum van afgifte ervan wordt aangeboden. Die termijn maakt het mogelijk om rekening te houden met enerzijds de minimale bewaarperiode van documenten in het land van uitvoer en anderzijds met de termijnen voor de controle en opstart van de procedure van wederzijdse bijstand in de EU.
Op een achteraf afgegeven certificaat EUR.1 wordt de vermelding 'ISSUED RETROSPECTIVELY' aangebracht in vak 7.
§ 67. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.
Op vak 7 (opmerkingen) van het afgegeven duplicaat wordt in de Engelse taal de volgende vermelding aangebracht:
“DUPLICATE”.
Het duplicaat draagt dezelfde datum van afgifte als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en is vanaf die datum geldig. Er moet eveneens worden verwezen naar het nummer van het initieel certificaat.
§ 68. In tegenstelling tot de andere OZA-staten maken Zimbabwe, Madagaskar en de Seychellen respectievelijk sinds 1 juli 2021,1 januari 2023 en 1 juli 2023 enkel nog gebruik van de factuurverklaring en het REX-systeem in plaats van het certificaat EUR.1 en factuurverklaringen met de vergunning van toegelaten exporteur.
§ 69. De verschillende taalversies van de tekst van de factuurverklaring zijn te vinden in bijlage III van deze circulaire.
Nederlandse versie
De exporteur van de goederen waarop dit document van toepassing is (douanevergunning nr.... (1)), verklaart dat, behoudens uitdrukkelijk andersluidende vermelding, deze goederen van preferentiële …(2) oorsprong zijn.
(Plaats en datum)
……………………………………………………………… (4)
(Handtekening van de exporteur; gevolgd door de naam van de ondertekenaar in duidelijk leesbare letters)
Aantekeningen (hoeven niet te worden vermeld):
(1) Indien de factuurverklaring wordt opgesteld door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 24 van het Protocol, moet het nummer van zijn vergunning hier worden ingevuld. Wanneer de factuurverklaring niet door een toegelaten exporteur wordt opgesteld, wordt het gedeelte tussen haakjes weggelaten of wordt niets ingevuld.
(2) Aanduiding van de oorsprong van de producten. Wanneer de factuurverklaring geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla in de zin van artikel 45 van het Protocol, moet de exporteur deze duidelijk aangeven met de letters 'CM' op het document waarop de verklaring wordt opgemaakt.
(3) Deze gegevens kunnen worden weggelaten als ze in het document zelf al voorkomen.
(4) Zie artikel 23, paragraaf 5, van het Protocol. Indien de exporteur niet hoeft te ondertekenen, hoeft evenmin diens naam te worden vermeld.
Hogervermelde verklarende nota's zijn ook van toepassing op het systeem van geregistreerde exporteurs.
De tekst van de factuurverklaring kan op een factuur, pakbon of ander handelsdocument worden getypt, gestempeld of gedrukt. Indien de factuurverklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden. Het mag op een aparte pagina worden geplaatst zolang deze pagina een duidelijk deel uitmaakt van het gebruikte commercieel document (zelfde briefhoofd, paginanummering, verwijzing naar referentie van het gebruikte document, …)
§ 70. Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft worden aangeboden.
§ 71. Overeenkomstig artikel 23 van het Protocol en de voetnoten bij bijlage IV van het Protocol hoeven factuurverklaringen niet te worden ondertekend door exporteurs die beschikken over de vergunning van toegelaten exporteur. Exporteurs die niet beschikken over deze vergunning moeten de factuurverklaring ondertekenen.
Deze regel is eveneens van toepassing op de partijen die het REX-systeem toepassen. Geregistreerde exporteurs hoeven niet te ondertekenen. Niet-geregistreerde exporteurs die enkel maar factuurverklaringen tot en met 6.000 euro kunnen opstellen dienen wel steeds te ondertekenen..
§ 72. Zoals reeds vermeld, moet de factuurverklaring door de exporteur worden opgesteld op een factuur, pakbon of ander handelsdocument.
Er bestaat geen wettelijke definitie van wat precies een 'handelsdocument' is, maar het kan algemeen worden beschouwd als een geschreven document dat betrekking heeft op een handelstransactie.
Hiertoe behoren dus, naast de factuur zelf, verschillende soorten documenten zoals een pro-formafactuur of een vervoersdocument zoals een paklijst ofleveringsbon.. Een bill of lading geldt niet als een handelsdocument.
De enige wettelijke vereiste is dat die factuur of dat handelsdocument een voldoende gedetailleerde beschrijving van de producten van oorsprong moet bevatten om deze te kunnen identificeren. De andere producten die op dezelfde factuur of handelsdocument kunnen voorkomen, moeten duidelijk onderscheiden zijn van de producten van oorsprong.
§ 73. Een bewijs van oorsprong is vanaf de datum van afgifte van de factuurverklaring of de opstelling van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 tien maanden geldig.
Oorsprongsbewijzen die na het verstrijken van deze termijn worden ingediend, kunnen echter enkel worden aanvaard met het oog op preferentiële tariefbehandeling, wanneer de niet-naleving van de vastgelegde termijn voor het voorleggen van deze documenten, het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
Daarnaast voorziet het Protocol in een specifieke procedure waarbij oorsprongsbewijzen alsnog kunnen worden aanvaard wanneer de producten voor het verstrijken van de geldigheidstermijn van het oorsprongsbewijs bij de douaneautoriteiten van de Partij van invoer werden aangebracht.
In de praktijk gaat dit over een tijdelijke bevriezing van de geldigheidstermijn van een oorsprongsbewijs voor producten die voor het verstrijken van de geldigheid van dat oorsprongsbewijs worden geplaatst onder de regeling ‘tijdelijke opslag’ of onder een bijzondere regeling (extern douanevervoer, actieve veredeling, douane-entrepot, tijdelijke invoer of vrije zone).
Deze ‘bevriezing’ kan slechts worden toegepast op voorwaarde dat er een geldig oorsprongsbewijs bestaat op het moment van de plaatsing van de goederen onder de regeling ‘tijdelijke opslag’ of onder de bijzondere regeling. Bovendien moet dit bewijs op een duidelijke en vlot raadpleegbare manier worden geregistreerd in de voorraadadministratie van de betrokken aangever.
Het land van preferentiële oorsprong mag reeds worden vermeld op de aangifte voor de regeling ‘tijdelijke opslag’ of voor de bijzondere regeling, alsook de uniecode voor het bewijs van oorsprong en de referenties van het document dat wordt gebruikt voor het oorsprongsbewijs.
De aangifte voor vrij verkeer bevat de gebruikelijke data-elementen om de preferentiële tariefbehandeling te vragen (land van preferentiële oorsprong – preferentiecode – uniecodes). De vraag om preferentiële tariefbehandeling mag niet later dan twee jaar vanaf de datum van opstellen van het oorsprongsbewijs worden ingediend opdat de douaneautoriteiten steeds de nodige controles zouden kunnen uitvoeren.
§ 74. Exporteurs die een oorsprongsverklaring hebben opgesteld of om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 hebben verzocht, moeten een papieren kopie of een elektronische versie van deze bewijsstukken en alle documenten ter staving van de oorsprongsstatus van het product bewaren gedurende ten minste drie jaar na de datum van afgifte of opstelling van het bewijs van oorsprong.
De leverancier die een verklaring opstelt moet gedurende ten minste drie jaar de volgende documenten bewaren:
§ 75. De bewijsstukken ter staving van de oorsprongsstatus worden opgesomd in § 39 van deze circulaire (bewijsstukken).
§ 76. Onverminderd de bepalingen inzake zelfarchivering die van toepassing zijn op de marktdeelnemers, moeten de douaneautoriteiten van de partij van uitvoer die certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 afgeven, het aanvraagformulier gedurende ten minste drie jaar bewaren.
Nog steeds onverminderd de bepalingen inzake zelfarchivering die van toepassing zijn op de marktdeelnemers, moeten de douaneautoriteiten van de partij van invoer de factuurverklaringen en de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 die hen worden aangeboden, gedurende ten minste drie jaar bewaren.
§ 77. Artikel 22 van het Protocol stelt dat voor producten van oorsprong die in een OZA-staat of in de Unie onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, het oorspronkelijke bewijs van oorsprong bij verzending van deze producten, of van een gedeelte daarvan, naar een andere plaats binnen de OZA-staten of de Unie, kan worden vervangen door een of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1.
Dergelijke certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat toezicht houdt op de producten en geviseerd door de douaneautoriteit die toezicht houdt op de producten.
Verder kunnen de oorsprongsbewijzen die in het kader van de overeenkomst EU-OZA worden aangeboden, binnen de EU ook worden vervangen door andere oorsprongsbewijzen en dit op basis van artikel 69 DWU IA. Dat artikel bepaalt de regel voor de vervanging van bewijzen van oorsprong wanneer binnen de EU een wederverzending plaatsvindt van goederen die in het kader van een preferentiële overeenkomst werden ingevoerd.
Wanneer producten van oorsprong waarop een bewijs van preferentiële oorsprong betrekking heeft dat eerder is afgegeven of opgesteld voor de toepassing van een preferentiële tariefmaatregel nog niet voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven en onder toezicht van een douanekantoor in de EU zijn geplaatst, kan de oorspronkelijke factuurverklaring of het certificaat inzake EUR.1 door een of meer vervangende bewijzen van oorsprong worden vervangen om alle of een deel van die producten naar een andere plaats in de EU te zenden.
Het vervangende document moet opgesteld zijn in dezelfde vorm als het aanvankelijke oorsprongsdocument, of in de vorm van een vervangend attest van oorsprong dat mutatis mutandis is opgesteld overeenkomstig artikel 101 en bijlage 22-20 DWU IA.
Wie dat vervangende oorsprongsdocument opstelt, hangt af van de totale waarde van de producten van oorsprong in de oorspronkelijke zending. Zo kan een vervangend document worden opgesteld door:
een toegelaten of geregistreerd exporteur in de EU, die de goederen doorzendt, ongeacht de waarde van de producten van oorsprong die deel uitmaken van de oorspronkelijke zending;
een niet-toegelaten of niet-geregistreerd wederverzender van goederen in de EU wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending niet hoger is dan 6.000 euro;
een niet-toegelaten of niet-geregistreerd wederverzender van goederen in de Europese Unie wanneer de totale waarde van de producten van oorsprong in de op te splitsen oorspronkelijke zending hoger is dan 6.000 euro en er bij het vervangende oorsprongsdocument een kopie van het oorspronkelijke oorsprongsdocument is gevoegd.
Wanneer vervanging van het aanvankelijke oorsprongsdocument niet mogelijk is (handelsgeheim), kan het vervangende oorsprongsdocument worden afgegeven in de vorm van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 door het douanekantoor onder het toezicht waarvan de goederen zijn geplaatst.
Tot slot moeten de voorwaarden van artikel 69, lid 3 DWU IA worden gevolgd wanneer het vervangende oorsprongsdocument een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1. is. In dat geval wordt de vermelding van het douanekantoor dat het vervangend certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeeft, in vak 11 van het certificaat geplaatst. De vermeldingen in vak 4 van het certificaat betreffende het land van oorsprong zijn identiek aan de vermeldingen in het oorspronkelijke oorsprongsdocument. De wederverzender plaatst zijn handtekening in vak 12.
Wanneer de wederverzender in vak 12 te goeder trouw zijn handtekening heeft geplaatst, is hij niet verantwoordelijk voor de juistheid van de op het oorspronkelijke oorsprongsdocument aangebrachte vermeldingen.
Het douanekantoor dat wordt verzocht het vervangend certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 af te geven, vermeldt op het oorspronkelijke oorsprongsdocument of op een bijlage daarbij het gewicht, het aantal, de aard van de wederverzonden producten en het land van bestemming, evenals het nummer (de nummers) van het overeenkomstige vervangingscertificaat of de overeenkomstige vervangingscertificaten. Dit douanekantoor bewaart het oorspronkelijke oorsprongsdocument ten minste drie jaar.
§ 78. Het Protocol voorziet in de volgende cumulatievormen:
Bilaterale cumulatie:
Zoals de naam aangeeft, is deze vorm van cumulatie enkel van toepassing op oorsprongsmaterialen van twee landen. Een product van oorsprong uit een van de overeenkomstsluitende landen wordt als van oorsprong uit een ander overeenkomstsluitend land beschouwd als het een be- of verwerking ondergaat die ingrijpender is dan ontoereikende be- of verwerkingen. De ontoereikende bewerkingen of verwerkingen zijn terug te vinden in § 11 van deze circulaire (artikel 8 van het Protocol).
Volledige cumulatie:
Deze cumulatie houdt niet alleen rekening met de niet-oorsprongsmaterialen, maar ook met de be- of verwerkingen die deze niet-oorsprongsmaterialen hebben ondergaan, of met de in de landen toegevoegde waarde. In tegenstelling tot andere vormen van cumulatie is het niet nodig dat de goederen van oorsprong zijn uit een overeenkomstsluitend land voordat ze worden uitgevoerd naar een ander overeenkomstsluitend land met het doel een latere be- of verwerking te ondergaan. De volledige cumulatie is evenwel niet van toepassing indien de verrichte be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan de verrichtingen die opgesomd worden in § 11 van deze circulaire (artikel 8 van het Protocol).
Om in het kader van de volledige cumulatie te kunnen aantonen welke be- of verwerking reeds heeft plaatsgevonden in de partij van uitvoer, is het nodig om een leveranciersverklaring af te geven voor de niet-oorsprongsmaterialen die een be- of verwerking hebben ondergaan. Er moet voor elke zending van materialen een afzonderlijke leveranciersverklaring worden opgesteld.
Diagonale cumulatie:
Diagonale cumulatie wordt toegepast tussen meer dan twee landen die dezelfde preferentiële oorsprongsregels toepassen die deze vorm van cumulatie mogelijk maken. Voorwaarde is wel dat respectievelijke overeenkomsten deze diagonale cumulatie toestaan.
§ 79. In het Protocol bestaan de volgende cumulatiemogelijkheden:
De lijsten van ACS-staten en LGO’s zijn respectievelijk opgenomen in de bijlagen IV en V van deze circulaire. Merk op dat de Britse LGO's sinds 1 januari 2021 geen deel meer uitmaken van deze regeling.
Wanneer de in de EU uitgevoerde be- of verwerkingen niet ingrijpender zijn dan ontoereikende be- of verwerkingen, wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit de EU beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een OZA-staat, een andere ACS-staat of een LGO. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan bij de vervaardiging gebruikte oorsprongsmaterialen voor zijn rekening neemt.
Deze bepaling is ook van toepassing op be- of verwerkingen die uitgevoerd worden in een OZA-staat en niet ingrijpender zijn dan ontoereikende be- of verwerkingen. Het verkregen product wordt dan alleen als van oorsprong uit een OZA-staat beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit de EU, een andere ACS-staat of een LGO.
§ 80. De hoger beschreven vormen van cumulatie kunnen enkel worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
a) 'de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprongsstatus en het land van bestemming hebben een overeenkomst inzake administratieve samenwerking gesloten die een correcte toepassing van dit artikel garandeert;
b) materialen en producten hebben de oorsprongsstatus verkregen door toepassing van dezelfde oorsprongsregels als die welke in dit Protocol zijn vermeld;
c) de EU verstrekt de OZA-staten via de Europese Commissie bijzonderheden over overeenkomsten inzake administratieve samenwerking met de andere in dit artikel bedoelde landen of gebieden. De Europese Commissie en de OZA-staten maken, respectievelijk in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en volgens hun eigen procedures, bekend vanaf welke datum de in dit artikel bedoelde cumulatie met de in dit artikel bedoelde landen of gebieden die aan de nodige eisen hebben voldaan, mag worden toegepast'; of
de OZA-staten de Gemeenschap via de Europese Commissie bijzonderheden verstrekken over overeenkomsten inzake administratieve samenwerking met de andere in dit artikel bedoelde landen of gebieden. De Europese Commissie en de OZA-staten maken, respectievelijk in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en volgens hun eigen procedures, bekend vanaf welke datum de in dit artikel bedoelde cumulatie met de in dit artikel bedoelde landen of gebieden die aan de nodige eisen hebben voldaan, mag worden toegepast.
Op dit moment hebben enkel de EU en Mauritius kennisgevingen gedaan betreffende deze cumulatie:
Met ingang van 12 november 2018 mag Mauritius de cumulatie toepassen waarin is voorzien in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de oorsprongsregels, mits aan de voorwaarden van artikel 4, lid 6, onder b), van Protocol nr. 1 is voldaan, met 12 ACS-landen en met de landen en gebieden overzee van het Koninkrijk der Nederlanden (PB C 407/4 van 12 november 2018).
Met ingang van 22 februari 2019 mag de EU de in artikel 3 van Protocol nr. 1 bedoelde cumulatie van de oorsprongsregels toepassen, mits aan de voorwaarden van artikel 3, lid 6, onder b), van Protocol nr. 1 is voldaan, met bepaalde ACS-staten en met de landen en gebieden overzee van de EU (PB C 407/8 van 12 november 2018.).
§ 81. Het Protocol voorziet in de mogelijkheid waarbij de OZA-staten kunnen cumuleren met de in bijlage VIII van het Protocol genoemde ‘naburige ontwikkelingslanden:’ Algerije, Egypte, Libië, Marokko, Tunesië en de Maldiven. Hoewel zij worden omschreven als ‘naburige ontwikkelingslanden’, staan zij los van de ontwikkelingslanden die gebruik kunnen maken van het Stelsel van Algemene Tariefpreferenties (SAP).
Materialen uit naburige ontwikkelingslanden kunnen worden beschouwd als materialen uit een OZA-staat indien zij daar in een product zijn verwerkt. Deze materialen hoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan indien:
Op dit moment is aan de tweede voorwaarde inzake administratieve samenwerking niet voldaan. Geen van de OZA-staten hebben zo’n overeenkomst gesloten met de bijlage VIII van het Protocol genoemde landen.
§ 82. Om de tariefbehandeling te genieten bij invoer moeten een aantal vakken correct worden ingevuld op de douaneaangifte. In de loop van 2023-24 worden deze vakken vervangen door gegevenselementen [ii] die we voor de volledigheid tussen haakjes vermelden:
Vak 34 (gegevenselement nummer 16 09 000 000): ISO-code van het betreffende land van preferentiële oorsprong;
Vak 36 (gegevenselement nummer 14 11 000 000) : preferentiecode '300';
Het bewijs van oorsprong moet worden aangegeven in vak 44 'Documenten' (gegevenselement 12 03 000 000)aan de hand van een van de volgende codes:
code N954: certificaat inzake goederenverkeer EUR.1;
code N864: wanneer de waarde van de goederen van oorsprong meer dan 6.000 euro bedraagt;
code U162: wanneer de waarde van de goederen van oorsprong gelijk is aan of minder dan 6.000 euro bedraagt;
code C100: vermelding van het REX-nummer (enkel voor Zimbabwe en Madagaskar en de Seychellen ).
§ 83. De codes van de oorsprongsbewijzen kunnen ook op de uitvoeraangifte worden vermeld. De codes die gebruikt kunnen worden, zijn de volgende: N864, U162 en de code aangaande het REX-nummer C100
§ 84. Ten behoeve van de correcte toepassing van de regels van het Protocol werken de partijen samen via hun douaneautoriteiten en verlenen elkaar bijstand bij de controle van de echtheid van de factuurverklaringen, de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de leveranciersverklaringen, en van de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
De douaneautoriteiten verstrekken elkaar, via tussenkomst van de Europese Commissie of het secretariaat van de COMESA, de adressen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de afgifte en de controle van de in de overeenkomst bedoelde oorsprongsbewijzen, alsook afdrukken van de stempels die voor de afgifte van de EUR.1-certificaten worden gebruikt.
§ 85. De controle van de bewijzen wordt opgestart naar aanleiding van een risicobeoordeling die plaatsvindt na een verzoek om preferentiële tariefbehandeling door de importeur. Wanneer de douaneaangifte voor het vrije verkeer is aanvaard, kan de controle voor of na het in het vrije verkeer brengen van de goederen worden verricht en ertoe leiden dat de preferentiële tariefbehandeling wordt geweigerd en er een douaneschuld ontstaat.
De bepalingen met betrekking tot de controle (zie § 47 van deze circulaire) bepalen welke maatregelen de douaneautoriteit van de partij van invoer in het kader van dit proces kan nemen om er zeker van te zijn dat het verzoek om preferentiële tariefbehandeling juist is.
§ 86. De partij van invoer kan de preferentiële tariefbehandeling voor de goederen weigeren als ze verneemt dat de importeur niet voldoet aan een van de vereisten van het Protocol.
Bij gegronde twijfel over de echtheid van de documenten, de oorsprongsstatus van de producten of de naleving van de andere voorwaarden, kan de douaneautoriteit van de partij van invoer verduidelijking vragen aan de douaneautoriteit van de partij van uitvoer, die daartoe de nodige informatie moet verstrekken. In afwachting van de resultaten worden de betrokken goederen toegelaten in de partij van invoer, zij het onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen zoals het stellen van een waarborg.
Nadat de douaneautoriteit van de partij van invoer de door de autoriteiten van de partij van uitvoer verstrekte informatie heeft bestudeerd, neemt ze de gepaste maatregelen.
Indien de verstrekte informatie niet afdoend is, zullen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden, de preferentiële behandeling weigeren.
De douaneautoriteiten kunnen de preferentiële behandeling eveneens weigeren in geval van gegronde twijfel en indien ze na het verstrijken van een termijn van 10 maanden nadat de controle werd gevraagd, geen antwoord hebben gekregen.
§ 87. Zoals vermeld in § 43 van deze circulaire, maken geringe verschillen tussen de gegevens op het bewijs van oorsprong en die op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat dit document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
Kennelijke vormfouten, zoals typfouten op het bewijs van oorsprong, mogen niet tot weigering van dit document leiden indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
Een bewijs van oorsprong wordt niet automatisch geweigerd om de loutere reden dat de factuur in een derde land is opgesteld.
§ 88. Wanneer een exporteur uit de EU of uit een OZA-staat een oorsprongsbewijs opstelt, moet hij de gegevens in zijn bezit hebben die aantonen dat het product dat zal worden uitgevoerd, van oorsprong is volgens de oorsprongsregels. Die gegevens kunnen worden verstrekt door middel van een leveranciersverklaring.
De leveranciersverklaring is een document waarop de leverancier zijn klant de gegevens bezorgt met betrekking tot de oorsprongsstatus van de betreffende goederen of materialen.
De leverancier is de persoon die controle en kennis heeft over de oorsprong van de geleverde goederen. De exporteur heeft die gegevens nodig om de preferentiële oorsprong van de goederen die hij uitvoert te bepalen en een oorsprongsbewijs op te stellen..
Een leveranciersverklaring kan daarentegen nooit gebruikt worden als bewijs om bij de invoer een preferentiële tariefbehandeling te eisen.
§ 89. Er bestaan twee typen leveranciersverklaringen naargelang de geleverde producten al dan niet een preferentiële oorsprong hebben:
§ 90. Dit type verklaring kan maar worden overgelegd voor zover de betrokken producten de preferentiële oorsprong hebben verkregen zoals bepaald in het Protocol, al dan niet na toepassing van bilaterale cumulatie met de EU, een OZA-staat, een LGO, een andere ACS-staat, of een ontwikkelingsland in de zin van § 81 indien aan de voorwaarden is voldaan.
Het bewijs dat de materialen in de zin van dit protocol van oorsprong zijn wordt geleverd door de leveranciersverklaring waarvan het model in bijlage VI bij deze circulaire is opgenomen, afgegeven door de exporteur in de staat waaruit de materialen afkomstig zijn, dan wel in de Unie indien de materialen uit de EU afkomstig zijn.
Daarnaast kan dit bewijs eveneens worden geleverd door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
§ 91. Dit type leveranciersverklaring bevat gegevens over de gebruikte niet-oorsprongsmaterialen of over de uitgevoerde be- of verwerkingen in de EU, een OZA-staat, een LGO, een andere ACS-staat of in een ontwikkelingsland zoals bedoeld in §81, maar waarbij de goederen de preferentiële oorsprong niet hebben verkregen.
Deze gegevens zijn relevant indien deze goederen in kader van volledige cumulatie een nieuwe be- of verwerking ondergaan door de bestemmeling en als de be- of verwerkingen die zijn uitgevoerd, bij elkaar genomen, toereikend zijn en een preferentiële oorsprongsstatus kunnen geven aan de producten in één van de partijen.
Wanneer volledige cumulatie worden toegepast, wordt het bewijs van de be- of verwerking in een OZA-staat, de EU, een andere ACS-staat, een LGO, of in een ontwikkelingsland zoals bedoeld in §81 geleverd door de leveranciersverklaring waarvan het model in bijlage VII bij deze circulaire is opgenomen.
Deze leveranciersverklaring wordt afgegeven door de exporteur in de staat waaruit de materialen afkomstig zijn, dan wel in de Unie indien de materialen uit de EU afkomstig zijn.
Een leveranciersverklaring voor producten die niet de preferentiële oorsprongsstatus hebben, is voor de bestemmeling geen bevestiging van een bestaande preferentiële oorsprong.
§ 92. De modellen van leveranciersverklaringen voor producten die al dan niet de preferentiële oorsprong hebben op grond van het Protocol, zijn te vinden in de bijlagen VI (preferentieel) en VII (niet-preferentieel) van deze circulaire. Die verklaringen kunnen worden opgesteld op een factuur, een pakbon of elk handelsdocument waarin de producten duidelijk zijn geïdentificeerd.
De leverancier overlegt een afzonderlijke verklaring voor elke zending van goederen. Hij neemt die verklaring op in de handelsfactuur met betrekking tot de verzending, in een pakbon of in een ander handelsdocument, waarin de producten voldoende duidelijk zijn omschreven om ze te kunnen identificeren.
De leveranciersverklaring kan ook op een voorgedrukt formulier worden gesteld en moet door de leverancier met de hand worden ondertekend.
Wanneer de factuur en de leveranciersverklaring met de computer worden opgesteld, behoeft de deze evenwel niet met de hand te worden ondertekend indien ten genoegen van de douaneautoriteiten in de partij waar de leveranciersverklaring wordt opgesteld, is verklaard wie binnen de onderneming van de leverancier verantwoordelijk is.
De leverancier bezorgt deze verklaring aan de koper vóór, gelijktijdig of na de verzending van de goederen waarop ze betrekking heeft.
§ 93. De douaneautoriteiten van het land van waar het oorsprongsbewijs werd opgesteld of afgegeven, kunnen op basis van risicoanalyse of door middel van steekproeven controles uitvoeren op de leveranciersverklaringen die als basis dienen voor deze oorsprongsbewijzen.
Zij kunnen eveneens een onderzoek opstarten indien zij gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van het document of aan de daarin vermelde gegevens. In principe gebeurt dit door middel van een inlichtingenblad waarvan het model terug te vinden is in bijlage VI van het Protocol en in bijlage VIII van deze Circulaire, maar ook het inlichtingenblad INF 4 mag worden gebruikt voor leveringen binnen de Europese Unie.
De douaneautoriteiten waaraan een leveranciersverklaring wordt overgelegd, kunnen de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring werd opgesteld, verzoeken om afgifte van dit inlichtingenblad.
Daarnaast kunnen de certificeringsautoriteiten waaraan een leveranciersverklaring wordt overgelegd, de exporteur verzoeken een inlichtingenblad over te leggen, afgegeven door de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring is opgesteld. Het kantoor dat het inlichtingenblad heeft afgegeven, bewaart gedurende ten minste drie jaar een kopie hiervan.
De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de gegevens in de leveranciersverklaring juist zijn, en de resultaten moeten hen in staat stellen te bepalen of en in hoeverre de leveranciersverklaring in aanmerking kan worden genomen voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een factuurverklaring.
De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land waar de leveranciersverklaring werd opgesteld. Met het oog hierop zijn deze gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de leverancier in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten om de juistheid van de leveranciersverklaring te controleren.
Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat is afgegeven of een factuurverklaring die is opgesteld op grond van een onjuiste leveranciersverklaring, wordt geacht ongeldig te zijn.
§ 94. Dit inlichtingenblad (zie bijlage VII van deze circulaire) wordt in de praktijk gebruikt voor de controle van leveranciersverklaringen in volgende gevallen:
§ 95. In geval van controle van de leveranciersverklaring binnen de EU kunnen het inlichtingenblad INF 4 en de procedure worden gebruikt die is vastgelegd in de artikelen 64 tot en met 66 DWU IA. De douaneautoriteiten kunnen de exporteur of handelaar verzoeken de leverancier om een inlichtingenblad INF 4 te vragen.
Het inlichtingenblad INF 4 is een document dat wordt gebruikt ter bevestiging van de echtheid en juistheid van de leveranciersverklaring. Het wordt afgeleverd door de douaneautoriteiten van de lidstaat waarin de leveranciersverklaring is opgesteld. Het inlichtingenblad INF 4 is terug te vinden in de bijlage VI bij deze circulaire.
Er zijn twee mogelijkheden om bijkomende informatie te verkrijgen:
1) Vraag van de exporteur aan de leverancier
§ 96. De exporteur vraagt aan de leverancier om een inlichtingenblad INF 4 te verkrijgen van zijn douaneautoriteit. De exporteur moet de leverancier meedelen dat die aanvraag te maken heeft met een controle van de oorsprongsregels in kader van de overeenkomst tussen de EU en de OZA-staten. Bij het invullen van het inlichtingenblad INF 4 moet de douaneautoriteit van de leverancier alle gegevens opnemen in de vorm van een schriftelijk verslag. Dat verslag wordt ter beschikking gesteld van de leverancier die het doorstuurt naar zijn exporteur.
De douaneautoriteit van de exporteur moet de exporteur ervan op de hoogte brengen dat als hij ervoor kiest contact op te nemen met zijn leverancier om een inlichtingenblad INF 4 te verkrijgen, het verslag gedetailleerde informatie zal bevatten die door de leverancier als vertrouwelijk kan worden beschouwd. Hierdoor kan de leverancier geneigd zijn om deze normale procedure niet te volgen. In die situatie moet de exporteur zijn douaneautoriteit op de hoogte brengen van de weigering van de leverancier zodat deze douaneautoriteit rechtstreeks contact kan opnemen met de douaneautoriteit van de leverancier om het inlichtingenblad INF 4 in te vullen.
Maar als de leverancier die het inlichtingenblad INF 4 en het verslag heeft ontvangen, meent dat de gegevens gevoelig zijn, kan hij ervoor kiezen om enkel een inlichtingenblad INF 4 af te geven waarop vermeld staat dat het verslag niet aan de exporteur mag worden gegeven. In dat geval:
vraagt de exporteur aan zijn douaneautoriteit om contact op te nemen met de douaneautoriteit van de leverancier om hem het begeleidend verslag toe te sturen;
de leverancier vraagt aan zijn douaneautoriteit om het begeleidend verslag rechtstreeks naar de douaneautoriteit van de exporteur te sturen.
2) Vraag van een douaneautoriteit aan een andere douaneautoriteit
§ 97. De douaneautoriteit van de lidstaat die de vraag om controle ontvangt, kan rechtstreeks aan de douaneautoriteit van de lidstaat waar de leveranciersverklaring werd opgesteld, een INF 4 vragen.
De douaneautoriteit van de leverancier bezorgt het ingevulde inlichtingenblad INF 4 samen met het begeleidend verslag rechtstreeks aan de verzoekende douaneautoriteit.
De conclusie van de controle van de leveranciersverklaring en de reden waarom de producten al dan niet als van oorsprong worden beschouwd, worden meegedeeld aan de leverancier die de leveranciersverklaring heeft afgeleverd, voordat de douaneautoriteit het inlichtingenblad INF 4 officieel bevestigt en het verslag afrondt.
§ 98. Een bindende oorsprongsinlichting (BOI) is het schriftelijke en bindende antwoord van de douaneautoriteit aan een marktdeelnemer die een vraag stelt over de oorsprong van een product. In de aanvraag worden de aard en de samenstelling van het product nauwkeurig beschreven, maar ook – naargelang van de toepasselijke oorsprongsregel – de waardeverhouding tussen de diverse gebruikte materialen, de goederencodes van de gebruikte materialen enz.
Sinds 1 januari 2021 kunnen houders van een geldig EORI-nummer in de EU een BOI vragen aan de douaneautoriteiten van een lidstaat van de EU op basis van de nieuwe, in de overeenkomst bepaalde oorsprongsregels.
§ 99. Artikel 33 DWU heeft betrekking op beschikkingen inzake bindende inlichtingen waarvan verzoeken met betrekking tot oorsprong deel uitmaken.
Een BOI kan worden aangevraagd als er twijfel bestaat over de bepaling van de preferentiële oorsprong en om rechtszekerheid te verschaffen. In de BOI wordt aangegeven of de goederen al dan niet als product van oorsprong kunnen worden beschouwd.
Deze voorafgaande beschikkingen zijn afkomstig van de bevoegde douaneautoriteiten en zijn bindend voor het bepalen van de oorsprong van de goederen:
jegens de houder van de beschikking ten aanzien van goederen, maar enkel voor de goederen waarvoor de douaneformaliteiten worden vervuld na de datum waarop de beschikking van kracht wordt;
jegens de houder van de beschikking en jegens de douaneautoriteiten, met ingang van de datum waarop hem mededeling van de beschikking wordt gedaan of wordt geacht te zijn gedaan.
BOI-beschikkingen gelden voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop de beschikking van kracht wordt.
De houder van een BOI moet kunnen aantonen dat de goederen en de omstandigheden die voor het verkrijgen van de oorsprong bepalend zijn, in elk opzicht overeenstemmen met de in de beschikking omschreven goederen en omstandigheden.
Wat België betreft, kunnen BOI-verzoeken voor preferentiële oorsprong per e-mail worden ingediend op het volgende adres: da.ops.douane1@minfin.fed.be.
§ 100. De situatie van Ceuta en Melilla wordt geregeld in artikel 45 van het Protocol. In dat artikel staat dat deze gebieden geen onderdeel vormen van de term 'Europese Gemeenschap'.
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing om vast te stellen of producten die in Ceuta en Melilla worden ingevoerd, als van oorsprong uit een OZA-staat kunnen worden aangemerkt.
Wanneer volledig in Ceuta, Melilla of de EU verkregen producten in een OZA-staat een be- of verwerking ondergaan, worden zij geacht volledig in een OZA-staat te zijn verkregen.
Be- en verwerkingen in Ceuta en Melilla of de EU worden bovendien geacht in een OZA-staat te zijn verricht wanneer de verkregen materialen in een OZA-staat een verdere be- of verwerking ondergaan.
De in § 11 van deze circulaire genoemde ontoereikende behandelingen worden ook als ontoereikend beschouwd als ze in Ceuta en Melilla zijn verricht op materialen.
Tot slot zijn de oorsprongsregels en de procedures die in deze circulaire zijn beschreven, ook van toepassing op de invoer en uitvoer naar Ceuta of Melilla.
Ceuta en Melilla worden hierbij als één grondgebied beschouwd.
§ 101. De Europese Commissie geeft meer informatie over de EPO met de OZA-staten op volgende websites:
EPO — Oost- en Zuidelijk Afrika | Access2Markets (europa.eu); &
Met de ROSA-tool (rules of origin self assessment) op het Access2Markets-portaal kan u stap per stap nagaan of uw product voldoet aan de voorwaarden van de EU-OZA-EPO:
Gedetailleerde tariefinformatie is terug te vinden in de webapplicatie TARBEL: https://financien.belgium.be/nl/E-services/tarbel.
§ 102. Neem voor verdere vragen en opmerkingen contact op met de dienst Douanewetgeving op volgend e-mailadres: da.lex.douane@minfin.fed.be.
Voor de administrateur-generaal van de Douane en Accijnzen
De adviseur-generaal,
Jo LEMAIRE
-----------------------------------------
Interne ref.: D.I. 561 – EOS/DD 019.347
(zie bijlage I van het Protocol – pagina’s L93/31 - L93/36-)
AANTEKENINGEN BIJ DE LIJST IN BIJLAGE II
Aantekening 1:
De lijst noemt de voorwaarden waaraan een product moet voldoen om als toereikend be- of verwerkt in de zin van artikel 7 van het protocol te worden beschouwd.
Aantekening 2:
Aantekening 3:
Voorbeeld:
Een motor van post 8407 waarvoor de regel geldt dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde materialen die daarin zijn verwerkt, niet hoger mag zijn dan 40 % van de prijs af fabriek, is vervaardigd van “ander gelegeerd staal, enkel ruw voorgesmeed” van post ex 7224.
Indien dit smeedijzer in de Gemeenschap werd vervaardigd van een niet van oorsprong zijnde ingot, dan heeft het al oorsprong verkregen krachtens de regel in de lijst voor post ex 7224. Bij de waardeberekening van de motor telt het dan als materiaal van oorsprong, of het smeedijzer nu in dezelfde fabriek werd vervaardigd of in een andere fabriek in de Gemeenschap. De waarde van de niet van oorsprong zijnde ingot wordt dus niet meegerekend bij het berekenen van de waarde van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn.
Voorbeeld:
Volgens de regel voor weefsels van de posten 5208 tot en met 5212 mogen natuurlijke vezels en andere materialen, waaronder chemische materialen, worden gebruikt. Dit betekent niet dat beide moeten worden gebruikt; het ene materiaal of het andere of beide kunnen worden gebruikt.
Voorbeeld:
De regel voor graanpreparaten en bereidingen op basis van granen van post 1904 sluit nadrukkelijk het gebruik van niet van oorsprong zijnde granen en graanderivaten uit. Minerale zouten, chemische stoffen en andere additieven die geen graanproducten zijn, mogen wel worden gebruikt.
Dit geldt echter niet voor producten die weliswaar niet kunnen worden vervaardigd uit de in de lijst genoemde materialen, maar wel uit een materiaal van dezelfde aard in een vroeger productiestadium.
Voorbeeld:
Indien voor een kledingstuk van ex hoofdstuk 62, van gebonden textielvlies, uitsluitend het gebruik van niet van oorsprong zijnde garen is toegestaan, is het niet mogelijk uit te gaan van stof van gebonden textielvlies — zelfs al kan gebonden textielvlies normalerwijze niet van garen worden vervaardigd. In een dergelijk geval moet het uitgangsmateriaal zich in het stadium vóór garen bevinden, dat wil zeggen in het vezelstadium.
Aantekening 4:
Aantekening 5:
Basistextielmaterialen zijn:
— zijde,
— wol,
— grof haar,
— fijn haar,
— paardenhaar (crin),
— katoen,
— papier en materialen voor het vervaardigen van papier,
— vlas,
— hennep,
— jute en andere bastvezels,
— sisal en andere textielvezels van agaven,
— kokosvezel, abaca, ramee en andere plantaardige textielvezels,
— synthetische filamenten,
— kunstmatige filamenten,
— filamenten die elektriciteit geleiden,
— synthetische stapelvezels van polypropyleen,
— synthetische stapelvezels van polyester,
— synthetische stapelvezels van polyamide,
— synthetische stapelvezels van polyacrylonitril,
— synthetische stapelvezels van polyimide,
— synthetische stapelvezels van polytetrafluorethyleen,
— synthetische stapelvezels van polyfenyleensulfide,
— synthetische stapelvezels van polyvinylchloride,
— andere synthetische stapelvezels,
— kunstmatige stapelvezels van viscose,
— andere kunstmatige stapelvezels,
— garen van polyurethaan, met soepele segmenten van polyether, al dan niet omwoeld,
— garen van polyurethaan, met soepele segmenten van polyester, al dan niet omwoeld,
— producten van post 5605 (metaalgarens) met strippen bestaande uit een kern van aluminiumfolie of van kunststoffolie, al dan niet bedekt met aluminiumpoeder, met een breedte van niet meer dan 5 mm, welke kern met behulp van een doorzichtig of gekleurd kleefmiddel is bevestigd tussen twee strippen kunststof,
— andere producten van post 5605.
Voorbeeld:
Garen van post 5205 vervaardigd van katoenvezels van post 5203 en van synthetische stapelvezels van post 5506 is een gemengd garen. Derhalve mogen niet van oorsprong zijnde synthetische stapelvezels die niet voldoen aan de oorsprongsregels (volgens welke een vervaardiging uit chemische materialen of textielmassa is vereist) worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het garen.
Voorbeeld:
Een weefsel van wol van post 5112 vervaardigd van garen van wol van post 5107 en van synthetisch garen van stapelvezels van post 5509 is een gemengd weefsel. Derhalve mogen synthetische garens die niet voldoen aan de oorsprongsregels (volgens welke een vervaardiging uit chemische materialen of textielmassa vereist is) of garens van wol die niet voldoen aan de oorsprongsregels (volgens welke een vervaardiging vereist is uit natuurlijke vezels die niet gekaard of gekamd zijn, noch op andere wijze bewerkt met het oog op het spinnen) of een combinatie van deze twee soorten garens worden gebruikt tot 10 gewichtspercenten van het weefsel.
Voorbeeld:
Getufte textielstof van post 5802 vervaardigd van garens van katoen van post 5205 en weefsels van katoen van post 5210 is alleen dan een gemengd product wanneer het katoenweefsel zelf een gemengd product is, vervaardigd van onder twee verschillende posten ingedeelde garens, of wanneer de gebruikte katoengarens zelf gemengde garens zijn.
Voorbeeld:
Indien de betrokken getufte textielstof vervaardigd is van garens van katoen van post 5205 en van synthetisch weefsel van post 5407, dan zijn de gebruikte garens uiteraard twee verschillende soorten basistextielmateriaal en is de getufte textielstof bijgevolg een gemengd product.
Aantekening 6:
Garneersels en toebehoren van textiel zijn ingedeeld onder de hoofdstukken 50 tot en met 63. Voeringen en tussenvoeringen worden niet als garneersels of toebehoren beschouwd.
Wanneer bijvoorbeeld (1) volgens een regel in de lijst voor een bepaald textielartikel, zoals een bloes, garen moet worden gebruikt, dan sluit dit het gebruik van artikelen van metaal, zoals knopen, niet uit, omdat deze niet van textielmaterialen kunnen worden gemaakt.
Aantekening 7:
a) vacuümdistillatie;
b) herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing (2);
c) kraken;
d) reforming;
e) extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen;
f) een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride; neutraliseren met behulp van alkalische stoffen; ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet;
g) polymeriseren;
h) alkyleren;
i) isomeriseren.
a) vacuümdistillatie;
b) herdistillatie volgens een proces van ver doorgevoerde splitsing;
c) kraken;
d) reforming;
e) extractie met behulp van selectieve oplosmiddelen;
f) een bewerking bestaande uit alle navolgende behandelingen: behandelen met geconcentreerd zwavelzuur, met rokend zwavelzuur of met zwavelzuuranhydride; neutraliseren met behulp van alkalische stoffen; ontkleuren en zuiveren met behulp van van nature actieve aarde, van geactiveerde aarde, van actieve koolstof of van bauxiet;
g) polymeriseren;
h) alkyleren;
i) isomeriseren;
j) uitsluitend voor zware oliën van post ex 2710: ontzwavelen met gebruikmaking van waterstof, waardoor het zwavelgehalte van de behandelde producten met ten minste 85 % wordt verlaagd (methode ASTM D 1266-59 T);
k) uitsluitend voor producten van post ex 2710: ontparaffineren, anders dan door enkel filtreren;
l) uitsluitend voor de zware oliën van post ex 2710: behandelen met waterstof, uitgezonderd ontzwavelen, waarbij de waterstof actief deelneemt aan een scheikundige reactie die, met behulp van een katalysator, onder een druk van meer dan 20 bar en bij een temperatuur van meer dan 250 °C wordt teweeggebracht. Een eindbehandeling met waterstof van smeeroliën van post ex 2710 die in het bijzonder verbetering van de kleur of de stabiliteit ten doel heeft (bijvoorbeeld “hydrofinishing” of ontkleuren), wordt daarentegen niet als aangewezen behandeling aangemerkt;
m) uitsluitend voor stookolie van post ex 2710: atmosferische distillatie, mits deze producten, distillatieverliezen inbegrepen, voor minder dan 30 % van hun volume overdistilleren bij 300 °C, een en ander bepaald volgens de methode ASTM D 86;
n) uitsluitend voor andere zware oliën dan gasolie of stookolie van post ex 2710: behandelen met gebruikmaking van hoogfrequente glimontlading.
Voor de posten ex 2707, 2713 tot en met 2715, ex 2901, ex 2902 en ex 3403 wordt geen oorsprong verkregen door eenvoudige behandelingen zoals reinigen, decanteren, ontzouten, afsplitsen van water, filtreren, kleuren, merken, het verkrijgen van een bepaald zwavelgehalte door het mengen van producten met een uiteenlopend zwavelgehalte, alle combinaties van die behandelingen of soortgelijke behandelingen.
(zie bijlage III van het Protocol – pagina’s L93/153 - 156)
(zie bijlage IV van het Protocol – pagina’s L93/158 - 160)
(Zie bijlage XI van het Protocol – pagina L93/175)
(Zie bijlage IX van het Protocol – L93/171 – 172)
Opgelet: de “landen en gebieden overzee” van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn niet meer
In dit protocol worden onder “landen en gebieden overzee” de hieronder genoemde landen en gebieden verstaan die zijn bedoeld in bijlage II bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap:
(onverminderd het statuut van deze landen en gebieden of de ontwikkeling van dat statuut)
1. land dat speciale banden heeft met het Koninkrijk Denemarken:
— Groenland;
2. overzeese gebieden van de Franse republiek:
— Nieuw-Caledonië en onderhorigheden,
— Frans-Polynesië,
— Franse zuidelijke en Zuidpoolgebieden,
— Wallis en Futuna,
— Saint Pierre en Miquelon,
— Saint Barthélemy;
3. overzeese landen en gebieden die speciale banden hebben met het Koninkrijk der Nederlanden:
— Aruba,
— Bonaire,
— Curaçao,
— Saba,
— Sint Eustatius,
— Sint Maarten;
(zie bijlage V A van het protocol – pagina L93/161)
LEVERANCIERSVERKLARING VOOR PRODUCTEN VAN PREFERENTIËLE OORSPRONG
Ondergetekende verklaart dat de goederen vermeld op deze factuur ………………………………………(1) werden geproduceerd in …………………………………….(2) en voldoen aan de oorsprongsregels die gelden voor het preferentiële handelsverkeer tussen de OZA-staten en de Europese Gemeenschap.
Hij verbindt zich ertoe de douaneautoriteiten desgewenst bewijsmateriaal ter staving van deze verklaring over te leggen.
…………………………………………………………….(3)…………………………………………………………………………(4) …………………………………………………………….(5)
AANTEKENING
(1) Bovenstaande tekst, naar behoren ingevuld overeenkomstig onderstaande voetnoten, vormt een leveranciersverklaring. De voetnoten behoeven niet in de verklaring te worden overgenomen.
Indien de verklaring slechts betrekking heeft op een gedeelte van de op de factuur voorkomende goederen, moeten deze duidelijk worden vermeld of gemerkt, hetgeen in de verklaring als volgt moet worden aangegeven: “…De op deze factuur vermelde en met een… gemerkte …werden geproduceerd in ……………”.
Indien een ander document van een factuur of een bijlage bij de factuur wordt gebruikt (artikel 29, lid 3), moet in plaats van het woord “factuur” de benaming van dit document worden vermeld.
(2) Gemeenschap, lidstaat, OZA-staat, LGO of andere ACS-staat. Bij vermelding van een OZA-staat, LGO of andere ACS-staat moet worden aangegeven in welk douanekantoor in de Gemeenschap het (de) betrokken EUR.1-certificaat (-certificaten) wordt (worden) bewaard, alsmede het nummer van dat certificaat (die certificaten) en, indien mogelijk, het nummer van de desbetreffende aangifte ten invoer.
(3) Plaats en datum.
(4) Naam en functie in het bedrijf.
(5) Handtekening.
(zie bijlage V B van het Protocol – pagina’s L93/162 – 163))
LEVERANCIERSVERKLARING VOOR PRODUCTEN DIE NIET VAN PREFERENTIËLE OORSPRONG ZIJN
Ondergetekende verklaart dat de goederen vermeld op deze factuur …................................................(1) werden geproduceerd in .............................................. (2) en de volgende onderdelen of materialen bevatten die in het kader van het preferentiële handelsverkeer niet van oorsprong zijn uit een OZA-staat, een andere ACS-staat, een LGO of de Gemeenschap:
..........................................................(3) ......................................................... (4) .........................................................(5) .....................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................(6)
Hij verbindt zich ertoe de douaneautoriteiten desgewenst bewijsmateriaal ter staving van deze verklaring over te leggen. ................................................(7) .................................................................................(8) ................................................................................(9)
AANTEKENING
Bovenstaande tekst, naar behoren ingevuld overeenkomstig onderstaande voetnoten, vormt een leveranciersverklaring. De voetnoten behoeven niet in de verklaring te worden overgenomen.
(1) Indien de verklaring slechts betrekking heeft op een gedeelte van de op de factuur voorkomende goederen, moeten deze duidelijk worden vermeld of gemerkt, hetgeen in de verklaring als volgt moet worden aangegeven: “De op deze factuur vermelde en met een ............................................................................... gemerkte ............................................................. werden geproduceerd in................................................................................. ”.
Indien een ander document van een factuur of een bijlage bij de factuur wordt gebruikt (artikel 29, lid 3), moet in plaats van het woord “factuur” de benaming van dit document worden vermeld.
(2) Gemeenschap, lidstaat, OZA-staat, LGO of andere ACS-staat.
(3) In alle gevallen een omschrijving geven. Deze moet nauwkeurig zijn en voldoende bijzonderheden bevatten om de
tariefindeling van de betrokken goederen mogelijk te maken.
(4) De douanewaarde alleen opgeven indien deze gevraagd wordt.
(5) Het land van oorsprong alleen opgeven indien dit gevraagd wordt. De opgegeven oorsprong moet een preferentiële oorsprong zijn; in alle andere gevallen moet als oorsprong “derde land” worden ingevuld.
(Zie bijlage VI van het Protocol – pagina’s L93/164-167)
INLICHTINGENBLAD
(zie bijlage 22-02 DWU IA)
Inlichtingenblad INF 4 en aanvraag tot afgifte van een inlichtingenblad INF 4
Aanwijzingen voor het drukken:
Inlichtingenblad INF 4:
AANTEKENINGEN
Aanvraag tot afgifte van een inlichtingenblad INF 4:
[i] Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens
https://www.ejustice.just.fgov.be/mopdf/2018/09/05_1.pdf#Page10
[ii] Deze gegevenselementen verwijzen naar de toekomstige vereisten van bijlage B DWU DA.
Bron: Fisconetplus