Het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie heeft zich gebogen over het moreel van de Europese burgers tijdens een high level conferentie over mentale gezondheid en werk.
Op 30 en 31 januari kwamen EU-commissarissen, ministers, staatssecretarissen, Europese sociale partners en experts in veiligheid en gezondheid op het werk in Brussel samen om te bespreken hoe de mentale gezondheid van werknemers en burgers kan worden ondersteund door op verschillende niveaus aan preventie te werken.
Opeenvolgende recente crisissen hebben het moreel van de Europese burgers niet gespaard, in die mate dat we nu de contouren zien van een gezondheidscrisis van een andere soort: die van de mentale gezondheid. Op de eerste dag van de conferentie lag de nadruk op primaire preventie. Dit zijn de maatregelen die in een vroeg stadium moeten worden genomen om te voorkomen dat werknemers worden blootgesteld aan de psychosociale risico's op het werk die steeds meer psychische aandoeningen veroorzaken.
De conferentie werd geopend door Viceeersteminister en minister van Ambtenarenzaken Petra De Sutter, vicevoorzitter van de Europese Commissie Margaritis Schinas en Eurocommissaris voor Gezondheid en Voedselveiligheid Stella Kyriakides.
De conferentie opende met een presentatie van Hélène Sultan-Taïeb, professor aan de Université du Québec à Montréal. Zij presenteerde een driedelige studie die erop gericht was om het bepalen van het aandeel depressie en hart- en vaatziekten ten gevolge van blootstelling aan vijf psychosociale risicofactoren op het werk (d.w.z. werkdruk, onevenwicht tussen inspanning en beloning, jobonzekerheid, lange werktijden en pesterijen) voor de 27 landen van de Europese Unie.
Eerst werden de 'toe te schrijven fracties' aan beroepsmatige blootstelling aan psychosociale risico’s vastgesteld: tussen 17% en 35% voor depressie en tussen 5% en 11% voor hart- en vaatziekten. Daarna ging professor Sultan-Taïeb verder met het tweede deel van het onderzoek. Hierbij werd de impact en last bepaald in termen van morbiditeit (invaliditeit) en mortaliteit (vroegtijdige sterfte). Zodra deze impact is vertaald in 'fysieke eenheden' (d.w.z. jaren in arbeidsongeschiktheid en verloren levensjaren), is het mogelijk om de geldelijke kosten ervan te berekenen. Voor zover deze kosten - die momenteel worden gedragen door werknemers, werkgevers en nationale socialezekerheidsstelsels - het gevolg zijn van schade door blootstelling aan psychosociale risico's op het werk, weerspiegelen ze de facto de kosten van inactie op het gebied van preventie en zijn ze dus vermijdbaar. Deze bevindingen zullen zeker stof tot nadenken leveren voor toekomstige discussies over de prioriteiten van de volksgezondheid en over de preventiestrategieën die nodig zijn om de verspreiding van werkgerelateerde stress in Europa een halt toe te roepen.
Het Europees Agentschap EU-OSHA voert al enkele jaren onderzoeken uit naar de manier waarop beroepsrisico's in bedrijven in de verschillende lidstaten worden beheerd. Via de ESENER-enquête uit 2019 en de OSH-vinger-aan-de-pols-studie die in 2022 werd uitgevoerd na de COVID-19-pandemie, werden de belangrijkste oorzaken van de blootstelling van werknemers aan psychosociale risico’s blootgelegd: hoge tijdsdruk, te hoge werklast, ontoereikende communicatie of samenwerking, gebrek aan autonomie of invloed op het werktempo, enz.44% van de respondenten uitte dat hun werkgerelateerde stress is toegenomen als gevolg van de pandemie. Als onderdeel van haar nieuwe campagne over digitalisering presenteerde EU-OSHA ook de essentiële factoren voor de preventie van psychosociale risico's in een digitale wereld: een mensgerichte aanpak, gelijke toegang tot informatie, raadpleging en participatie van werknemers, alsook transparantie in de werking van digitale hulpmiddelen.
De plenaire vergadering ging verder met een presentatie van gegevens uit Eurofound-onderzoeken die het beschermende effect van een goede arbeidskwaliteit op de mentale gezondheid van werknemers ondersteunen. In overeenstemming hiermee, benadrukte het uittredende Spaanse voorzitterschap bij haar presentatie van de recente Raadsconclusies over mentale gezondheid en onzeker werk de schadelijke effecten van precair werk en onzekere arbeidsomstandigheden op de mentale gezondheid van werknemers, met name de meest kwetsbare (bijv. de laagst opgeleiden, vrouwen, migranten).
Het bestrijden van onzeker werk en het behouden van kwalitatief goed werk, zelfs en misschien wel vooral in tijden van crisis, is daarom essentieel in het ondersteunen van het mentaal welzijn van werknemers.
Tijdens de sessie voor de sociale partners kregen vertegenwoordigers van de European Trade Union Confederation (ETUC), BusinessEurope, SGI Europe en SMEunited de kans om te spreken over een aantal onderwerpen, waaronder de wenselijkheid om het Europees wetgevend kader over psychosociale risico's op het werk te versterken en de manier waarop werknemers- en werkgeversorganisaties zijn omgegaan met de impact van de Covid-19 crisis op de mentale gezondheid op het werk.
Daarna volgden drie parallelle sessies die elk vanuit een andere invalshoek ingingen op het thema mentale gezondheid: de eerste sessie ging over de preventie van psychosociale risico's in tijden van crisis, de tweede over de toereikendheid van de huidige regelgeving en de laatste over de rol van de sociale partners in de context van de sociale dialoog op zowel nationaal als Europees niveau.
De Covid-19 pandemie heeft aangetoond dat een crisis de blootstelling aan bepaalde beroepsrisico's kan verhogen. Het doel van deze sessie was om de impact in termen van psychosociale risico's te bepalen.
Om het mechanisme te begrijpen, begon de sessie met een presentatie van professor Evangelia Demerouti, auteur van het onmisbare JD-R-model (Job Demands-Resources), die de recente aanpassing van haar model aan tijden van crisis schetste. Ze beschreef de impact van de Covid-19-crisis op het evenwicht tussen gestelde eisen en beschikbare middelen binnen organisaties, dat cruciaal is voor het welzijn van werknemers, alsook de beschikbare hefbomen voor het nemen van preventieve maatregelen in een dergelijke context. Deze sessie bood ook de gelegenheid om te kijken naar twee contrasterende situaties in termen van blootstelling aan beroepsrisico's tijdens de crisis.
De presentatie van professor Meinald Thielsch van de Universiteit van Münster, gebaseerd op het model van professor Demerouti, beschreef het onevenwicht waarmee zogenaamde 'essentiële beroepsgroepen’ werden geconfronteerd die zich 'in de frontlinie' bevonden tijdens het dieptepunt van de crisis.
Professor Michel Ajzen van de Universiteit van Namen ging in op de gevolgen van telewerken voor het welzijn van werknemers en de impact ervan op de grondslagen van werk (bv. co-aanwezigheid, de betekenis van werk, enz.). Aan het einde van deze sessie bestaat er geen twijfel over dat er lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen uit het verleden om beter te anticiperen op toekomstige crisis.
Aangezien het bestaan van wetgeving (en dus de verplichting om deze na te leven) de belangrijkste factor is die bedrijven motiveert om actie te ondernemen op vlak van de preventie van beroepsrisico's, gingen de sprekers in op de rol van regelgeving en in het bijzonder op de rol die een toekomstige Europese richtlijn specifiek voor psychosociale risico's zou kunnen spelen (naar het voorbeeld van Kaderrichtlijn 89/391/EEG over veiligheid en gezondheid op het werk).
In landen die al specifieke wetgeving hebben aangenomen, is gebleken dat organisatorische maatregelen die werkgerelateerde stress bestrijden talrijker zijn en een grotere impact hebben op de bescherming van de mentale gezondheid van werknemers. Wetgeving is des te effectiever als deze wordt ondersteund door belangrijke spelers, zoals arbeidsinspecties, de sociale partners en experts op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk.
De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij binnenkort een peer review van de bestaande nationale wetgeving op dit gebied zal starten. Een dergelijk onderzoek zal het mogelijk maken om de regelgeving van alle lidstaten in kaart te brengen, inzicht te krijgen in hun sterke en zwakke punten en op basis daarvan een versterkt Europees wetgevingskader op te stellen dat gelijke concurrentievoorwaarden garandeert in de hele Europese Unie. Het Belgische voorzitterschap, dat dit initiatief steunt, zal de verschillende lidstaten in Brussel verwelkomen om hieraan te werken.
In deze sessie kwamen de Europese en nationale sociale partners aan het woord. Zij presenteerden enkele gezamenlijke initiatieven. De Europese sociale partners uit de bouwsector beschreven de specifieke kenmerken van de arbeidsomstandigheden in hun sector: veranderende werkomgeving, lange werktijden, mobiele werkplaatsen, activiteiten die beïnvloed worden door technologische ontwikkelingen en economische recessies. Het project richtte zich op aspecten zoals de arbeidsinhoud en -organisatie en de eisen die aan het werk worden gesteld, enz.
De ziekenhuis- en gezondheidszorgsector, één van de grootste sectoren in Europa die bovendien al kampte met ernstige beperkingen vóór de pandemie, ontwikkelde een project dat zich richtte op onder meer aanwerving en behoud van personeel, vergrijzing van personeel en groeiende eisen en verwachtingen van patiënten. De aanbevelingen tonen aan dat een doeltreffende aanpak geïntegreerd en multidisciplinair moet zijn, intern ondersteund moet worden en afgestemd moet zijn op specifieke behoeften. De aanpak moet geïntegreerd worden in het strategisch beleid van de onderneming en een participatief karakter hebben. En, tegen alle verwachtingen in, moet de aanpak niet alleen gericht zijn op het individu, maar ook en vooral op de organisatie.
Ter afsluiting volgde een politiek debat in aanwezigheid van Belgische Vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken Petra De Sutter, permanent staatssecretaris bij het Duitse federale ministerie van Arbeid en Sociale Zaken Lilian Tschan, Spaans staatssecretaris van Volksgezondheid Javier Padilla.
De Europese commissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Rechten, Nicolas Schmit, sprak vervolgens over de noodzaak om het Europese wetgevend kader te versterken:
Zouden we een Europees instrument of een richtlijn moeten hebben om de manier waarop we omgaan met mentale gezondheid te erkennen en te verbeteren? Laten we er iets positiefs van maken. Ik denk dat het waarschijnlijk nuttig kan zijn.
Nicolas Schmit, Europese, Commissaris voor Werkgelegenheid en Sociale Rechten
In lijn met de debatten van de dag concludeerde Pierre-Yves Dermagne, Vice-eersteminister en minister van Economie en Werk:
Ik denk dat we het erover eens zijn dat specifieke Europese wetgeving over de preventie van psychosociale risico's op het werk een noodzaak is. Het is noodzakelijk om een gemeenschappelijke ambitie te hebben, vooral op het gebied van preventie.
Pierre-Yves Dermagne, Vice-eersteminister en Minister van Economie en Werk
De minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Frank Vandenbroucke, en de minister van Zelfstandigen, David Clarinval, gaven het startschot voor de tweede dag van de conferentie over mentaal welzijn en werk.
In de loop van de dag onderzochten de Europese sociale partners en deskundigen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk hoe een geïntegreerde aanpak kan worden gevolgd voor de preventie van arbeidsongeschiktheid tijdens de hele loopbaan van een individu en hoe de arbeidsmarkt op Europees niveau inclusiever kan worden gemaakt, zodat mensen met psychische gezondheidsproblemen blijvend toegang krijgen tot werk.
Erkenning van arbeidsongeschiktheid, het toekennen van uitkeringen en hulp bij het behouden van of terugkeren naar werk zijn erg belangrijk voor mensen die lijden aan een psychisch gezondheidsprobleem. Tot nu toe waren maatregelen om mentale gezondheidsproblemen op het werk te voorkomen vooral gericht op het identificeren en beoordelen van de psychosociale risicofactoren waarmee werknemers te maken hebben. Concrete actie is meer dan ooit nodig wanneer deze risico's een negatieve invloed hebben op de geestelijke gezondheid van werknemers en hun functioneren op het werk.
Zoals de minister van Sociale Zaken, Frank Vandenbroucke, opmerkt: “Wie lang ziek is – of geweest is – heeft het ontzettend moeilijk om weer aan de slag te gaan. Werken is zo belangrijk om je goed te voelen, je nuttig te voelen ook. Het is meer dan geld verdienen alleen. Dat geldt zeker voor de geestelijke gezondheid van mensen: voor mensen die uitgevallen zijn omwille van psychische problemen, kan het cruciaal zijn voor hun herstel dat wordt uitgekeken naar nieuwe kansen in de samenleving.”
De juiste hulp bieden, mensen wegwijs maken en écht actief begeleiden naar werk is dus niet alleen een kwestie van solidariteit, maar vooral van gezondheid.
Frank Vandenbroucke, Minister van Sociale Zaken
“Burn-out en depressie zijn de op één na meest voorkomende oorzaken van arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen, en nemen toe als gevolg van crisissen zoals de oorlog in Oekraïne en de coronacrisis, die een grote impact hebben (gehad) op ondernemers. Het is belangrijk om hen daarvan bewust te maken zodat ze hun mentale gezondheid beter kunnen beschermen en tegelijk kunnen inspelen op de typische eisen van het ondernemerschap.” aldus minister van Zelfstandigen, David Clarinval.
In België hebben we initiatieven ontwikkeld om het mentaal welzijn van zelfstandigen te bevorderen, en ik ben verheugd dat we tijdens de conferentie zullen bekijken hoe we zelfstandigen op maat kunnen ondersteunen om risico’s te vermijden of een negatieve situatie te verhelpen.
David Clarinval, Minister van Zelfstandigen
Veel mensen met een psychisch gezondheidsprobleem willen wel werken, maar vinden het moeilijk om aan het werk te blijven of een baan te vinden. Dit geldt ongeacht of de stoornis werkgerelateerd is of niet. Mensen met een psychisch gezondheidsprobleem zijn over het algemeen twee keer zo vaak werkloos als mensen zonder een psychisch gezondheidsprobleem. Ze zijn vaker werkloos dan andere werknemers (32% vergeleken met 19%) en als ze wel een baan hebben, zijn er vaker langere perioden van verzuim (6 dagen verzuim vergeleken met 4,8 dagen).
Tijdens deze eerste sessie (Start to work) dachten experts en onderzoekers op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk na over de acties en initiatieven die ondernomen moeten worden om de arbeidsmarkt inclusiever te maken voor mensen met psychische gezondheidsproblemen.
Secundaire preventie richt zich voornamelijk op vroegtijdige opsporing en behandeling. Om verergering van symptomen die mogelijk kunnen leiden tot ernstigere aandoeningen te voorkomen, zijn vroegtijdige opsporing, doorverwijzing en behandeling van deze werknemers van het grootste belang. Om adequaat te kunnen handelen en het effect ervan te maximaliseren, moeten ze echter rekening houden met de organisatorische en individuele factoren die mogelijk hebben geleid tot de ontwikkeling van geestelijke gezondheidsproblemen.
Gebaseerd op de Belgische, Finse en Franse ervaringen, behandelde de tweede sessie (Stay at work) de kwestie van vroegtijdige identificatie en aanpak van mentale gezondheidsproblemen op het werk. Het doel was om effectieve en efficiënte sleutelfactoren te identificeren. De deelnemers bespraken ook de mogelijke verbanden tussen de verschillende preventieniveaus met het oog op geïntegreerde, versterkte en duurzame preventie.
Tertiaire preventie, aan de andere kant, is gericht op het verminderen van de effecten en/of de ernst van een psychisch gezondheidsprobleem als het zich eenmaal heeft voorgedaan bij een persoon. Tertiaire preventie omvat over het algemeen rehabilitatie-inspanningen. Om dit te bereiken is het nodig om een globale aanpak van de preventie van arbeidsongeschiktheid te integreren met een aanpak op maat die rekening houdt met de verschillende individuele behoeften.
Een van de ondersteunde programma's voor terugkeer naar werk is de IPS-methodologie (Individual Placement and Support). IPS is een empirisch onderbouwd "plaatsing gevolgd door opleiding"-model dat wordt gekenmerkt door intensieve ondersteuning van een jobcoach om duurzame en inclusieve werkgelegenheid te bereiken. De IPS-methodologie heeft in het buitenland haar doeltreffendheid bewezen bij de re-integratie van mensen met matige tot ernstige geestelijke gezondheidsproblemen.
De laatste sessie (Terug aan het werk) ging daarom over tertiaire preventie op het gebied van mentale gezondheid en werk. Na een algemeen overzicht van bestaande initiatieven werd een rondetafelgesprek gehouden over het IPS-programma, met als doel veranderingen op EU-niveau te initiëren.
Met deze conferentie hoopt België, als voorzitter van de Raad van de EU, een toekomst te creëren waarin mentale gezondheid niet alleen een overweging is, maar een hoeksteen van een welvarende en inclusieve Europese samenleving.
Bron: Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg