De sociale uitgaven zouden op lange termijn bijna een derde uitmaken van het BBP in België

Zonder nieuwe overheidsmaatregelen zullen de sociale uitgaven oplopen tot 29,5 % van het bruto binnenlands product (bbp) in 2070, terwijl dit in 2019 nog 24,5 % was. Sterkere productiviteitswinsten, evenals een toename van de werkgelegenheidsgraad, kunnen de vergrijzingskosten mee helpen financieren. Om de vooropgestelde werkgelegenheidsgraad van 80 % te halen tegen 2030, moet het aantal mensen op de arbeidsmarkt aanzienlijk stijgen.

Dit blijkt uit het jaarverslag 2022 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing.


In 2019 bedroegen alle sociale uitgaven samen 24,5 % van het bbp. Volgens de nieuwe becijfering van de Studiecommissie bereiken ze in het referentiescenario tegen 2049 een piek van 29,7 % van het bbp en nemen ze daarna licht af tot 29,5 % in 2070. De budgettaire kosten van de vergrijzing, of het verschil van alle sociale uitgaven tussen twee jaren, komt bijgevolg uit op 5 procentpunt van het bbp tussen 2019 en 2070. Dit is iets minder dan geraamd in de projectie van juli 2021, vooral wegens een overschatting van de impact van de coronacrisis op het bbp en op de sociale uitgaven in de vorige projectie.

De uitgaven aan pensioenen en gezondheidszorg vormen op lange termijn een kwart van het Belgische bbp

De pensioenen (13,6 % van het bbp) en de gezondheidszorg (10,6 % van het bbp) zijn verantwoordelijk voor het leeuwendeel van de sociale uitgaven tegen 2070, gevolgd door de arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, kinderbijslag en overige sociale uitgaven. De pensioen- en gezondheidsuitgaven stijgen fors tegen 2040 omwille van de sterke vergrijzing van de bevolking, nadien iets lichter tussen 2040 en 2050 vanwege de gematigdere stijging van het aantal personen die 67 jaar en ouder zijn in verhouding tot de bevolking op actieve leeftijd (18-66 jaar). Het aandeel van de sociale uitgaven vermindert vervolgens licht tussen 2050 en 2070 aangezien de uitgaven voor pensioenen en gezondheidszorg bijna niet meer toenemen en de andere uitgaven afnemen ten opzichte van het bbp. Dit laatste is het gevolg van de gedeeltelijke welvaartsaanpassing van de uitkeringen: op basis van de gebruikte hypothesen, stijgen in deze periode de forfaitaire uitkeringen en minima immers minder snel dan het gemiddeld loon.



Wat als de productiviteitsgroei lager uitvalt of de werkloosheidsgraad hoger?

De vergrijzingskosten zijn gevoelig voor onzekerheden rond de toekomstige evolutie van hun verschillende determinanten. Daarom heeft de Studiecommissie, zoals in de vorige verslagen, alternatieve scenario’s uitgewerkt uitgaande van een lagere productiviteitsgroei en van een hogere werkloosheidsgraad. In deze twee scenario’s stijgen de sociale uitgaven tot respectievelijk 31,8 % en 29,9 % van het bbp in 2070.

Johan Van Gompel, voorzitter van de Studiecommissie voor de Vergrijzing: “Als de jaarlijkse productiviteitsgroei op de langere termijn op 1 % blijft steken in plaats van 1,5 %, dan lopen de vergrijzingskosten op tot 7,3 in plaats van 5 procentpunt van het bbp. Bijna de helft meer dus.”

Het armoederisico van gepensioneerden neemt af

De vergrijzing heeft ook sociale gevolgen waaronder een impact op het armoederisico. Tegen 2070 daalt het armoederisico bij de gepensioneerden.

Een eerste verklarende factor zijn de recente herwaarderingsmaatregelen van de minimumpensioenen en van de bijstand (de Inkomensgarantie voor Ouderen) en het mechanisme van welvaartsaanpassingen van sociale uitkeringen. Volgens het referentiescenario stijgen tot midden de jaren 2030 deze uitkeringen sneller dan de armoededrempel.

Een tweede factor is de toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen die zich ook in de toekomst zal verderzetten. Die zal ertoe leiden dat meer vrouwen een eigen pensioen ontvangen, en ook hun gemiddeld rustpensioen zal stijgen.

Focus: de werkgelegenheidsgraad in 2030

Werkgelegenheid is één van de cruciale factoren die zowel bijdraagt aan de financiering als aan de sociale houdbaarheid van pensioenen. Enerzijds maakt de stijging van de werkgelegenheidsgraad het mogelijk de groei van het bbp te ondersteunen en op die manier de budgettaire kosten van de vergrijzing te verminderen. Anderzijds zullen personen die tijdens hun loopbaan hebben gewerkt, een hoger pensioen opbouwen dan zij die minder of niet werkten. Volgens de huidige langetermijnvooruitzichten van de Studiecommissie, zou de werkgelegenheidsgraad van de 20-tot 64-jarigen uitkomen op 74,6 % in 2030, dus ruim onder de 80 %-doelstelling die in het regeerakkoord is opgenomen.

Johan Van Gompel, voorzitter van de Studiecommissie voor de Vergrijzing: “Het is onmogelijk om een werkgelegenheidsgraad van 80 % te bereiken door enkel een vermindering van de werkloosheidsgraad te beogen. Een aanzienlijke verhoging van de activiteitsgraad, dit wil zeggen het aantal mensen die zich aandienen op de arbeidsmarkt, is dus noodzakelijk.”

De Studiecommissie voor de Vergrijzing is een onderdeel van de Hoge Raad van Financiën en werd opgericht in 2001. Voor meer informatie en grafieken kan u het integrale rapport van de Studiecommissie raadplegen. Dit bevat een synthese en een Focus over de werkgelegenheidsgraad. De gegevens kan u downloaden op de website van de Hoge Raad van Financiën en van het Federaal Planbureau.

De Studiecommissie voor de Vergrijzing heeft de budgettaire kosten voor de periode 2019-2070 berekend, want de jaren 2020 en 2021 zijn vanwege de coronacrisis atypische jaren.

Het rapport bevat vooruitzichten tot en met 2070 en doet geen ‘voorspellingen’. Vooruitzichten hebben niet als doel om ’het’ exacte cijfer te geven, maar zijn een ondersteunend instrument bij beleidsbeslissingen.

Gelieve er ook rekening mee te houden dat de aangekondigde hervormingsmaatregelen m.b.t. de pensioenen nog deel uitmaakten van de onderhandelingen en niet in het rapport zijn opgenomen.

Bron: Federaal Planbureau

Mots clés

Articles recommandés

Bijna één op de vijf zorgbedrijven zet flexi-jobbers in

Jaarlijkse EU-begroting 2025: het nastreven van de politieke prioriteiten en het aanpakken van crises

1 op de 10 Belgische werknemers 60 jaar of ouder