Decreet 21 december 2018 houdende diverse fiscale bepalingen (4): Inbreng om niet = schenking

Door artikel 11 van het decreet van 21 december 2018 worden in een bepaling van de Vlaamse codex fisaliteit de woorden “inclusief inbrengen of niet” ingevoegd. Op het eerste gezicht een vrij onbetekenende bepaling. Waar gaat het over?


De huidige toestand

Artikel 2.8.4.1.1 § 3 1e lid van de codex bepaalt tot nog toe dat het tarief van de schenkbelasting, in afwijking van paragraaf 1 (het tarief voor onroerend goed) en van paragraaf 2 (het tarief voor roerend goed) wordt vastgesteld op 5,5% voor schenkingen aan een hele reeks, in hoofdzaak publiekrechtelijke, instellingen.

Het 2e lid voegt eraan toe dat, in afwijking van het 1e lid, de schenkbelasting wordt gebracht op € 100 voor de schenkingen, inclusief inbrengen of niet, gedaan aan een van de rechtspersonen vermeld onder nummer 10° (en dat zijn vooral de vzw’s, private stichtingen, en de stichtingen van openbaar nut), als de schenker zelf een dergelijke rechtspersoon is.

Het 3e lid voegt eraan toe dat deze regel is ook van toepassing zijn op gelijksoortige rechtspersonen, opgericht volgens en onderworpen aan de wetgeving van een andere staat van de Europese economische ruimte, die bovendien hun zetel binnen deze Europese economische ruimte hebben.

We stellen dus vast dat het begrip “inbrengen of niet” al voorkwam in het 2e lid, waar het gaat om overdrachten tussen 2 vzw’s of gelijkaardige rechtspersonen, maar niet in het 1e lid, waar het ging over schenkingen door, bijvoorbeeld, een privépersoon aan een vzw.


De wijziging

Door artikel 11 van het decreet worden nu ook in artikel 2.8.4.1.1 § 3, 1e lid de woorden “inclusief inbrengen of niet” ingevoegd. Daardoor zal de tekst ervan luiden: “§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan …” en dan volgt de opsomming van de reeks instellingen.

Artikel 11 van het decreet trekt echter maar inwerking op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum. Het is dus nu nog niet van toepassing.

Wat zit hier achter?

De memorie van toelichting 1 zegt hierover:


“De aanpassing aan artikel 2.8.4.1.1 is een gevolg van het feit dat een inbreng om niet tot nu toe niet werd gedefinieerd. Door het nieuwe federale wetboek komt hier verandering in. Van de gelegenheid wordt dan ook gebruikgemaakt om een kleine onduidelijkheid recht te zetten. De aanpassing zorgt voor een decretale verankering van bestaande praktijk. Een inbreng om niet is een rechtshandeling waarbij een persoon goederen overdraagt aan een rechtspersoon met een belangeloos doel, zonder dat de inbrenger hiervoor enige tegenprestatie ontvangt. Een inbreng om niet verschilt van een schenking omdat er bij een inbreng om niet geen sprake is van animus donandi jegens de ontvangende rechtspersoon.”


Het zou dus gaan om een overdracht aan het rechtspersoon met een belangeloos doel, zonder enige tegenprestatie. En toch zou er geen animus donandi zijn.


Waar komt dit begrip dan vandaan?

In het Burgerlijk Wetboek vinden we er alvast geen spoor van. Het kwam wel voor in het verslag van de Koning bij het wetboek registratierechten, in 1939, maar daar werd alleen als commentaar gegeven dat het niet de bedoeling was om de eenvoudige bijdrage van de leden aan schenkingstarief te onderwerpen2.

In de vennootschapsrechtelijke literatuur vinden we het vooral bij de herstructurering van vzw’s3.

Het begrip komt blijkbaar uit de administratieve praktijk. Voor de aanvaarding van een schenking, met uitzondering van handgiften, boven een bepaald bedrag had een VZW in principe toelating nodig van de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger. Er werd beslist dat dit niet nodig was voor kosteloze overdrachten tussen VZW’s, omdat dat geen echte schenkingen waren, maar ‘inbrengsten om niet”.


Dat er geen machtiging nodig was, is begrijpelijk, vermits de bedoeling hiervan enerzijds het vermijden van de ‘dode hand’ was, en het beschermen van de familiale erfgenamen, ook zonder reserve. Deze ratio legis is niet meer aanwezig als het vermogen al eigendom is van een andere VZW. Men heeft de afwezigheid van machtiging dan blijkbaar gerechtvaardigd door te stellen dat dat ‘geen echte schenkingen’ waren4.


In de administratieve standpunten vinden we verschillende zienswijzen: nu eens stelt men dat inbrengsten in vzw’s werkelijke giften uitmaken, want “wie een goed afstaat zonder iets in de ruit ontvangen en terwijl hij daar niet verplicht was doet een werkelijke schenking”5, terwijl in recentere circulaires nu eens het ene dan weer het andere standpunt ingenomen wordt6.


In een federale ruling van 20147 werd ook aanvaard dat fysieke personen inbrengen om niet kunnen doen in een Liechtensteinse Stiftung, maar de verrichting wordt verder behandeld als een schenking8. Artikel 7 van het wetboek successierechten (thans artikel 2.7.1.0.5 van de codex) zou dan ook van toepassing zijn op inbrengen om niet, indien de inbrenger overlijdt binnen 3 jaar na de inbreng9, was in casu niet het geval was10. De rulingdienst verwijst vervolgens wel nog naar een vonnis van de rechtbank van Hasselt van 4 mei 2011, waar gesteld werd dat de loutere overdracht van sommen aan een Liechtenstein Stiftung niet volstond om het bestaan van een schenking aan te tonen11. De rulingdienst oordeelde verder dat ook artikel 8 van het wetboek successierechten (thans artikel 2.7.1.0.6 van de codex) niet van toepassing was, omdat de stichting volledig autonoom kon beslissen om uitkeringen te doen, wat bovendien kadert in haar doel. Er kon dus niet gesproken worden over een derdenbeding, aldus de rulingdienst.

In een beslissing van 201612 oordeelde de Vlaamse rulingdienst daar anders over: aangezien de begunstigden aangeduid waren door de economische oprichter, en er een letter of wisheswas met instructies door deze economische oprichter, is erfbelasting verschuldigd over de uitkeringen die op grond van deze instructies gebeuren, want de begunstigden verkrijgen die op grond van een derdenbeding.


Hoe dan ook, het is nu duidelijk (of nog duidelijker) dat de “inbreng om niet”, ook al zou het geen echte schenking zijn13, voor de schenkbelasting op dezelfde wijze als een schenking behandeld moet worden, en dat het niet alleen het geval is wanneer de overdracht gebeurt door een andere vzw of gelijkaardig rechtspersoon14, maar ook wanneer de overdracht gebeurt door een fysieke persoon of een andere rechtspersoon15.


Het is dan ook merkwaardig dat dit artikel maar inwerking treedt op een door de Vlaamse regering vast te stellen datum, des te meer dat de memorie van toelichting zelf, zoals hoger aangegeven, vermeldt dat het maar een verduidelijking is. In het nieuwe wetboek vennootschappen staat overigens – voor zover mij bekend – niets over inbreng om niet door fysieke personen; dat is dus geen nieuwigheid, en de inbreng om niet tussen rechtspersonen was al eerder bekend in de rechtsleer. Waarom de inwerkingtreding dan gekoppeld wordt aan de invoering van het nieuwe wetboek vennootschappen is dus onduidelijk.


Conclusie

Wanneer een vzw een onroerend goed ontvangt van een fysieke persoon, zal zij hierover het bijzondere schenkingsrecht van 5,5% betalen, ook al kadert de overdracht in haar maatschappelijk doel. Dat is naar mijn mening nu al zo, en het blijft zo.


Dit artikel werd eerder gepubliceerd op Taxwin www.taxwin.be.


[1] Doc 1716 (2018-2019) – Nr. 1, p. 8.

[2] Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummer 502.

[3] Zie bv. Laetitia Desmet, Fusies en Splitsingen van VZW's na de wet van 30 december 2009, Masterproef, p. 10, en Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummer 502.

[4] Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummer 503.

[5] aldus Genin, Commentaar op het Wetboek der Registratie- Hypotheek- en Griffierechten, 1951, nr. 1335.

[6] Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummer 507 en volgende.

[7] federale ruling nr. 2014.543 van 9 december 2014, op fisconet.

[8] rand nummer 40 van de ruling::” de aanvragers bouwen wie de regering op aan de hand van de notie “schenking”, maar volgens de DVB moet een “inbreng om niet” voor de toepassing van artikel 7 W. Succ. hier mee gelijkgeschakeld worden”.

[9] randnummer 27 van de ruling nr. 2014.543.

[10] randnummer 28 van de ruling nr. 2014.543.

[11] randnummer 29 van de ruling nr. 2014.543.

[12] Liechtensteinse "stiftung", Voorafgaande beslissing nr. 16025 dd. 27.06.2016, Art. 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.5, 2.7.1.0.6, 2.7.3.1.1 VCF. Zie hierover: Anouck Biesmans en Pieter Souffriau, “Liechtensteinse Stiftung: 1e Vlaamse ruling”; G. Verachtert en P. Souffriau, “Eindejaarsrulings (2014) stichtingen DVB: beoordeling en enkele bedenkingen,” Nieuwsbrief Successierechten 2015, afl. 10, 1-12; Pieter Souffriau en Eldar Mingaleyev, “Vlaamse regering bereidt zich voor op de hervorming van het vennootschapsrecht”, Fiscale Actualiteit nr. 2018/38, 1-5.

[13] Waar ik mijn twijfels bij heb: zie Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse Erfbelasting, Knops Publishing, 2015, 227, nr. 513.

[14] dat stond immers al in artikel 2.8.4.1.1 § 3, 2e lid.

[15] zoals nu bepaald wordt in artikel 2.8.4.1.1 § 3, 1e lid, zoals gewijzigd door artikel 11 van het besproken decreet.


Bron: Tiberghien

Mots clés

Articles recommandés

Hypothecaire kredieten bereiken nieuwe hoogtes in het derde trimester van 2024

Circulaire 2024/C/67 over de wijzigingen in de aangifte in de belasting van niet-inwoners (natuurlijke personen) van aanslagjaar 2024

2024 vastgoed: notarissen zien trage herstel in eerste drie trimesters.