Is eigen geld op een gemeenschappelijke rekening… gemeenschappelijk? Is er erfbelasting op verschuldigd? En hoe bewijst u het tegendeel?
Wat zijn de gevolgen van de storting van eigen gelden op een gemeenschappelijke rekening?
Verliezen de gelden hun eigen karakter indien deze terechtkomen op een rekening waarop gemeenschappelijke gelden staan of waarop later gemeenschappelijke gelden worden (bij)gestort?
Om dit vraagstuk te kunnen beantwoorden, moeten we kijken naar wat valt onder het begrip “vermenging”.
De Vlaamse Belastingdienst (hierna ook: “Vlabel”) deelt in standpunt nr. 15034 mee wanneer er volgens hem sprake is van vermenging van eigen banktegoeden met gemeenschappelijke banktegoeden. Vermenging zorgt er namelijk voor dat eigen goederen gemeenschappelijk worden en laat het net dat zijn dat een impact heeft op de berekening van de erfbelasting.
Denk bijvoorbeeld aan het overlijden van één van de echtgenoten, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, die bij zijn overlijden een echtgenoot en gemeenschappelijke kinderen nalaat, waarbij de langstlevende echtgenoot eigen gelden (verkregen uit een erfenis of via schenking) op een gemeenschappelijke rekening heeft gestort.
De erfgenamen zijn immers enkel erfbelasting verschuldigd op het eigen vermogen van de erflater (de eerststervende echtgenoot) en diens helft van het gemeenschappelijk vermogen. Is er sprake van vermenging dan worden de eigen gelden van de langstlevende echtgenoot geacht te behoren tot het gemeenschappelijk vermogen en is bijgevolg erfbelasting verschuldigd op de helft. Van zodra er sprake is van vermenging krijgen de eigen gelden huwelijksvermogensrechtelijk de kwalificatie van gemeenschappelijke gelden, doch burgerrechtelijk mits vergoeding. Vermits er op het vlak van de erfbelasting geen rekening zal worden gehouden met een vergoedingsrekening voor zover er gemeenschappelijke afstammelingen zijn, heeft dit verregaande gevolgen voor de langstlevende echtgenoot. De langstlevende echtgenoot heeft er dus alle baat bij het eigen karakter van de gelden aan te tonen en als dusdanig te weerleggen dat er sprake is van vermenging zodat hij bij overlijden van zijn echtgenoot geen erfbelasting verschuldigd is op (de helft van) zijn “eigen” gelden.
Daarbij is van belang te weten dat het principe geldt dat - behoudens tegenbewijs - iedere bankrekening ongeacht of deze op naam van één echtgenoot dan wel op naam van beide echtgenoten staat, vermoed wordt te behoren tot het gemeenschappelijk vermogen. Dat een bankrekening geacht wordt gemeenschappelijk te zijn, is evenwel niet voldoende om te spreken over vermenging van de eigen gelden met gemeenschapsgelden wanneer eigen gelden gestort worden op een rekening waarop het vermoeden van gemeenschap rust.
Volgens het arrest van Hof van Cassatie van 17 maart 2022 moet de vermenging van de eigen gelden met gemeenschapsgelden onomkeerbaar zijn ingevolge bewerkingen op de bankrekening zodat de eigen gelden niet langer individualiseerbaar zijn en daadwerkelijk in het gemeenschappelijk vermogen zijn terechtgekomen.
Naar aanleiding van voornoemd cassatiearrest heeft Vlabel zijn standpunt nr. 15034 op 20 juni 2022 aangepast en heeft bevestigd dat interesten op eigen gelden (die tot het gemeenschappelijk vermogen behoren) niet tot gevolg hebben dat er sprake is van een onomkeerbare vermenging die ervoor zorgt dat de eigen gelden gemeenschappelijk zijn geworden door vermenging.
Wil men vermijden dat erfbelasting moet worden betaald op de eigen gelden van de langstlevende echtgenoot, laat Vlabel toe dat de erfgenamen, de facto de langstlevende echtgenoot, een dubbel tegenbewijs leveren door:
Vlabel gaat er, behoudens tegenbewijs, dus van uit dat echtgenoten die eigen gelden storten op een gemeenschappelijk geachte rekening, niet de bedoeling hebben gehad om deze gelden apart te houden. Vlabel creëert hierdoor een verzwaarde bewijslast. Een dergelijke zware bewijslast is voor de belastingplichtige uiteraard niet gemakkelijk te weerleggen en is bovendien onrechtmatig bij gebrek aan wettelijke grondslag.
Rekening houdend met de grondregel dat het fiscaal recht steeds het burgerlijk recht moet volgen, tenzij het belastingrecht expliciet in een afwijkende bepaling voorziet, lijkt het ons alvast nodig dat Vlabel zijn standpunt nr. 15034 nogmaals aanpast om deze (volledig) in lijn te brengen met het oordeel van het Hof van Cassatie. Dat bepleiten wij ook zeer uitvoerig in onze recent gepubliceerde bijdrage “Vlabel behoudt eigen zienswijze over het tegenbewijs bij vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden” in de nieuwsbrief Successierechten, jaargang 2023, aflevering 7, 6 - 14.