Franse fiscus jaagt op Belgen met meerwaarden op aandelen van Franse onroerend goed-vennootschappen

De Franse fiscus heeft de laatste weken en maanden diverse Belgische aandeelhouders (zowel natuurlijke personen als vennootschappen) in gebreke gesteld om alsnog een aangifte in te dienen met betrekking tot meerwaarden op aandelen in een zogenaamde société à prépondérance immobilière, die zij in het verleden (vanaf 2017) realiseerden. Zij meent immers dat zij op grond van het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen België en Frankrijk heffingsbevoegdheid heeft over deze meerwaarden.
Eén en ander belooft een zware en onverwachte financiële dobber te worden.


1. Waarover gaat het?

Frankrijk kent een regime waarin zij de meerwaarde gerealiseerd door niet-inwoners bij de verkoop van aandelen in bepaalde onroerend goed-vennootschappen (“sociétés à prépondérance immobilière”) op fiscaal vlak gelijkstelt met een meerwaarde op onroerende goederen. Een meerwaarde op deze aandelen wordt in dat geval beschouwd als een meerwaarde op Frans onroerend goed, belastbaar in Frankrijk. Voorwaarde is echter dat Frankrijk deze belasting ook mag heffen, aangezien België en Frankrijk hun onderlinge heffingsbevoegdheid hebben geregeld in een dubbelbelastingverdrag.


Artikel 3, § 1 van dit verdrag stelt dat inkomsten uit onroerende goederen slechts belastbaar zijn in de Staat waarin deze onroerende goederen gelegen zijn. Artikel 3, § 2 bepaalt dat het begrip ‘onroerend goed’ wordt bepaald volgens de wetten van de verdragsluitende Staat waar het betreffende onroerende goed is gelegen. Paragraaf 4 van hetzelfde artikel bepaalt dat paragraaf 1 eveneens van toepassing is op winsten gerealiseerd naar aanleiding van de vervreemding van onroerende goederen. Indien er dus sprake is van een “onroerend goed”, is Frankrijk heffingsbevoegd op grond van artikel 3 van het verdrag.


In de mate dat artikel 3 niet kan worden toegepast, noch enig ander artikel van het verdrag, valt men terug op artikel 18 (het restartikel). Artikel 18 wijst de heffingsbevoegdheid in dat geval toe aan de woonstaat van de aandeelhouder (België).


De vraag of Frankrijk bij de verkoop van aandelen belasting mag heffen, hangt dus samen met de vraag of de aandelen in een dergelijke vennootschap kunnen gelijkgesteld worden met “onroerende goederen”. Indien dit niet het geval is, is (enkel) België heffingsbevoegd.

De Franse fiscus verwijst in dit kader naar paragraaf 2 van het Slotprotocol bij het dubbelbelastingverdrag, om het karakter van “onroerend goed” ook toe te kennen aan “rechten gehouden in vennootschappen waarvan het actief hoofdzakelijk bestaat uit bouwgronden of daarmee gelijkgestelde goederen, alsook aan rechten gehouden in SCI's van alle aard’”. Zij voelt zich hierin gesterkt door een arrest van de Conseil d’État van 24 februari 2020, waarin deze de commentaar als correct werd beoordeeld.


Dit laatste arrest (en de ruime visie van de Franse fiscus) zijn echter sterk bekritiseerd, zowel in België als in Frakrijk.


2. Waarom worden nu ingebrekestellingen gestuurd?

De aanslagtermijn in Frankrijk bedraagt drie jaar, waardoor meerwaarden uit 2017 in principe verjaard zijn. De aanslagtermijnen werden in het kader van de Covid 19-pandemie evenwel als uitzonderlijke maatregel “geneutraliseerd” met 165 dagen, zodat deze op vandaag voor 2017 nog niet zijn verstreken. De termijn verstrijkt op 14 juni 2021.


Gelet op de nakende verjaring, werden de voorbije weken en maanden ingebrekestellingen (“mises en demeure”) gestuurd aan verschillende Belgische aandeelhouders die in 2017 meerwaarden realiseerden, met het verzoek hun meerwaarden alsnog aan te geven in een aangifte nr. 2048-M en hun situatie te “regulariseren”. De Franse fiscus maakt ter zake blijkbaar geen onderscheid tussen de verschillende vennootschapsvormen.


Met dergelijke verzoeken moet omzichtig worden omgesprongen. Enerzijds staat het standpunt van de Franse fiscus sterk ter discussie; veel auteurs menen immers dat deze visie niet correct is en dat Frankrijk zodus niet heffingsbevoegd is over al deze meerwaarden. Anderzijds riskeert men bij niet-aangifte aanzienlijke boetes en nalatigheidsinteresten. Bovendien bedraagt het belastingtarief van de meerwaarden van 2017 33,33% indien gerealiseerd door een aandeelhouder-vennootschap. Indien gerealiseerd door een aandeelhouder-natuurlijke persoon bedraagt het tarief 19% (waarbij nog een “surtaxe sur la plus-value” en sociale bijdragen moeten worden gerekend), met weliswaar toepassing van abattementen in functie van de houdtermijn van de aandelen...


Het is overigens de verwachting dat na de eerste golf van meerwaarden van 2017, nu ook de meerwaarden vanaf 2018 zullen aangepakt worden. Dit alles dreigt uit te monden in een lange procedureslag tussen (voormalige) Belgische aandeelhouders, zowel vennootschappen als natuurlijke personen, met de Franse fiscus.


Plots heeft “la douce France” toch wel een heel bittere nasmaak …


Voor meer informatie over dit onderwerp, neem contact op met de auteurs:

Emilie Van Goidsenhoven - Partner (emilie.vangoidsenhoven@tiberghien.com)

Ben Van Vlierden - Partner (ben.vanvlierden@tiberghien.com)

Bart De Cock - Counsel (bart.decock@tiberghien.com)


Bron: Tiberghien

Mots clés

Articles recommandés

Spaans vastgoed in een Belgische vennootschap niet langer vrijgesteld van vermogensbelasting in Spanje