De Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie (“de BBI”) staat bekend als één van de meest doortastende belastingadministraties binnen de FOD Financiën. Het is niet ongebruikelijk dat zij bij het opstarten van een fiscaal onderzoek een fiscale visitatie uitvoert bij één of meer belastingplichtigen.
De BBI wordt in deze onderzoekshandelingen gesterkt door het feit dat zij een ‘polyvalente’ administratie is. Dit betekent dat zij tegelijk een onderzoek kan voeren naar de inkomstenbelastingen als naar de btw. Nochtans zijn de procedureregels die voorzien zijn in de verschillende fiscale wetboeken fundamenteel verschillend. Zo heeft een belastingplichtige minder rechten in een btw-onderzoek.
Zo moet de BBI, wanneer zij een onderzoekshandeling verricht in de directe belastingen (bv. fiscale visitatie) buiten de gewone onderzoekstermijn van drie jaar, een voorafgaande kennisgeving van uitbreiding van de onderzoekstermijn versturen. Deze voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid. In de btw is de BBI niet verplicht om een dergelijke uitbreiding te sturen vooraleer zij onderzoekshandelingen stelt.
Recentelijk heeft de rechtbank van eerste aanleg te Gent, zetelend met drie rechters, zich uitgesproken over de vraag welke procedureregels de BBI bij een “polyvalente” visitatie (een visitatie in de directe belasting en de btw) dient te respecteren. In deze zaak had de BBI een polyvalente visitatie uitgevoerd bij een belastingplichtige - die werd bijgestaan door het tax litigation team van Cazimir - waarbij zij documenten had meegenomen en e-mailboxen had gekopieerd voor een periode ruimer dan de driejarige onderzoekstermijn. Daarbij werd geen voorafgaandelijke kennisgeving van uitbreiding van de onderzoekstermijn verzonden. De BBI achtte dit niet noodzakelijk aangezien het een polyvalent onderzoek betrof waarbij deze verplichting inzake btw dus niet zou gelden. De BBI beriep zich immers op artikel 335 WIB op grond waarvan informatie verkregen tijdens een btw-onderzoek gebruikt kan worden voor een onderzoek in de vennootschapsbelasting en vice versa. Slechts één maand na de fiscale visitatie, verstuurde de BBI alsnog een uitbreiding van de onderzoekstermijn naar de belastingplichtige.
In haar vonnis bevestigt de rechtbank dat het verenigen van verschillende bevoegdheden (btw en vennootschapsbelasting) onder één en dezelfde administratie (BBI) de wettelijke voorschriften die eigen zijn aan elk van de verschillende belastingregimes niet doet samenvloeien of tenietgaan. Dit betekent dat een controleambtenaar bij een polyvalent onderzoek de specifieke waarborgen moet respecteren die gelden voor elk van de geviseerde belastingen. De rechtbank is tevens van oordeel dat enige andere interpretatie zou leiden tot een ongelijke behandeling tussen enerzijds ondernemingen die geconfronteerd worden met een polyvalent onderzoek en anderzijds ondernemingen die enkel in de vennootschapsbelasting worden gecontroleerd. De BBI was dan ook verplicht om inzake de vennootschapsbelasting voorafgaandelijk een kennisgeving van uitbreiding van de onderzoekstermijn naar de belastingplichtige te verzenden.
Daarbij kon de BBI zich niet verschuilen achter artikel 335 WIB om de voorschriften van het Wetboek der Inkomstenbelastingen te omzeilen. Aangezien de BBI geen kennisgeving had verstuurd voorafgaandelijk aan de fiscale visitatie, was volgens de rechtbank de aanslag in de vennootschapsbelasting nietig.
Dit vonnis bewijst nogmaals dat bepaalde waarborgen die door de wetgever werden verankerd in de wet niet zomaar door de administratie naast zich kunnen worden neergelegd. Artikel 333 WIB verplicht de administratie om voorafgaandelijk aan enige onderzoekshandeling in de directe belastingen buiten de gewone onderzoekstermijn van drie jaar, een voorafgaande kennisgeving van uitbreiding van de onderzoekstermijn te versturen. Het vonnis bevestigt dat de mogelijkheden van de administratie niet oneindig zijn en dat ook zij zich aan de wet dient te houden.
Bron: Cazimir, 3 oktober 2022