Al jaren voeren werkgevers en vakbonden discussie over de groeinorm van lonen. De wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen vormt hierbij het vertrekpunt. De wet tracht een verhoging van de loonkost te beperken ten opzichte van onze buurlanden, wat enigszins te begrijpen is gezien de in- en uitvoer voor België 70 % van het BBP betekent. Een ‘competitieve’ wet dus, waar unanimiteit over zou moeten zijn.
Maar de discussies laaien tegenwoordig hoog op. Het IPA (interprofessioneel akkoord, dat de onderhandelingen moet bekrachtigen) blijft uit en de regering verschuilt zich achter dit akkoord om stappen te ondernemen. Meer uitleg over dit staaltje Belgisch surrealisme.
Ondanks een veelgehoord discours, behoort België over het algemeen tot ‘de gelukkigen’. Het land beschikt over een van de hoogste inkomsten per inwoner ter wereld, de Gini-index (die ongelijkheid meet) bevindt zich ver boven het internationaal gemiddelde en met onze uitgaven inzake gezondheidszorg staan we ook op kop van het Europese peloton. Maar betekenen deze waarden nog iets? Wat als er ook andere waarheden zijn? Kunnen we meer en beter? En dan vooral als het gaat over de lage lonen…
Om daarop een antwoord te kunnen geven, moeten we terugkeren naar de bron. Over de Belgische loonlast verschijnt de ene studie na de andere. Hoewel de regering-Michel zich ertoe geëngageerd had om de loonlast te verminderen door middel van de ‘taxshift’, blijkt het resultaat van deze hervorming zwak. als we de statistieken bekijken. De impact is verwaarloosbaar. Zijn we voorgelogen? Niet echt. Hoewel de regering heeft geijverd voor een verlaging van de loonlast, blijft België het land met de hoogte belasting op werk (vooral voor de alleenstaande). En dat is het gevolg van 3 zaken: een progressief belastingtarief met belastingschijven waartussen het verschil te beperkt is (de hoogste inkomensschijf wordt te snel bereikt), de te beperkte belastingvrije sommen (de belastingvrije som is te beperkt voor de lage lonen) en de bijdrage van de PB aan de staatsbegroting is proportioneel een van de hoogste bijdragen voor een ontwikkelde economie (de bijdrage naar beneden bijstellen kost de Staat veel…).
De loonlast op lage lonen verminderen heeft een kostprijs, die niet haalbaar lijkt in de huidige budgettaire situatie… zonder het daarbij zelfs maar te hebben over de regionale impact, aangezien een verlaging van de PB-inkomsten ook een verlaging van de regionale inkomsten betekent (die proportioneel worden berekend): de complexe samenstelling van onze Belgische instituten lijken daarbij een nieuwe (definitieve?) rem?
Daarom moet de situatie op een andere manier worden aangepakt. De eis van werknemers om meer aanspraak te kunnen maken op de inkomsten van ondernemingen van de nieuwe generatie, is tot op een bepaald niveau terecht. Dat niveau wordt bepaald door twee dimensies: de verhouding en het resultaat. De verhouding is het evenwicht tussen de verloning voor het uitgevoerde werk en de verloning voor andere betrokken partijen: de ondernemer, de investeerder, de financier… Het resultaat is het vermogen om winst te maken als alles goed gaat, en zich te onthouden als het slecht gaat. Een salaris kan niet afhankelijk worden gemaakt van deze dimensies: een onderneming is immers altijd op zoek naar een nieuw evenwicht, terwijl een resultaat een momentopname is. Verschillende initiatieven en voorstellen zagen in dit verband al het licht: de aankoop van aandelen van een bedrijf aanmoedigen (met belastingvermindering), of zelfs, zoals Corbyn dat in 2019 voorstelde in Engeland: 300 miljoen pond ‘nationaliseren’ om te herverdelen onder werknemers. Maar dan??? Een werknemer is geen investeerder, en lage lonen verdienen het om opgewaardeerd te worden… op een andere manier.
Nu we voor deze voorstellen en uitdagingen staan, is het aan de wetgever om het debat te openen. Een mogelijkheid zou zijn om een sociaal dividend aan te bieden, zoals het ‘klassiek’ dividend. Het idee is eenvoudigweg om aan de AV de mogelijkheid te bieden om, op voorstel van de RVB, een deel van het resultaat te herverdelen over de werknemers, alvorens dit uit te keren aan de aandeelhouders. Richtlijnen voor herverdeling en uitkering zouden vrij te bepalen zijn door de onderneming. Tussen werkgever en werknemers gaat het om een sociaal contract en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het sociaal dividend zou fictief zijn in sociaal en fiscaal recht. Het zou dan ook belast worden met roerende voorheffing. Deze oplossing vermijdt een nieuwe coronapremie en tal van andere instrumenten voor een alternatieve vergoeding. De onderhandelingen beperken zich tot op het niveau van de ondernemingen, die zich moeten buigen over de verdeling van hun rijkdom tussen hun medewerkers en hun leiders.
Het bewijs dat deze richtlijn verschilt van wat we nu gewoon zijn: het is helemaal neutraal ten opzichte van de staatskas: het kost niets, het is enkel een mogelijkheid die wordt geboden om op een correcte manier te herverdelen. Is het niet op die manier dat we het paradigma moeten vernieuwen: door evenwicht tussen partijen mogelijk te maken (zoals het de taak van het IPA is), zonder de Staat in een zwakke positie te brengen, die over de middelen blijft beschikken om de geldende richtlijnen te handhaven, op een efficiënte manier.