In België heeft 27% van de huishoudens geen wagen, 47,1% heeft er één, 20,3% heeft er twee en 5,6% heeft er meer dan twee.
Er zijn zeer grote verschillen tussen de gewesten: 53,7% van de huishoudens in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft geen wagen, tegenover 25% van de Waalse huishoudens en 22,9% van de Vlaamse huishoudens.
Het type huishouden heeft een sterke invloed op het al dan niet bezitten van een wagen. 49,3% van de alleenwonenden bezit geen eigen wagen en 47,4% van hen bezit er één.
Van de koppels zonder inwonende kinderen beschikt 12,6% niet over een wagen. 57,0% heeft er één, 25,8% heeft er twee en 4,6% heeft er drie of meer. Van de koppels met ten minste één inwonend kind bezit 9,6% geen wagen. 37,3% heeft één wagen ter beschikking, 39,4% heeft er twee en 13,8% heeft er minstens drie. Het aandeel van koppels met drie of meer wagens stijgt dus van 4,6% voor koppels zonder inwonend kind tot 13,8% voor koppels met een inwonend kind. Dit staat in contrast met eenoudergezinnen, waarvan slechts 3,6% drie of meer wagens heeft. 29,9% van hen heeft daarentegen helemaal geen wagenen 50,8% heeft één wagen.
Op gewestelijk niveau ligt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met 0,58 wagens per huishouden ver onder het nationale gemiddelde. Waalse huishoudens bezitten gemiddeld 1,11 wagens en Vlaamse huishoudens 1,14.
Op gemeentelijk niveau blijft Sint-Joost-ten-Node met 0,34 wagens per huishouden de Belgische gemeente met het laagste gemiddelde aantal wagens per huishouden. De gemeente Sint-Pieters-Woluwe bereikt een niveau van 0,92 wagens per huishouden, het hoogste niveau voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar ver onder het Belgische gemiddelde.
Lasne is de Belgische gemeente waar dit cijfer het hoogst is met 1,68 wagens per huishouden, terwijl in de provincie Waals-Brabant de huishoudens gemiddeld 1,29 wagens bezitten.
België | 1,06 |
---|---|
Vlaams Gewest | 1,14 |
Waals Gewest | 1,11 |
Brussels Hoofdstedelijk Gewest | 0,58 |
Provincie Antwerpen | 1,07 |
Provincie Vlaams-Brabant | 1,21 |
Provincie Waals-Brabant | 1,29 |
Provincie West-Vlaanderen | 1,11 |
Provincie Oost-Vlaanderen | 1,12 |
Provincie Henegouwen | 1,06 |
Provincie Luik | 1,07 |
Provincie Limburg | 1,26 |
Provincie Luxemburg | 1,16 |
Provincie Namen | 1,13 |
Anderlecht | 0,57 |
---|---|
Oudergem | 0,81 |
Sint-Agatha-Berchem | 0,78 |
0,46 | |
Etterbeek | 0,46 |
Evere | 0,65 |
Vorst (Brussel-Hoofdstad) | 0,58 |
Ganshoren | 0,66 |
Elsene | 0,43 |
Jette | 0,65 |
Koekelberg | 0,59 |
Sint-Jans-Molenbeek | 0,55 |
Sint-Gillis | 0,35 |
Sint-Joost-ten-Node | 0,34 |
Schaarbeek | 0,54 |
Ukkel | 0,83 |
Watermaal-Bosvoorde | 0,84 |
Sint-Lambrechts-Woluwe | 0,72 |
Sint-Pieters-Woluwe | 0,92 |
Om huishoudens met wagens die in België geregistreerd zijn te identificeren, hebben we een dubbele koppeling uitgevoerd. De eerste koppeling betreft de jaarlijkse bestanden van de bevolking en het wagenpark (DIV). Hierdoor kunnen wagens worden geïdentificeerd die op naam van een natuurlijke persoon zijn geregistreerd. De tweede koppeling betreft de jaarlijkse bestanden van de bevolking en de fiscale gegevens (Belcotax). Hierdoor kan het aantal bedrijfswagens geteld worden. Deze twee groepen wagens worden in aanmerking genomen voor de berekening van de statistieken over het wagenbezit van huishoudens.
Deze dubbele koppeling is noodzakelijk, omdat bedrijfswagens momenteel niet kunnen worden geïdentificeerd in de administratieve gegevens over het wagenpark (DIV). Deze wagens zijn hierin immers geregistreerd op naam van een onderneming zonder informatie over het soort gebruik van het voertuig. Het is dus niet mogelijk ze te onderscheiden van bijvoorbeeld wagenparken of huurwagens. Het aantal bedrijfswagens kan echter berekend worden op basis van de belastingaangiften[1]. Deze methodologie van dubbele koppeling, die werd ontwikkeld voor de cijfers van 2019, heeft met succes verschillende interne (door vergelijking met onze enquêtes) en externe (door raadpleging van experten) validaties doorstaan. Op basis van de cijfers van 2019 hebben externe experten een onderschatting van ongeveer 150.000 bedrijfswagens gesuggereerd[2]. Dit betekent een potentiële fout van ongeveer 3% op het totale aantal gekoppelde voertuigen (5.311.000 in 2019). We blijven werken aan de verbetering van de kwaliteit van deze statistiek door onze methodologie te verfijnen en het potentieel van aanvullende administratieve bronnen te evalueren.
[1] De aangifte van een voertuig kan voor zelfstandige bedrijfsleiders via opgave van het "voordeel van alle aard omwille van gebruik van een bedrijfswagen" in de fiscale fiche 281.20 en voor werknemers via opgave van het "voordeel van alle aard omwille van gebruik van een bedrijfswagen" in de fiscale fiche 281.10.
[2] De onderschatting van het aantal bedrijfswagens is volgens experten niet te wijten aan het niet aangeven van deze bedrijfswagens door individuele burgers, aangezien de aangiften in de praktijk vaak voorbereid worden door personeelsdiensten en sociale secretariaten.