Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen die het tarief van de taks tot vergoeding der successierechten voor (I)VZW’s en private stichtingen wijzigt, publiceert de Commissie CBN-advies 2024/05.
In dit advies wordt de boekhoudkundige verwerking van deze patrimoniumtaks besproken.
Titel 3 van de wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen (hierna: de Wet) wijzigt het Wetboek der Successierechten (hierna: W. Succ.).2
De patrimoniumtaks of de taks tot vergoeding der successierechten is een jaarlijkse vermogensbelasting op de bezittingen specifiek voor verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en private stichtingen.3
De wetgever heeft de regelgeving betreffende de patrimoniumtaks gewijzigd door onder meer een progressief tarief in te voeren (zoals dat ook in de successierechten bestaat) en de vrijstelling van de taks wanneer het belastbaar vermogen van de betrokken rechtspersoon 25.000 euro niet te boven gaat, te vervangen door een voetvrijstelling van 50.000 euro.4
Met onderhavig advies behandelt de Commissie de boekhoudkundige verwerking van de patrimoniumtaks in hoofde van de onderworpen (I)VZW’s en private stichtingen.
De (I)VZW’s en de private stichtingen, beheerst door het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, (hierna: de belastingplichtigen) zijn vanaf 1 januari volgend op de datum van hun oprichting in principe onderworpen aan een jaarlijkse taks tot vergoeding van de successierechten.5
De taks is verschuldigd op het geheel van de bezittingen, waar zij zich ook bevinden, van de belastingplichtigen.6
De belastbare waarde van de bezittingen is in beginsel de door het bestuursorgaan te schatten verkoopwaarde op 1 januari van elk kalenderjaar en dus niet de boekwaarde van de bezittingen op het actief (in geval van een dubbele boekhouding) of in de staat van het vermogen (in geval van een vereenvoudigde boekhouding). De verkoopwaarde wordt meestal omschreven als de prijs waarop mag gerekend worden bij een verkoop onder normale omstandigheden voorbereid, dit wil zeggen met voldoende publiciteit en met aantrekking van een voldoende aantal liefhebbers, tevens met inachtneming van al de objectieve factoren die de waarde van het goed kunnen beïnvloeden.
De hervorming van de patrimoniumtaks treedt in werking op 1 januari 2024.7 De taks zal dus een impact hebben op de aangifte die per 31 maart 2024 moet worden ingediend.
Art. 151, eerste lid W. Succ. stelt dat de belastingplichtigen uiterlijk op 31 maart van het aanslagjaar, bij het bevoegde kantoor een aangifte indienen waarin de samenstelling en de waarde van hun bezittingen op de eerste januari van hetzelfde jaar worden opgegeven.
De Commissie gaat er bijgevolg van uit dat de taks verschuldigd is op basis van de bezittingen telkens op de eerste januari. Dus moet het boekjaar dat deze datum bevat, deze daarmee overeenstemmende kost rapporteren, ook al moet conform art. 151, eerste lid W. Succ. de aangifte maar gebeuren uiterlijk op 31 maart van hetzelfde kalenderjaar en moet conform art. 153, eerste lid W. Succ. de taks maar gekweten worden uiterlijk bij het verstrijken van de termijn voorzien voor de neerlegging der aangifte. Dit in toepassing van art. 3:11, eerste lid KB WVV dat stelt dat rekening moet worden gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.
Stel dat een boekjaar 2024 samenvalt met het kalenderjaar, dan zal de kost voortspruitende uit de taks geboekt worden in boekjaar 2024 op basis van de bezittingen op 01.01.2024.
Stel dat een boekjaar loopt van 01.02.2023 tot 31.01.2024 dan zal de kost geboekt worden in dat boekjaar (2023 – 2024) op basis van de bezittingen op 01.01.2024 ook al moet de aangifte maar volgen uiterlijk op 31.03.2024. Voor het daaropvolgende boekjaar dat loopt van 01.02.2024 tot 31.01.2025, dan zal de kost geboekt worden in dat boekjaar (2024 – 2025) op basis van de bezittingen op 01.01.2025.
De Commissie wijst erop dat, wanneer de belastingplichtige een dubbele boekhouding voert, de taks tot vergoeding der successierechten geen ‘belasting op het resultaat’ betreft en bijgevolg onder de rubriek Andere bedrijfskosten op de rekening 640 Bedrijfsbelastingen moet worden geboekt.8