Met de wet strafprocesrecht I heeft de Belgische wetgever een nieuw kader voor de verjaring van de strafvordering geïntroduceerd. Er wordt gekozen voor een rechtlijnig systeem, waarbij een eenvoudige basistermijn geldt, zonder stuiting, die stopt met lopen van zodra de zaak aanhangig is bij de vonnisrechter.
De wetgever haalt echter ook de teugels aan. De wetswijziging zorgt bij de meeste misdrijven voor langere verjaringstermijnen. Zo stijgt de verjaringstermijn voor fiscale fraude en misbruik van vennootschapgoederen van 5 naar 10 jaar.
Tot slot compenseert de wetgever in zekere zin de langere verjaringstermijnen door de rechter de mogelijkheid te geven om bij schending van de redelijke termijn het verval van de strafvordering uit te spreken. De nieuwe regels treden in werking op 28 april 2024 voor alle niet-verjaarde strafvorderingen.
De verjaring van de strafvordering vormt een belangrijk onderdeel van het strafprocesrecht. Het Openbaar Ministerie moet een dader binnen een bepaalde termijn vervolgen, anders dooft de strafvordering uit en kan de betrokkene niet meer worden veroordeeld tot een bepaalde straf.
De huidige Belgische regels voor het bepalen van die verjaringstermijn zijn bijzonder complex en variëren onder meer in functie van het soort misdrijf (misdaad, wanbedrijf, overtreding) en de bijhorende straf (artikel 21 van de Voorafgaande Titel bij het Wetboek van Strafvordering (VTSv.)). Zo verjaren feiten van fiscale fraude of misbruik van vennootschapsgoederen in principe na vijf jaar (“basistermijn”), te rekenen vanaf de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Verschillende rechtsregels grijpen verder in op deze vijfjarige basistermijn.
De rechtspraak heeft verder impact gehad op de verjaringsregels, onder meer wanneer er méérdere misdrijven worden gepleegd (samenloop van misdrijven). Wanneer een persoon verschillende feiten pleegt vanuit één misdadig opzet, waardoor deze feiten één voortgezet misdrijf uitmaken, dan begint de verjaringstermijn van de feiten slechts te lopen vanaf het laatste feit. Dit op voorwaarde dat er tussen de verschillende feiten geen termijn is verlopen die langer is dan de verjaringstermijn eigen aan het misdrijf.
De exacte berekening van de (strafrechtelijke) verjaringstermijnen kan dan ook een ingewikkelde puzzel worden die een goede kennis van het volledige (fiscale) strafdossier vereist.
De Wet Strafprocesrecht I van 9 april 2024 poogt nu de complexiteit van de huidige verjaringsregels aan te pakken. De regels werden vandaag gepubliceerd en treden in werking 28 april 2024. Alle strafprocedures die op die dag niet verjaard zijn, zullen onder de nieuwe regels vallen.
De nieuwe regels kunnen worden samengevat in de volgende speerpunten:
De “basistermijnen” van de verjaring worden aanzienlijk verlengd. De basistermijnen worden eenvoudig bepaald aan de hand van de theoretische maximumgevangenisstraf (zie tabel hieronder). De lijst met onverjaarbare misdrijven wordt bovendien uitgebreid met (roof)moord onder bepaalde omstandigheden.
Welk misdrijf? | Nieuwe verjaringstermijn? |
Misdaad strafbaar met een levenslange gevangenisstraf | 30 jaar |
Misdaad strafbaar met 20-30 jaar gevangenisstraf | 20 jaar |
Misdaad strafbaar met 5-20 jaar gevangenisstraf | 15 jaar |
Wanbedrijf | 10 jaar |
Overtreding | 1 jaar |
Voor fiscale fraude of misbruik van vennootschapsgoederen wordt de basistermijn bijgevolg 10 in plaats van 5 jaar.
Het aannemen van verzachtende omstandigheden heeft geen invloed (meer) op de verjaringstermijn.
Belangrijk is tot slot nog dat wanneer één feit meerdere misdrijven oplevert (eendaadse samenloop), elk misdrijf zijn eigen verjaringstermijn volgt.
De nieuwe wet verandert niets aan de start van de verjaringstermijn. Deze begint te lopen op de dag waarop het misdrijf is gepleegd.
Verder wordt de vermelde rechtspraak over het voortgezet misdrijf verankerd in de wet. Wanneer meerdere misdrijven, gelet op een eenheid van opzet, een voortgezet misdrijf vormen, dan neemt de verjaringstermijn aanvang vanaf het laatste feit. Dit op voorwaarde dat er tussen die verschillende feiten geen termijn is verlopen gelijk aan of langer dan de verjaringstermijn.
Volledig nieuw is de afschaffing van het mechanisme van de “stuiting” van de verjaring. De basistermijn kan dus niet meer opnieuw van nul beginnen lopen. Dit wordt natuurlijk mee gecompenseerd door de langere verjaringstermijnen (bijvoorbeeld 10 jaar in plaats van 5 jaar voor de meeste fraudemisdrijven). De verjaringstermijn kan wél nog geschorst worden, al werd er in de schorsingsgronden van artikel 24 VTSv. gesnoeid, waarbij enkel nog de initiële wettelijke onmogelijkheid om te vervolgen, overblijft. Daarnaast werd één extra geval toegevoegd: de aanhangigmaking bij de vonnisrechter. De verjaringstermijn is onder de nieuwe regels definitief geschorst vanaf de dag dat de strafzaak aanhangig wordt gemaakt bij de vonnisrechter. Let op: het openen van een gerechtelijk onderzoek bij de onderzoeksrechter of de procedures voor de onderzoeksgerechten (Raadkamer en Kamer Van Inbeschuldigingstelling) brengen géén definitieve schorsing met zich mee.
Aansluitend bij de verjaringsregels heeft de wetgever ook de regels omtrent de gevolgen van het overschrijden van de redelijke termijn aangepast in artikel 21ter VTSv. Een verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit komt voort uit het idee dat een verdachte niet langer dan redelijk onder de dreiging van een strafproces moet leven, wat immers een zware impact heeft, ook op zijn of haar reputatie, carrière en privéleven. Een snelle behandeling is ook noodzakelijk voor het achterhalen van de waarheid (bewijsmateriaal kan immers verloren gegaan) en wenselijk voor de sociale rust en eventuele slachtoffers. Ten gevolge van capaciteitstekorten bij politie en justitie kan de behandeling van de zaak echter vaak lang aanslepen, zeker in complexe/technische zaken. Overeenkomstig (oud) artikel 21ter VTSv. kon de strafrechter besluiten om, wanneer de strafprocedure onredelijk lang aansleepte, een lagere straf dan het wettelijke minimum of zelfs een eenvoudige schuldigverklaring uit te spreken.
De nieuwe wet Strafprocesrecht I voegt hier nu aan toe dat de rechter bij het overschrijden van de redelijke termijn ook het verval van de strafvordering kan uitspreken. Gelet op het feit dat de verjaring van misdrijven door de nieuwe regels misschien minder snel zal intreden, vormt deze sanctiemogelijkheid voor langdurige processen een zekere compensatie. De wetgever volgt hiermee ook de rechtspraak, die weliswaar een extra voorwaarde stelt. Zo stelde het Hof van Cassatie bijvoorbeeld in een arrest van 5 september 2023 dat de rechter bij de overschrijding van de redelijke termijn het gehele dossier onontvankelijk moet kunnen verklaren wanneer hij vaststelt dat door de looptijd van de zaak de betrokkene zijn rechten van verdediging ernstig en onherstelbaar zijn aangetast (denk bijvoorbeeld aan het verlies van bewijs in het voordeel van de verdachte).
Het verval van de strafvordering brengt zo meer soelaas voor de verdachte die onderworpen wordt aan een onredelijk lange strafprocedure. Bij een lagere straf of eenvoudige schuldigverklaring ligt er immers nog altijd een veroordeling voor. Bij een verval van de strafvordering kan de strafrechter geen veroordeling meer opleggen, ook niet voor de burgerlijke vordering. Belangrijk is wel dat bij fiscale fraude de fiscus een autonome fiscale vordering heeft die niet mee afhankelijk is van de strafvordering (art. 4bis VTSv.). Bij het verval van de strafvordering, zal de strafrechter dan ook nog steeds over de fiscale vordering moeten oordelen (zie onze nieuwsbrief van 9 december 2021).
Vanaf 28 april gelden kortom belangrijke nieuwe regels voor de verjaring van de strafvordering, waaronder de nieuwe (verlengde) basistermijnen, het schrappen van de stuiting van de verjaring, en de definitieve schorsing van de verjaring zodra de zaak aanhangig is bij de vonnisrechter. Hoewel het systeem zo enigszins eenvoudiger wordt, impliceren de nieuwe regels ook dat de verjaring minder snel zal intreden.
Anderzijds kan de rechter nu - op basis van de wet - bij een onredelijk lang strafproces het verval van de strafvordering uitspreken. Een eventuele autonome fiscale vordering van de fiscale administratie blijft echter hoe dan ook overeind.
Het bepalen van de verjaringstermijn, en het eventueel inroepen van het overschrijden van de redelijke termijn, blijft in conclusie een oefening die grondig gemaakt moet worden op basis van de gegevens in het (fiscale) strafdossier.
Voor meer informatie en begeleiding van uw strafdossier kan u terecht bij:
Céline Van houte – Partner (celine.vanhoute@tiberghien.com)
Ana Laura Claes – Associate (analaura.claes@tiberghien.com)
Femke Van Duyse – Associate (femke.vanduyse@tiberghien.com)