Het algemeen beginsel van het WVV (en voorheen van het Wetboek van Vennootschappen) is dat er geen consolidatieverplichting bestaat voor (I)VZW’s en stichtingen en dat op hun niveau geen begrip “groep” of “consortium” is gedefinieerd. Dit geldt uitsluitend voor vennootschappen.
Het is dus gebruikelijk om te zeggen dat de VZW's (en IVZW’s en stichtingen) niet betrokken zijn bij de consolidatie van de jaarrekening, en als we de publicatie van de geconsolideerde jaarrekening van verenigingen en/of stichtingen niet zien, moeten we hierop echter één uitzondering noteren: de politieke partijen. De wet van 4 juli 1989 (art. 23 van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen) voorziet in de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen voor alle entiteiten die in de consolidatieperimeter zijn opgenomen, waarbij de wet bepaalt welke entiteiten in de consolidatieperimeter zijn opgenomen (dit kunnen verenigingen en stichtingen zijn, feitelijke verenigingen en vennootschappen), met een specifiek schema van de jaarrekening (met balans, resultatenrekening en bijlagen). De wet bepaalt dat deze geconsolideerde jaarrekening door een bedrijfsrevisor wordt gecontroleerd.
Hieraan kan nog worden toegevoegd dat groepen van verenigingen en/of stichtingen er op vrijwillige basis waarschijnlijk baat bij zouden hebben een (interne) geconsolideerde jaarrekening op te stellen om inzicht te krijgen in de financiële situatie niet alleen per entiteit, maar ook op het niveau van de gehele groep (zowel voor de balans als voor de resultatenrekening en onder meer de rechten en verplichtingen, de schuldenlast, enz.).
Wat zijn, afgezien van deze uitzondering, de gevolgen van de consolidatie van de jaarrekening voor verenigingen en stichtingen? Er kan worden verwezen naar een advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen, waarin dit onderwerp onder meer wordt behandeld (zie de punten 13, 15, 20 en voorbeeld 7 van dit advies) [1].
Verenigingen en stichtingen kunnen als dochterondernemingen in de consolidatieperimeter worden opgenomen
De huidige definitie van het begrip “dochteronderneming” (WVV) is strikt gelijk aan die van het vroegere Wetboek van vennootschappen (art. 109) en laat niet langer toe dat verenigingen en stichtingen van de consolidatieperimeter worden uitgesloten, zoals onder het Wetboek van vennootschappen het geval was. Artikel 3:22 WVV bepaalt dat voor de toepassing van de regels inzake de geconsolideerde jaarrekening, het jaarverslag en de openbaarmakingsverplichtingen onder dat begrip ook vallen “instellingen naar Belgisch of buitenlands recht, al dan niet openbaar, met of zonder winstuitkering, die, al dan niet ingevolge haar statutaire opdracht, een activiteit uitoefent van commerciële, financiële of industriële aard”. Verenigingen en stichtingen die dergelijke activiteiten verrichten, kunnen derhalve worden aangemerkt als dochterondernemingen in de zin van artikel 3:22 WVV en moeten in voorkomend geval in de consolidatieperimeter worden opgenomen als dochterondernemingen van een vennootschap die deel uitmaakt van een consortium, mits de moederonderneming een controlebevoegdheid over deze instelling uitoefent.
De vraag die onvermijdelijk rijst, is hoe het begrip “activiteit van commerciële, financiële of industriële aard” moet worden gedefinieerd, aangezien de Belgische wetgeving het begrip “daden van koophandel” heeft verbannen (sinds 2018... En, voor de goede orde, het WVV werd opgesteld in april 2019!). Dit zal voor veel onzekerheid zorgen en een bron van conflicten blijven. We kunnen denken aan bepaalde sportsectoren (zoals voetbal): veel discussies in het verschiet en ongetwijfeld vragen te richten aan de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (over de toepassing van de boekhoudwetgeving) of adviezen die moeten worden gevraagd (in het kader van de IBB’s[2]).
Verenigingen en stichtingen onder centrale leiding van vennootschappen kunnen het bestaan van een consortium vermoeden
Het begrip consortium is gedefinieerd in artikel 1:19, § 1 WVV (“Onder “consortium” wordt verstaan, de situatie waarbij een vennootschap enerzijds, en één of meer andere vennootschappen naar Belgisch of naar buitenlands recht anderzijds, die geen dochtervennootschappen zijn van elkaar, noch dochtervennootschappen zijn van één en dezelfde vennootschap, onder centrale leiding staan.”).
Er bestaat een onweerlegbaar vermoeden (art. 1:19, § 2 WVV) van de aanwezigheid van de centrale leiding aan het hoofd van verschillende vennootschappen wanneer de centrale leiding voortvloeit uit tussen deze vennootschappen gesloten overeenkomsten of uit statutaire bepalingen, of wanneer hun bestuursorganen voor het merendeel bestaan uit dezelfde personen (natuurlijke of rechtspersonen). Volgens de bepalingen van artikel 2:55 van het WVV is een rechtspersoon bij benoeming tot bestuurder van een vennootschap verplicht een vaste vertegenwoordiger te benoemen die wordt belast met de uitvoering van deze opdracht in naam en voor rekening van de rechtspersoon. Deze vaste vertegenwoordiger vertegenwoordigt de rechtspersoon uitsluitend zonder enige subrogatie. Het vermoeden geldt niet voor de vaste vertegenwoordiger zelf.
En er is een weerlegbaar vermoeden (art. 1:19, § 3 WVV) van de aanwezigheid van centrale leiding aan het hoofd van verschillende vennootschappen wanneer de meerderheid van de stemrechten verbonden aan hun aandelen of andere effecten worden gehouden door dezelfde personen, tenzij de aandelen of andere effecten worden gehouden door overheden (zie ook art. 1:16 WVV over vaststelling van controlebevoegdheid).
Op welk moment moet de aanwezigheid van de centrale leiding worden vastgesteld?
Terwijl het WVV hierover stil is, heeft het CBN zich hierover reeds uitgesproken (advies 2022/03 van 19 januari 2022[3]) om de grootte van een vennootschap te bepalen. In dit advies stelt de CBN dat ingeval de vennootschap met één of meerdere andere vennootschappen is verbonden zoals bedoeld in artikel 1:20 WVV, de beoordeling van de grootte van een vennootschap dient te gebeuren op geconsolideerde of geaggregeerde basis en dit op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar.
In artikel 1:19, § 1 WVV wordt niet expliciet bepaald op welk tijdstip de beoordeling van de aanwezigheid van een centrale leiding moet plaatsvinden. De Richtlijn 2013/34/EU spreekt zich enkel uit over het geval waarbij de bestuursorganen voor het merendeel bestaan uit dezelfde personen: “[…] de bestuurs-, de leidinggevende of de toezichthoudende organen van die onderneming en van een of meer andere ondernemingen […] gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde financiële overzichten in meerderheid uit dezelfde personen bestaan”.
Belang voor de opstelling van de enkelvoudige jaarrekening
In haar advies 2022/09 herinnert de CBN eraan dat: “Een goed begrip van de definitie van een consortium is ook van belang voor de opstelling van de enkelvoudige jaarrekening. Aandelen of andere effecten die worden aangehouden in een vennootschap waarmee een consortium wordt gevormd, worden op de balans in de enkelvoudige jaarrekening van de deelnemende vennootschap, ongeacht het deelnemingspercentage, vermeld onder de financiële vaste activa bij de “Verbonden ondernemingen”. Hetzelfde geldt voor aandelen of andere effecten die worden aangehouden in vennootschappen die bij weten van haar bestuursorgaan onder controle staan van een vennootschap die deel uitmaakt van het consortium. Ook de vorderingen op de hiervoor bedoelde entiteiten worden opgenomen onder de financiële vaste activa wanneer deze vorderingen een duurzame ondersteuning van de activiteit van deze verbonden vennootschappen tot doel hebben.”.
De vereniging/stichting als criterium voor het definiëren van een consortium
Er kan dus sprake zijn van een consortium wanneer dezelfde vereniging en/of stichting de meerderheid van de stemrechten bezit (aandelen, effecten of andere effecten in verschillende vennootschappen) of wanneer verschillende vennootschappen onder centrale leiding van dezelfde vereniging en/of stichting staan.
In dit geval rust de consolidatieverplichting gezamenlijk op de vennootschappen die het consortium vormen, omdat zij onder centrale leiding staan. Het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag over de geconsolideerde jaarrekening alsook de publicatie ervan, vallen onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze vennootschappen die in de consolidatieperimeter zijn opgenomen.
De stichting of (I)VZW die onder centrale leiding staat, valt niet onder de consolidatieverplichting, omdat deze verplichting alleen geldt voor vennootschappen met rechtspersoonlijkheid (art. 3:22 WVV - Jaarrekening van vennootschappen met rechtspersoonlijkheid) en een (I)VZW of een stichting dus in geen enkel geval een moedervennootschap kan zijn.
Besluit
Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het noodzakelijk is om in de vennootschappen die u controleert, de samenstelling van het bestuur (bestuursorgaan) en/of het aandelenbezit, de eventuele aanwezigheid van verenigingen en/of stichtingen in deze organen en de eventuele aanwezigheid van een consortium met andere vennootschappen, via het aandelenbezit en/of via de centrale leiding, zorgvuldig te onderzoeken.
[1] CBN-advies 2022/09 van 1 juni 2022 – Consolidatie bij de horizontale groep (consortium), cf. https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/consolidatie-bij-de-horizontale-groep-consortium-0.
[2] IBB’s = Individuele Beslissingen inzake Boekhoudrecht, https://www.cbn-cnc.be/nl/individuele-beslissingen.
[3] CBN-advies 2022/03 van 19 januari 2022 – Beoordeling van de groottecriteria overeenkomstig artikelen 1:24 en 1:25 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, cf. https://www.cbn-cnc.be/nl/adviezen/beoordeling-van-de-groottecriteria-overeenkomstig-artikelen-124-en-125-van-het-wetboek-van.
Bron : IBR, nieuws, 2 december 2022