De Ministerraad van 29 april 2022 keurt op voorstel van minister van Werk Pierre-Yves Dermagne een voorontwerp van wet en twee ontwerpen van koninklijk besluit goed tot omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn (EU) 2019/1158 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers.
De richtlijn (EU) 2019/1158 stelt minimumvoorschriften en individuele rechten vast met betrekking tot vaderschapsverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof, arbeidsverzuim wegens overmacht en flexibele werkregelingen voor werknemers die ouder of mantelzorger zijn en koppelt een aantal beschermende maatregelen aan de uitoefening van die rechten.
Het voorontwerp van wet zet bepaalde onderdelen van de richtlijn om in het kader van de federale bevoegdheid op het vlak van het arbeidsrecht, hoofdzakelijk voor de werknemers die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst. Het regelt ook nog een aantal andere aspecten op het vlak van de verloven.
Het eerste ontwerp van koninklijk besluit geeft omzetting aan de bepalingen van de richtlijn met betrekking tot het recht op ouderschapsverlof, hoofdzakelijk voor de werknemers uit de privésector. Het brengt een aantal wijzigingen aan op het vlak van de formaliteiten in het kader van het recht op ouderschapsverlof, onder meer wat betreft de weigeringsbeslissing van de werkgever bij bepaalde opnamevormen en de uitstelmogelijkheid. Ook wordt gegarandeerd dat een werknemer vanaf 2 augustus 2022 recht heeft op minstens twee maanden ouderschapsverlof met uitkeringen.
Tot slot geeft het tweede ontwerp van koninklijk besluit omzetting aan de bepalingen van de richtlijn met betrekking tot het recht op ouderschapsverlof in de publieke sector. Het brengt een aantal wijzigingen aan op het vlak van de formaliteiten die in het kader van het ouderschapsverlof moeten worden vervuld en dit m.b.t. de weigeringsbeslissing van de werkgever.
Het voorontwerp wordt voorgelegd aan de Gegevensbeschermingsautoriteit en aan de Adviesraad van het Sociaal Strafrecht.
Het tweede ontwerp wordt ter advies voorgelegd aan het Comité Overheidsbedrijven en aan het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten.
De drie ontwerpen worden vervolgens ter advies voorgelegd aan de Raad van State.