Wijzigingen aan het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling en de innovatieaftrek

Middels de recente publicatie van de wet van 12 mei 2024 (B.S. 29 mei 2024) wordt de bestaande regeling met betrekking tot de investeringsaftrek, belastingkrediet voor O&O, alsook de innovatieaftrek gewijzigd. Volgend op de eerdere bijdrage inzake de wijziging aan de investeringsaftrek, wordt hierna dieper ingegaan op de aanpassingen aan het belastingkrediet voor O&O en de innovatieaftrek.

Knelpunten

De belangrijkste takeaways zijn de volgende

  • Het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling ondergaat volgend op de herziening van de investeringsaftrek enkele formele wijzigingen teneinde de regeling af te stemmen op de herziene investeringsaftrek die van toepassing is op investeringen verricht vanaf 1 januari 2025.

Ingevolge de omzetting van de Pillar II-richtlijn, werden eind vorig jaar reeds volgende wijzigingen aangebracht (die spelen vanaf aanslagjaar 2025):

  • De periode waarbinnen het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling kan worden terugbetaald wordt met een jaar ingekort van vijf jaar naar vier jaar;
  • De belastingplichtige heeft de mogelijkheid om het belastingkrediet voor O&O in een later aanslagjaar te benutten en is als dusdanig niet verplicht het krediet aan te wenden in het jaar waarin het ontstaat.
  • Ook de innovatieaftrek-regeling wordt aangepast, dit rekening houdend met de effecten van Pillar II.

Samengevat beschikt de belastingplichtige nu over de mogelijkheid om de niet-benutte innovatieaftrek om te zetten naar een onbeperkt overdraagbaar, doch niet-terugbetaalbaar belastingkrediet.

Onder bepaalde omstandigheden kan het zinvol zijn voor vennootschappen die deels onderworpen zijn aan het 20%-tarief, te opteren voor de omzetting van dit belastingkrediet.

Deze wijzigingen vinden ingang vanaf aanslagjaar 2025.

Belastingkrediet O&O

Reeds in 2005 werd door de wetgever besloten dat parallel aan het bestaan van de investeringsaftrek een alternatief regime diende te worden geïnstalleerd. Hiermee beoogde de wetgever een “correctere” weergave van de kostprijs van in België uitgevoerd onderzoek en ontwikkeling te realiseren in internationale rapporteringen/internationale vergelijkingen.

De regeling zoals deze initieel werd aangenomen voorzag dat het fiscale voordeel (te weten: het bedrag van de investeringsaftrek vermenigvuldigd met het toepasselijke vennootschapsbelastingtarief (incl. crisisbijdrage)) vooreerst werd afgezet tegen de belastingschuld van het jaar.

In de mate de investering aanleiding gaf tot een hoger belastingkrediet dan de verschuldigde vennootschapsbelasting, werd het saldo overgedragen op de verschuldigde belasting van de komende vier aanslagjaren. Wanneer het belastingkrediet op dat moment nog steeds niet ten volle kon worden afgezet, werd het saldo terugbetaald aan de belastingplichtige.

Eind vorig jaar werd de regeling inzake het belastingkrediet aangepast, voornamelijk om redenen die te maken hebben met (de implementatie van) Pillar II. Als dusdanig werd de termijn waarbinnen werd overgegaan tot een verrekening en eventuele terugbetaling teruggebracht naar 4 jaar in plaats van 5 jaar. Daarnaast werd de belastingplichtige tevens de mogelijkheid geboden om het belastingkrediet in een bepaald aanslagjaar niet te verrekenen, maar over te dragen naar een volgend aanslagjaar. Deze wijzigingen vinden ingang vanaf aanslagjaar 2025.

Tot slot worden door de nieuwe wet geen wezenlijke wijzigingen aangebracht aan het belastingkrediet voor O&O.

Innovatieaftrek – invoering belastingkrediet innovatie-inkomsten

Daarnaast worden enkele aanpassingen doorgevoerd aan de innovatieaftrek.

Pro memorie liet en laat de bestaande regeling toe dat vennootschappen tot 85% van de ontvangen innovatie-inkomsten die verband houden met een in aanmerking komend intellectueel eigendomsrecht (bv. octrooien, kwekersrechten, innovatieve auteursrechtelijk beschermde softwareprogramma’s,…) in aftrek brengen van de belastbare basis. Als dusdanig kan de toepassing van de innovatieaftrek ertoe leiden dat de effectieve belastingdruk op innovatief inkomen daalt tot 3,75% in plaats van 25%.

Zoals de naam laat vermoeden was de bestaande innovatieaftrek-regeling opgevat als een fiscale aftrek. Opdat de belastingplichtige effectief toepassing kan maken van de regeling is als dusdanig een belastbare basis vereist, zij het dat de niet-benutte aftrek kan worden overgedragen naar volgende (winstgevende) jaren.

De nieuwe wet biedt nu de mogelijkheid aan belastingplichtigen om een deel of het geheel van de innovatieaftrek (alsook de eerder opgebouwde en overgedragen aftrek) niet als aftrek aan te wenden en om te zetten in een onbeperkt overdraagbaar niet-terugbetaalbaar belastingkrediet.

Om technische redenen wordt voorts een fictie ingevoerd waarbij de bedragen van de overige aftrekken en de resterende saldi zoals bedoeld in artikel 207 WIB92 bepaald worden alsof de belastingplichtige niet geopteerd zou hebben voor de omzetting naar een belastingkrediet.

Tot slot wordt de belastingplichtige tevens de mogelijkheid geboden om het ontstane belastingkrediet voor innovatie-inkomsten niet of slechts gedeeltelijk te verrekenen met de vennootschapsbelasting. Het niet verrekende gedeelte kwalificeert in dergelijk geval eveneens als een overdraagbaar belastingkrediet.

De rationale achter de invoering van deze maatregel bestaat erin de Belgische concurrentiepositie voor onderzoek en ontwikkeling te bestendingen, rekening houdend met de invoering van de Pillar II-wetgeving.

In de mate de Belgische wetgever geen begeleidende maatregelen had ingevoerd, had dit ertoe kunnen leiden dat Belgische vennootschappen (desgevallend te bekijken op jurisdictioneel niveau) ingevolge de toepassing van de innovatieaftrek onderworpen zouden worden aan een lagere effectieve belastingdruk 15% die door Pillar II als minimumbelasting werd vooropgesteld[1].

In dergelijke situatie zou de toepassing van de Pillar II-wetgeving ertoe leiden dat een binnenlandse bijheffing (de "QDMTT”) verschuldigd wordt, waardoor de vereiste minimale effectieve belastingdruk gehaald wordt. Anders gesteld: het voordeel dat zou worden toegekend door de innovatieaftrek, zou reeds gedeeltelijk worden teruggenomen via de heffing van de binnenlandse bijheffing.

De invoering van de fictie heeft dan weer tot doel om te vermijden dat de niet-toepassing van de innovatieaftrek ertoe zou leiden dat men door de toepassing van overige aftrekken en saldi finaal alsnog onder de benodigde effectieve belastingdruk zou zakken.

Hoewel de maatregel dus initieel voorop was gesteld om tegemoet te komen aan een fiscale problematiek die in se ondernemingen treft die onderworpen worden aan de Pillar II-wetgeving, is het zo dat alle vennootschappen kunnen opteren voor de omvorming naar dit nieuwe belastingkrediet.

Daar het belastingkrediet berekend wordt in functie van het algemeen geldend tarief in de vennootschapsbelasting (i.e. 25%), kan het ook voor kleine vennootschappen die desgevallend gedeeltelijk onderworpen zijn aan een tarief van 20%, relevant zijn om te opteren voor de toepassing van het belastingkrediet.

Deze mogelijkheid staat open voor vennootschappen en inrichtingen vanaf aanslagjaar 2025.

[1] Hierbij wordt abstractie gemaakt van een aantal specifieke bepalingen opgenomen in Pillar II die nuances aanbrengen aan voormelde stelling.​

Mots clés

Articles recommandés

EU's broeikasgasemissies dalen meer dan 8% in 2023 dankzij de hernieuwbare energie

Een nieuw Trump-presidentschap bedreigt ook onze economie