Onze reeks rond aandelen(optie)plannen ging tot nu toe steeds uit van een volledig Belgische context. In de praktijk stellen we echter vast dat aandelenopties en/of gratis aandelen (vaak toegekend onder vorm van l ‘restricted stock units’ of ‘RSU’s’) frequent in het raam van een internationale tewerkstelling worden toegekend. De vraag die zich vervolgens stelt, is welk land (welke landen) heffingsbevoegd is (zijn) en aldus deze beroepsinkomsten mag (mogen) belasten.
Veralgemenend, kan gesteld worden dat de algemene principes inzake de e verdeling van de heffingsbevoegdheid inzake werknemersbezoldigingen en de daarmee gelijkgestelde bestuurdersinkomen ook hier van toepassing zijn. Maar hoe pas je die toe in een situatie waar een optie/RSU wordt toegekend in jaar 1, vest in jaren 2, 3, 4 en 5, en uitgeoefend wordt in jaar 10? In dit artikel geven de we de essentie weer.
De meeste dubbelbelastingverdragen stellen voorop dat de heffingsbevoegdheid ten aanzien van salaris in een cross border context:
In het raam van een grensoverschrijdende tewerkstelling zal bovenstaande analyse elk jaar herhaald moeten worden. In het geval van een salary split slechts ontstaat indien de 183 dagen-regel niet vervuld is, en er dus voldoende aanknopingspunten met de werkstaat om een toewijzing van de heffingsbevoegdheid aan die werkstaat te verantwoorden.
In dat geval moet de woonstaat ervoor zorgen dat dubbele belasting vermeden wordt ten aanzien van het inkomen dat in die werkstaat belastbaar is. In België gebeurt dit door middel van de vrijstelling met voorbehoud van progressie (het deel van het inkomen dat belastbaar is in de werkstaat, wordt in België niet aan belasting onderworpen, maar wordt wel meegenomen om het belastingtarief te bepalen dat van toepassing is op de inkomsten die wel in België belastbaar zijn), andere landen (bv. UK) maken gebruik van de krediet methode (het volledige inkomen wordt in de woonstaat belast, en de belasting die in het werkland op een deel van dat inkomen verschuldigd is, wordt - mits enige beperking - afgetrokken van de in de woonstaat verschuldigde belasting over datzelfde inkomen)
Zoals vermeld, geldt de hierboven geschetste methodiek van verdeling van de heffingsbevoegdheid evenzeer ten aanzien van aandelenopties en RSU’s die een deel uitmaken van het salaris van een begunstigde. Maar hoe en wanneer ga je bepalen of (een deel van) dit voordeel belastbaar is in de woon- dan wel in de werkstaat van de begunstigde?
De OESO-commentaren schrijven in eerste instantie voor dat moet worden nagegaan op welke periode de optie- en RSU-toekenning betrekking heeft, en stelt hierbij twee principes voorop:
Het spreekt voor zich dat uit de toekenningsdocumenten kan blijken dat bepaalde toekenningen juist wel gebeuren in het licht van reeds verrichte of nog te verrichten, prestaties, maar veelal is het zo dat dit niet geëxpliciteerd wordt, enerzijds, en dat er in het kader van de optie/RSU-toekenning in een zogenaamde vesting wordt voorzien, anderzijds. Wanneer er sprake is van dergelijke vesting voorwaarden, is de optie/RSU slechts definitief verworven wanneer een bepaalde gebeurtenis (‘vesting event’) zich voordoet: enkel dan zal men de optie kunnen uitoefenen / slechts dan zal men het gratis aandeel verwerven.
Een concrete toepassing van voormelde principes leidt dan ook tot de volgende resultaten:
Veel aandelen(optie)/RSU-plannen werken met een zogeheten incremental vesting. Dit houdt in dat er een toenemende vesting, en er dus meerdere vestingperiodes zijn. Dit maakt de sourcing nog complexer daar zij per vestingperiode moet worden bepaald.
We verduidelijken met een eenvoudig (2) voorbeeld:
Op 1 januari 2021 krijgt Els, een Belgisch fiscaal inwoner en werknemer van een Belgische vennootschap, 40.000 aandelenopties toegekend van de UK-moeder van die Belgische vennootschap.
Hieruit volgt dat er 4 vestingperiodes zijn, welke allen dezelfde startdatum, maar een verschillende einddatum hebben:
Op het vlak van de sourcing moet er dus een verdeling van de heffingsbevoegdheid gebeuren aan de hand van Els’ tewerkstellingssituatie voor elk van voormelde vestingperiodes.
Gedurende de vestingperiode, ziet Els haar tewerkstellingssituatie er als volgt uit:
Wanneer Els in 2026 (d.i. 5 jaar na het initiële optie-aanbod) al haar opties uitoefent, en dus haar optie-voordeel realiseert, zal zij er rekening mee moeten houden dat zowel België, als UK heffingsbevoegd zijn ten aanzien van dit voordeel.
Meer bepaald geldt volgende salary split: Tabel
Eens we op basis van de sourcing-oefening weten welk(e) land(en) welk deel een optie/RUS voordeel mogen belasten, moet nog bekeken worden wat dit juist inhoudt voor begunstigde: wat is het belastbaar moment, wat is de belastbare basis, wat is het toepasselijke fiscaal en sociaal zekerheidsrechtelijk regime, etc.
Al deze elementen zullen mee bepalen hoe groot het netto-voordeel voor de begunstigde uiteindelijk is, en (kunnen) verschillen van land tot land, wat de zaken er niet minder complex op maakt, maar tegelijkertijd toelaat één en ander - indien voorzienbaar - te plannen.
Daarnaast is het ook ten stelligste aan te raden het resultaat van de sourcing-oefening steeds met een expert uit het andere (de andere) betrokken land(en) af te stemmen. Zo kunnen alle luiken van het verhaal volledig op elkaar worden afgestemd, wat essentieel is indien zich een controle zou voordoen.
Voor de volledigheid geven we nog mee dat wat Els’ situatie betreft, de volgende situatie kan spelen:
Het bepalen van de heffingsbevoegdheid over toegekende aandelenopties en RSU’s is zeker geen sinecure in de context van een internationale tewerkstelling. Bovendien is dit slechts een eerste stap bij het nagaan van het toepasselijke belastingregime. Eens de heffingsbevoegdheid verdeeld is, moet er immers worden onderzocht wat (in de verschillende landen) de belastbare basis, het belastbaar moment en het toepasselijke belastingtarief, etc. is. Ook op het vlak van de aangifte, de payroll-technische verwerking en de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving is analyse door en coördinatie met de verschillende betrokken landen aangewezen.
Mocht u zich geconfronteerd zien met deze problematiek, aarzel dan niet Cazimir te contacteren.
(1) De woonstaat is alsnog integraal heffingsbevoegd indien de volgende drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
(2) Wij beseffen dat ‘eenvoudig’ hier niet het meest juiste woord lijkt te zijn, maar wanneer we spreken van sourcing van optievoordelen in een context van internationale tewerkstelling is het hier aangehaald voorbeeld wel degelijk ‘eenvoudig’, of toch minstens ‘straightforward’. Want wat als Els tijdens de vestingperiode UK inwoner zou worden? Of gaat werken voor een andere entiteit binnen dezelfde groep? Wat als zij een deel van haar opties uitoefent in 2023, een deel in 2026 en een deel in 2030? Of wat indien er zich een exit event voordoet op het niveau van de groep, waardoor er zich een accelerated vesting voordoet?
Bron: Cazimir