In zijn jaarlijkse aangifte voor de personenbelasting dient de belastingplichtige het bestaan te vermelden van bankrekeningen, levensverzekeringen of bepaalde structuren die hij in het buitenland bezit. Indien deze verplichting niet wordt nageleefd en indien inkomsten die via deze middelen geïnd zouden zijn, niet worden aangegeven, kan de belastingadministratie zonder moeite bedrieglijk opzet van de belastingplichtige aantonen.
In dit artikel bieden we u een overzicht van deze aangifteverplichtingen en het toepassingsgebied daarvan.
Een Belgische ingezetene die in het buitenland een bankrekening heeft, dient dit te vermelden in zijn aangifte van personenbelasting.
Artikel 307, § 1/1, a van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalt in concreto dat de Belgische belastingplichtige in zijn aangifte van personenbelasting het bestaan moet aangeven van rekeningen waarvan hij, zijn echtgenote of zijn kinderen (van wie de inkomsten bij die van de ouders gevoegd worden) op enigerlei ogenblik van het belastbare tijdperk titularis (geweest) zijn bij een in het buitenland gevestigde bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling, alsook het land of de landen waar deze rekeningen werden geopend.
Verder moet de belastingplichtige het nummer van de buitenlandse bankrekening aangeven bij het centraal aanspreekpunt van de Nationale Bank van België.
Naar aanleiding van een parlementaire vraag voegde de Minister van Financiën enkele bijzonderheden toe betreffende het feit dat in de aangifte van personenbelasting buitenlandse rekeningen vermeld moeten worden die werden geopend in naam van een stichting waarvan de belastingplichtigen werden aangewezen als de economische begunstigden of waarvoor zij handtekeningsbevoegdheid hebben.
De Minister van Financiën stelde dat: “in de aangifte van personenbelasting evenmin het bestaan moet worden vermeld van de rekeningen (…) geopend op naam van een vennootschap, trust of stichting, in zoverre de belastingplichtige, zijn echtgenoot of kinderen van wie de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, voor de desbetreffende rekeningen geen co-titularis zijn met de vennootschap, trust of stichting” (Kamer, Vraag en Antwoord, 2014-2015, QRVA 54/029 dd. 15.06.2015, p. 58).
Daaruit volgt dat wie niet samen met de stichting titularis is van deze rekeningen, het bestaan ervan niet hoeft te melden in zijn aangifte van personenbelasting. Hierna leggen we uit dat de stichting zelf deze “juridische constructie” misschien wel moet aangeven.
Bovendien is het verplicht om in de aangifte van personenbelasting levensverzekeringsovereenkomsten op te nemen die werden afgesloten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsmaatschappij.
De Belgische belastingplichtige is meer bepaald verplicht om in zijn aangifte van personenbelasting elke individuele levensverzekeringsovereenkomst te vermelden die hij, zijn echtgenote of zijn kinderen voor wier opvoeding hij instaat, bij een in het buitenland gevestigde maatschappij hebben afgesloten. Verder moet hij opgeven in welk(e) land(en) deze overeenkomsten werden afgesloten (artikel 307, § 1/1, b van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992). Volgens de parlementaire voorbereiding moeten verzekeringsovereenkomsten van tak 21, 22 en 23 worden aangegeven, alsook overeenkomsten waarbij een lijfrente is voorzien.
In dat verband moet gepreciseerd worden dat volgens de wettekst de belastingplichtige die de aangifte indient, degene moet zijn die de overeenkomst heeft “afgesloten”.
Bijgevolg leidt de rechtsleer hieruit af dat de belastingplichtige die de rechten in verband met een door een derde afgesloten levensverzekeringsovereenkomst gratis of tegen betaling heeft verworven, in principe niet verplicht is om deze aan te geven.
Sinds aanslagjaar 2014 moeten belastingplichtigen ook de “juridische constructies” die ze in het buitenland hebben, aangeven. De inkomsten van dergelijke constructies zijn immers onderhevig aan doorkijkbelasting in het kader van het zogenaamde “kaaimantaks”-stelsel, alsof ze door de belastingplichtige werden geïnd. Dit stelsel is vrij complex, maar we proberen de grote lijnen ervan toe te lichten.
We onderscheiden drie types van juridische constructies:
De “juridische constructie” moet worden aangegeven door de oprichter, elke persoon die er activa in heeft gestopt, of eenieder die houder is van de juridische rechten van de aandelen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van een juridische constructie.
De inlichtingen die verstrekt moeten worden, zijn: de identiteit van de oprichter, de begunstigde van een dividend of ander voordeel, de naam van de juridische constructie, de rechtsvorm, het adres en het identificatienummer ervan, alsook de naam en het adres van de bestuurder.
Instellingen voor collectieve belegging zijn in principe uitgesloten uit het toepassingsgebied van de verplichte aangifte en de “kaaimantaks”. Toch moet worden gelet op het feit dat als dergelijke structuren “geïndividualiseerd” zijn, dat wil zeggen voorbehouden aan personen die onderling met elkaar verbonden zijn, voor deze structuren een aangifteverplichting geldt. Worden als onderling met elkaar verbonden beschouwd, personen die samen de macht hebben over een andere rechtspersoon, bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of gehuwde of samenwonende personen.
Een recent koninklijk besluit van 21 november 2018 breidde het toepassingsgebied van de kaaimantaks nog uit tot elke rechtspersoon binnen de Europese Economische Ruimte die ofwel niet aan de inkomstenbelasting onderworpen is, ofwel onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan 1% bedraagt, berekend op basis van een belastbaar inkomen volgens de Belgische regels. Een Luxemburgse Soparfi bijvoorbeeld zou onder het toepassingsgebied kunnen vallen van het kaaimantaksstelsel.
Bron : oblis.be