Advies van de Commissie voor de Aanvullende Pensioenen voor Zelfstandigen betreffende de nieuwe regels voor de raming van het wettelijk pensioen voor zelfstandige bedrijfsleiders binnen de fiscale 80%-begrenzing

De commissie wijst op een aantal nadelige gevolgen van de nieuwe fiscale regels met betrekking tot de raming van het wettelijk rustpensioen voor zelfstandige bedrijfsleiders in de berekening van de 80 %-grens.

De fiscale aftrekbaarheid van de bijdragen voor een aanvullend pensioen wordt in belangrijke mate bepaald door de toepassing van de zogenaamde 80 %-regel. De 80%-regel houdt in dat de som van het wettelijk en van het aanvullend pensioen niet meer kan bedragen dan 80 % van de laatste 'normale' brutojaarbezoldiging van de zelfstandige bedrijfsleider in kwestie.

De commissie neemt kennis van de fiscale Circulaire 2022/C/33 over de vaststelling van het wettelijk rustpensioen in het kader van de aanvullende pensioenen voor bedrijfsleiders die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen zijn. In deze circulaire bespreekt de fiscale administratie de gevolgen van de afschaffing van de correctiecoëfficiënt1 voor loopbaanjaren vanaf 2021 in de berekening van het wettelijk pensioen voor zelfstandigen op de raming van het wettelijk rustpensioen voor de berekening van de 80 %-grens.

Concreet voorziet de circulaire dat voor de berekening van de 80%-grens het wettelijk pensioen van de zelfstandige moet geschat worden op 50% van het beroepsinkomen, net zoals dit voor werknemers het geval is, en dit vanaf aanslagjaar 2022. Voor de voorafgaandelijke jaren moet het wettelijk pensioen voor zelfstandigen geraamd blijven op 25% van het beroepsinkomen.

Hoewel de commissie begrijpt dat ingevolge de afschaffing van de correctiecoëfficiënt er logischerwijze ook een aanpassing moet gebeuren van de wijze waarop het wettelijk pensioen binnen de 80%-begrenzing wordt geschat, stelt de fiscale circulaire verschillende problemen die leiden tot rechtsonzekerheid en potentieel onbillijke uitkomsten voor de zelfstandige bedrijfsleiders die een aanvullend pensioen opbouwen.

In hoofdorde vloeit deze rechtsonzekerheid voort uit de retroactieve inwerkingtreding van de betrokken circulaire (punt 1). Daarnaast wenst de commissie te wijzen op het feit dat de circulaire niet bijdraagt tot een meer duidelijke toepassing van de 80%-regel. Bepaalde elementen binnen de circulaire versterken daarentegen een aantal huidige problemen binnen de berekening van de 80%-grens (punt 2).

1. Rechtsonzekerheid ingevolge de retroactieve werking van de circulaire

De circulaire treedt retroactief in werking vanaf aanslagjaar 2022 (inkomsten met betrekking tot 2021). Dit riskeert tot gevolg te hebben dat de fiscale aftrek van bijdragen gestort in 2021 en in 2022 ter discussie komt te staan, terwijl de 80%-grens op het ogenblik van de storting gerespecteerd werd volgens de op dat ogenblik toepasselijke en geldende fiscale regels.

De commissie is van oordeel dat behoud van het vertrouwen in de tweede pijler belangrijk is. In dat opzicht acht de commissie het niet aangewezen om het vertrouwen te schenden door de fiscale aftrekbaarheid van bijdragen voor het aanvullend pensioen op een retroactieve wijze door te voeren zoals de circulaire dat doet. Op het moment van het verrichten van de stortingen moet de zelfstandige er immers kunnen op vertrouwen dat de fiscale ruimte voor het uitvoeren van stortingen correct werd berekend door de pensioeninstelling of zijn adviserende instelling. Retroactieve rechtsregels kunnen de rechtszekerheid en legitimiteit van een stelsel aantasten. Dit alles riskeert ook een negatieve impact te hebben op de verdere uitbouw van de tweede pensioenpijler die de regering voor ogen heeft.

De commissie wijst er ook op dat de zelfstandige zich, voor wat betreft de berekening van de maximaal aftrekbare bijdragen, gelet op de complexiteit van de materies, vaak zoniet altijd - laat bijstaan door een pensioeninstelling. De pensioeninstellingen hebben echter voldoende tijd nodig om de vooropgestelde wijziging te implementeren en de zelfstandigen over de impact ervan te informeren. Gelet op het retroactieve karakter van de circulaire heeft dit niet kunnen plaatsvinden en zal dit nog tijd nemen.

Rekening houdend met bovenstaande overwegingen acht de commissie het aangewezen dat de fiscale circulaire zou voorzien in een tolerantie voor de premies gestort voor de aanslagjaren 2022 en 2023. De commissie meent dat een dergelijke tolerantie alle belanghebbenden voldoende tijd zou geven om zich voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe fiscale regel. Bovendien heeft deze tolerantie evenmin een budgettaire impact aangezien de voor de aanslagjaren 2022 en 2023 “teveel betaalde” bijdragen, gecompenseerd zullen worden via lagere aftrekbare bijdragen in de daaropvolgende jaren. Verder blijft het systeem van de verworpen uitgaven intact.

2. Elementen die het problematische karakter van de 80%-regel versterken

De commissie stipt aan dat de berekening van de 80%-grens een complexe aangelegenheid is, waarbij heel wat parameters moeten worden gebruikt. De commissie is van oordeel dat de invulling van heel wat van deze parameters reeds geruime tijd is achterhaald. Rekening houdend met het verouderde karakter van de 80%-grens vindt de commissie het niet vanzelfsprekend dat de circulaire slechts één element uit de 80%-regel, met name de wijze waarop het wettelijk pensioen moet worden ingeschat, actualiseert, terwijl ook een aantal andere parameters aan herziening toe zijn. De commissie denkt hier, bij wijze van voorbeeld, aan de gebruikte omzettingscoëfficiënten en de raming van de winstdeelname

De commissie stelt zich ook vragen bij de concrete invulling die de fiscale administratie heeft gegeven aan de inschatting van het wettelijk zelfstandigenpensioen, dat vastgesteld wordt op 50% van het beroepsinkomen. Het kan inderdaad betwijfeld worden of het gebruik van een identiek percentage als bij werknemers effectief overeenstemt met de reële opbouw van het wettelijk pensioen zoals die voor beide categorieën zal verlopen.

De commissie wenst tevens te onderlijnen dat er nog een aantal niet onbelangrijke toepassingsvragen rijzen bij de concrete toepassing van de circulaire.

Naar de mening van de commissie zijn bovenstaande overwegingen illustratief voor de behoefte aan een - op termijn - grondige, algemene herwerking van de 80%-regel, waarbij de filosofie van een 80% vervangingsratio behouden blijft, eerder dan het uitvaardigen van regels die betrekking hebben op één enkel aspect binnen de gehele berekening. Onvermijdelijk kan een dergelijke aanpak tot ondoordachte en onbillijke uitkomsten leiden.


-------

1 Afgeschaft bij Wet van 15 juni 2021 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de pensioenregelingen voor werknemers en zelfstandigen, wat betreft de berekening van het proportioneel pensioen (B.S. 6 juli 2021)

Mots clés

Articles recommandés

Vlaams Opleidingsverlof: naar een definitieve verankering van het gemeenschappelijk initiatiefrecht

Het autisme van de minister van Financiën ten opzichte van ondernemerschap is bedroevend

Al gedacht aan starten door overname?