Art. 105 van de programma-wet: In artikel 269, § 1, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de programmawet van 27 december 2012 en laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2021, wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt:
"4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het bedrag dat niet meer bedraagt dan 30 pct. of 37.500 euro, bedoeld in artikel 37, tweede lid, onverminderd de toepassing van artikel 37, derde lid, of met het in artikel 551 bedoelde bedrag, van de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten of die werden verkregen via een in artikel I.16, § 1, 4° tot 6°, van het Wetboek van economisch recht bedoelde organisatie;".
De Memorie van Toelichting herinnert eraan dat " Overeenkomstig het advies van de Raad van State wordt eraan herinnerd dat elke schuldenaar van in- komsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, de roerende voorheffing moet inhouden en betalen op de bedragen die hij aan de verkrijger van deze inkomsten toekent of betaalt.
Daarbij moet de schuldenaar rekening houden met de in artikel 37, tweede lid, WIB 92 bedoelde fiscale grensbedragen (het huidige te indexeren grensbedrag van 37.500 euro en de grensbedragen in ontwerp in de toekomst) om het tarief (15 pct./30 pct.) van de roerende voorheffing te bepalen op basis van het totale bedrag van de voormelde inkomsten die hij aan de verkrijger betaalt in hetzelfde belastbaar tijdperk, onafhankelijk van andere inkomsten van dezelfde aard die door andere schuldenaars in hetzelfde belastbare tijdperk worden betaald aan dezelfde verkrijger (inkomsten waarvan de eerste genoemde schuldenaar niet op de hoogte is).
Om die reden bepaalt artikel 313 WIB 92 dat de ingehouden roerende voorheffing op de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 niet bevrijdend is en dat de belastingplichtige deze inkomsten moet aangeven als inkomsten uit roerende goederen niettegenstaande de inhouding van de roerende voorheffing en, in voorkomend geval, als beroepsinkomsten overeenkomstig de maxima en beperkingen van artikel 37, tweede lid, WIB 92.”
Als overgangsmaatregel geldt dit tarief van 30 procent pas vanaf het inkomstenjaar 2025:
In de eerste plaats wordt het tarief van 30 pct. van artikel 37, tweede lid, eerste streepje, WIB 92, zoals ingevoegd bij dit ontwerp, verhoogd tot 50 pct. voor het aanslagjaar 2024 en tot 40 pct. voor het aanslagjaar 2025. Vanaf het aanslagjaar 2026 zal het tarief van 30 procent van toepassing zijn.
Vervolgens blijft artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, zoals het bestond vóór de wijziging bij dit ontwerp, voor het aanslagjaar 2024 van toepassing op belastingplichtigen die voor het aanslagjaar 2023 werden belast op de onder deze bepaling vallende inkomsten en die vanaf het aanslagjaar 2024 geen beroep meer kunnen doen op de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, zoals gewijzigd bij dit ontwerp.
Voor de toepassing van de overgangsregeling met betrekking tot de belastingplichtigen zoals bedoeld in de vorige alinea, voor het aanslagjaar 2024, zal het in artikelen 37, tweede lid, 171, 2°bis, en 269, § 1, 4°, WIB 92 vastgestelde maximum van 37.500 euro, waarboven de inkomsten uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten of naburige rechten als beroepsinkomsten worden behandeld wanneer deze rechten zijn aangewend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van deze inkomsten, met de helft worden verminderd.
Dezelfde regel geldt voor de respectievelijke drempels van 10.000 en 20.000 euro voor de forfaitaire kosten.”
HIER IS DUS DE ENIGE VERMINDERING MET DE HELFT VAN HET BEDRAG VAN DE FORFAITAIRE UITGAVEN DIE VAN TOEPASSING ZIJN OP AUTEURSRECHTEN: VOOR DE ENIGE BEREKENING VAN HET GEMIDDELDE VAN DE LAATSTE 4 JAAR EN VOOR DE 2 JAREN VAN 50 EN 40 PC TARIEVEN (“In de tweede plaats wordt voorzien in een overgangsregeling voor die gevallen die vandaag genieten van het stelsel, maar na hervorming er niet meer van kunnen genieten. Zij zullen in 2023 nog kunnen genieten van het oude stelsel, weliswaar onder de voorwaarden dat de huidige grensbedragen worden gehalveerd en vanaf 2024 op nul worden gezet”).
Als overgangsmaatregel geldt dit tarief van 30 procent pas vanaf 2025 inkomen:
IN FEITE GELDT VANAF 2025 HET GEWONE TARIEF VAN 30 PROCENT.
De motivering van de Memorie van Toelichting luidt als volgt : "Artikel 4 KB/IRC 92 wordt gewijzigd om uitdrukkelijk te bepalen dat de bedragen van de inkomensschijven voor de toepassing van de forfaitaire uitgaven betreffende auteursrechten worden geïndexeerd (huidige praktijk) en dat zij worden verminderd naargelang de lengte van het belastbaar tijdperk wanneer dit om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar."
Het wetsvoorstel bepaalt dat de verhouding tussen de totale vergoeding voor de overdrachten of de verleningen van licenties van auteursrechten en naburige rechten en de totale vergoeding, waarin de verleende diensten zijn begrepen, niet meer dan 30 p.c. mag bedragen.
Zie hierboven voor het niet toepassen van deze grenzen (dus het handhaven van de huidige regeling) op belastingplichtigen die zijn belast over het inkomen over het jaar 2022 (belastingjaar 2023), maar onder de voorwaarde dat deze belastingplichtigen vanaf het inkomen over 2023 (belastingjaar 2024) geen beroep meer kunnen doen op de toepassing van de nieuwe voorwaarden.
Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt het genoemde bedrag van 37.500 euro verlaagd tot 18.750 euro en worden de bedragen van 10.000 euro en 20.000 euro, bedoeld in artikel 4, 1°, van het KB WIB 92, verlaagd tot respectievelijk 5.000 euro en 10.000 euro voor de inkomsten van 2023 (belastingjaar 2024).
Volgens artikel 4 van KB/WIB 92 (inkomen 2022) wordt het in artikel 3 van KB/WIB 92 vastgestelde percentage van 15% verhoogd tot :
De motivering van de Memorie van Toelichting luidt als volgt : "Artikel 4 KB/IRC 92 wordt gewijzigd om uitdrukkelijk te bepalen dat de bedragen van de inkomensschijven voor de toepassing van de forfaitaire uitgaven inzake auteursrechten worden geïndexeerd (de huidige praktijk) en dat zij worden verminderd naargelang de lengte van het belastbaar tijdperk wanneer dit om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar."
De memorie van toelichting verduidelijkt ook de ENIGE TWEE GEVALLEN WAARIN DE FORFAITAIRE KOSTEN EN DE VERLAAGDE MAXIMUM DREMPEL VAN TOEPASSING ZIJN : " In de eerste plaats wordt het tarief van 30 pct. van artikel 37, tweede lid, eerste streepje, WIB 92, zoals ingevoegd bij dit ontwerp, verhoogd tot 50 pct. voor het aanslagjaar 2024 en tot 40 pct. voor het aanslagjaar 2025. Vanaf het aanslagjaar 2026 zal het tarief van 30 procent van toepassing zijn.
Vervolgens blijft artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, zoals het bestond vóór de wijziging bij dit ontwerp, voor het aanslagjaar 2024 van toepassing op belastingplichtigen die voor het aanslagjaar 2023 werden belast op de onder deze bepaling vallende inkomsten en die vanaf het aanslagjaar 2024 geen beroep meer kunnen doen op de toepassing van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, zoals gewijzigd bij dit ontwerp.
Voor de toepassing van de overgangsregeling met betrekking tot de belastingplichtigen zoals bedoeld in de vorige alinea, voor het aanslagjaar 2024, zal het in artikelen 37, tweede lid, 171, 2°bis, en 269, § 1, 4°, WIB 92 vastgestelde maximum van 37.500 euro, waarboven de inkomsten uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten of naburige rechten als beroepsinkomsten worden behandeld wanneer deze rechten zijn aangewend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van deze inkomsten, met de helft worden verminderd.
Dezelfde regel geldt voor de respectievelijke drempels van 10.000 en 20.000 euro voor de forfaitaire kosten.”
Als inkomsten uit auteursrechten aan de bron worden ingehouden, moeten ze ALTIJD worden aangegeven in de jaarlijkse aangifte van personenbelasting (artikel 313, WIB 92 (inkomsten 2022)).
Belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de aangifte van personenbelasting hoeven in hun jaarlijkse aangifte van personenbelasting niet te vermelden de inkomsten uit kapitaal en roerende goederen of de diverse inkomsten bedoeld in artikel 90, eerste lid, 6° en 11°, waarvoor daadwerkelijk bronbelasting is ingehouden of waarvoor krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen een fictieve bronbelasting kan worden ingehouden, of die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van bronbelasting zijn vrijgesteld, tenzij het gaat om (...) 4° inkomsten die voortvloeien uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten, alsmede uit bij wet georganiseerde wettelijke en verplichte licenties als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°).
De antimisbruikbepaling, artikel 344 WIB 92 is van toepassing op het auteursrecht en naburige rechten.
De toelichting rechtvaardigt deze toevoeging als volgt: " Artikel 344, § 2, WIB 92 bevat een antimisbruikmaatregel die bepaalt dat niet aan de administratie kan worden tegengeworpen, de verkoop, overdracht of inbreng van aandelen, obligaties, schulden of andere zekerheden die leningen vormen, octrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken of andere soortgelijke rechten of geldsommen aan een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227 WIB 92, die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar hij is gevestigd, niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen en rechten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige het bestaan bewijst van de in dat artikel bedoelde omstandigheden ter rechtvaardiging.
Er wordt voorgesteld om het auteursrecht en de naburige rechten toe te voegen aan de lijst van roerende waarden en rechten voorzien in artikel 344, § 2, WIB 92.
De toevoeging aan artikel 344, § 2, WIB 92 wordt beperkt tot de auteursrechten en de naburige rechten die het voorwerp vormen van dit ontwerp. Het laat nieuwe toevoegingen in het kader van andere ontwerpen onverlet.
Het advies van de Raad van State verduidelijkt de vraag:
“ 2. De vraag rijst hoe uitgevers die de auteursrechten uitbetalen een totaalbeeld kunnen hebben van de inkomsten van elke betrokken auteur, die overigens bij meerdere uitgevers actief kan zijn. Dat geldt overigens niet alleen voor de inkomsten van het huidige jaar, maar ook van de vier voorgaande belastbare tijdperken, gelet op hetgeen bepaald wordt in het ontworpen artikel 37, derde lid, van het WIB 92. De gemach- tigde antwoordde daarop als volgt:
“Elke schuldenaar van inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92, moet de roerende voorheffing inhouden en betalen op de bedragen die hij aan de verkrijger van deze inkomsten toekent of betaalt.
Daarbij moet de schuldenaar rekening houden met de in artikel 37, tweede lid, WIB 92 bedoelde fiscale grensbedragen (het huidige bedrag van 37.500 EUR niet geïndexeerd en de grensbedragen in ontwerp in de toekomst) om het tarief (15 % / 30 %) van de roerende voorheffing te bepalen op basis van het totale bedrag van de voormelde inkomsten die hij aan de verkrijger betaalt in hetzelfde belastbaar tijdperk, onafhankelijk van andere inkomsten van dezelfde aard die door andere schuldenaars in hetzelfde belastbare tijdperk worden betaald aan dezelfde verkrijger (inkomsten waarvan de eerste genoemde schuldenaar niet op de hoogte is).
Daarom bepaalt artikel 313, WIB 92 dat de op de in artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 bedoelde inkomsten ingehouden roerende voorheffing niet bevrijdend is en dat de belastingplichtige voor deze inkomsten, niettegenstaande de ingehouden roerende voorheffing, gehouden is aangifte te doen van deze inkomsten als roerende inkomsten en, in voorkomend geval, als beroep- sinkomsten overeenkomstig de grenzen en beperkingen van artikel 37, tweede lid, WIB 92.
Het ontwerp van programmawet verandert niets aan huidige situatie op dit vlak.”
En de Raad van State concludeert: "Die uitleg lijkt erop neer te komen dat de roerende voorheffing door elke uitgeverij wordt ingehouden en betaald alsof de belastingplichtige enkel met die uitgeverij is verbonden en geen inkomens uit auteursrechten heeft bij andere uitgeverijen en dat nadien een verrekening zal moeten gebeuren waarbij alsnog de drempels en beperkingen in het ontworpen artikel 37, tweede en derde lid, van het WIB 92 worden toe- gepast. Dit laatste gegeven zou moeten worden verduidelijkt in de memorie van toelichting.”