Averrechtse effecten van een digitaks voor een kleine open economie

De voorbije week maakten de media melding van een korte alinea over fiscaliteit in de afsprakennota van Egbert Lachaert (Open VLD) en Conner Rousseau (sp.a). Op basis van die afsprakennota is het formateursduo De Croo-Magnette al twee dagen aan het werken aan een Vivaldi-kabinet en morgen (maandag 28 september) moeten de formateurs daarover verslag uitbrengen bij de Koning, met de bedoeling om uiterlijk op 1 oktober een kabinet op de been te brengen met een premier die in de federale Kamer een regeerverklaring kan afleggen en daarvoor een parlementaire meerderheid achter zich krijgt.


De Tijd gaf die alinea als volgt weer (25 september 2020): “Er is geen sprake meer van een vermogenswinstbelasting, maar waterdicht is de deal niet. In de afsprakennota staat het zinnetje: ‘Bijdrage allersterkste schouders, met respect voor ondernemerschap.’ Bij zo’n eerlijke fiscaliteit past ook een digitaks op grote bedrijven, die ‘unilateraal’ wordt ingevoerd als er in 2023 geen internationaal akkoord over is.” De dag voordien voegde De Tijd er nog aan toe: “Er kan een digitaks komen, wat CD&V-voorzitter Joachim Coens naar voren had geschoven. Zo’n taks voor multinationals die hier grote winsten maken, beschouwen de socialisten en christendemocraten ook als een stap naar een eerlijker fiscaliteit.” (De Tijd, 24 september 2020, p. 3). Daar is de digitaks weer … .


Wat de betrokken politici/onderhandelaars precies voor ogen hebben, is voorlopig onduidelijk.


De koppeling van een digitaks met multinationals die hier grote winsten maken, is op zich al bijzonder. Wanneer ondernemingen – multinationals of andere – hier, in België, grote winsten maken, betalen zij hier in principe ook nu reeds dienovereenkomstig veel belastingen. Om te beginnen 25% vennootschapsbelasting. Zgn. KMO’s betalen – mits voorwaarden – slechts 20%. Daarnaast betalen alle ondernemingen, ook multinationals, die hier te lande goederen of diensten verkopen:


  • btw op hun “Belgische” omzet (6 à 21%),
  • invoerrechten en btw op alle goederen en diensten die ze via België binnenbrengen in het vrij verkeer van buiten de E.U.,
  • bedrijfsvoorheffing (loonbelasting) op de lonen en wedden die ze aan hun Belgisch personeel betalen (tot 50% op lonen die afgerond 40.000 euro belastbaar per jaar overschrijden),
  • werkgevers- en werknemersbijdragen op diezelfde lonen en wedden (25 resp. 13,07%),
  • onroerende voorheffing op terreinen en gebouwen die ze in eigendom hebben, leasen of huren en op materieel en outillering (machines en andere installaties) in dergelijke gebouwen,
  • roerende voorheffing op dividenden, interesten en royalty’s die ze betalen aan aandeelhouders, financiers of eigenaars van intellectuele eigendomsrechten,
  • accijnzen op een hele reeks producten die ze verbruiken en/of produceren (fossiele brandstoffen en petroleumderivaten, alcohol, frisdranken, etc.),
  • allerlei heffingen op de stroom die ze afnemen,
  • allerlei lokale belastingen (vb. op drijfkracht),
  • allerlei belastingen op verpakkingen en andere voor het milieu nadelig geachte producten,
  • een vaste jaarlijkse vennootschapbijdrage,
  • belastingen op allerlei verzekeringen die ze in België aangaan, waaronder 4,40% op groepsverzekeringen waarmee ze aan hun personeel een zgn. extralegaal pensioen toekennen,
  • belasting op inverkeerstelling (eenmalig) en verkeersbelasting (jaarlijks) op alle voertuigen die ze op onze wegen laten rijden, naast de kilometerheffing voor vrachtwagens …


… en ik zal er ongetwijfeld nog een aantal vergeten. En daar moet nu nog een digitaks bovenop komen.

Van al die bovenstaande belastingen zijn er een groot aantal die afgewenteld worden op andere economische actoren, zoals de btw, de invoerheffingen en de accijnzen, die aan het eind van de keten door de consument gedragen worden. Voor een aantal belastingen zijn de (grote) ondernemingen slechts de kassier die de belasting namens andere actoren inhoudt en afdraagt aan de overheid (vb. de sociale bijdragen werknemers en de loonbelasting (bedrijfsvoorheffing)). Dat mag zo zijn, zonder de investeringen en de risk appetite van de ondernemingen in kwestie zouden de meeste van deze belastingen niet naar de overheidskoffers vloeien.

Wat de Vivaldi-coalitie straks zal verstaan onder een digitaks valt nog af te wachten. Zeker wanneer die ingevoerd wordt buiten het kader dat de OECD en de E.U. tracht te creëren. Om het wiel niet helemaal te moeten heruitvinden, valt te verwachten dat men aansluiting zal zoeken bij de voorstellen van het zgn. Inclusive Framework van de OECD dat in mei 2019 met voorstellen kwam om de fiscale uitdagingen aan te pakken die het gevolg zijn van de digitalisering van de economie. Die voorstellen werden gebundeld in de zgn. Two Pillars.


Pillar I bevat een relatief rudimentaire set regels die de heffingsrechten tussen landen moeten herijken door de aanknopingspunten voor het heffen van (vennootschaps)belasting grondig door elkaar te schudden.


Het uitgangspunt is dat thans de winsten van (de meeste) multinationals niet belast worden in het land waar ze gegenereerd worden. Pillar I kijkt daarbij steeds meer in de richting van de landen waar de consumenten zitten die de goederen en diensten afnemen en veel minder naar de landen waar, onder andere, onderzoek en ontwikkeling, marketing of productie plaatsvinden. Sinds het eerste concept van Pillar I het levenslicht zag, is duidelijk geworden dat dit project niet alleen de eigenlijke digitale spelers zal treffen maar alle consumer facing ondernemingen. Een uitgangspunt – maar ook niet meer dan dat – van Pillar I is dat de totale belastingdruk niet hoeft te verhogen maar wel geografisch herschikt zal worden. Dit betekent dat er tussen de betrokken landen winnaars en verliezers zullen zijn. Daarover straks meer.


Pillar II beoogt een minimumbelasting tot stand te brengen. Dat is begrijpelijk, in die zin dat wanneer de heffingsbevoegdheid herschikt wordt (ingevolge Pillar I) de fiscale concurrentie tussen de betrokken landen zich dreigt toe te spitsen op het tarief.


Landen zullen trachten aantrekkelijk te zijn door hun tarief te laten dalen, wat in een andere context al wel eens de race to the bottom werd genoemd. Dit zou vnl. gebeuren door landen met hoge belastingtarieven toe te staan om als het ware “in het gat te springen” dat landen met lage tarieven laten, waardoor de totale belastingdruk niet langer daalt wanneer één land in de keten weinig of geen belasting heft. Men creëert als het ware communicerende vaten. Dat zou dan de lust bij laag belaste landen moeten wegnemen om hun tarieven laag te houden met het oog op het aantrekken van (grote) ondernemingen omwille van louter fiscale optimalisatie.


Over de grondslagen van deze benadering valt heel wat te zeggen.


Enerzijds lijkt het aannemelijk en verdedigbaar om iets te doen tegen de race to the bottom. Het valt niet te ontkennen dat er tot in het recente verleden investeringsbeslissingen genomen werden die uitsluitend of hoofdzakelijk op fiscale overwegingen gebaseerd waren. Het valt, bij wijze van voorbeeld, niet te ontkennen dat de voorbije 20-25 jaar een aanzienlijk aantal multinationals in Ierland geïnvesteerd hebben om gebruik te maken van het vennootschapsbelastingtarief van 12,5%. En dit ondanks het feit dat er 20-25 jaar geleden onvoldoende goed geschoolde werknemers voorhanden waren in Ierland. Het is eveneens aannemelijk dat zonder dat tarief van 12,5% diezelfde investeringen in andere landen gemaakt zouden zijn. Duitsland heeft Ierland hiervoor meermaals met de vinger gewezen.


Anderzijds valt niet te ontkennen dat in een globaliserende wereld, landen steeds minder instrumenten in handen hebben om zichzelf aantrekkelijk te maken voor buitenlandse investeerders en op die wijze banen en toegevoegde waarde te creëren. Door allerlei factoren waarop de mens en de politiek anno 2020 geen invloed (meer) kan uitoefenen, hebben sommige landen voordelen die andere landen niet hebben. En je kan het die andere landen toch niet kwalijk nemen dat zij het relatieve nadeel dat zij hebben, trachten te compenseren. Men kan hier talloze voorbeelden geven, maar ik beperk mij tot enkele.


  • Een groot land met vele consumenten in de middenklasse en die min of meer dezelfde smaak hebben en dezelfde taal spreken, is aantrekkelijker voor een distributeur van zgn. mass consumer goods dan een klein land met een bevolking die uiteenlopende smaken heeft en verschillende talen spreekt. Wanneer je frisdrank of zeeppoeder aan de man moet brengen in een land als Duitsland met ruim 80 miljoen consumenten die allemaal Duits spreken, is dat een stuk makkelijker dan in België, met nauwelijks 11,5 miljoen consumenten, waarvan er ca. 6,5 miljoen Nederlands spreken, ca. 4,5 miljoen Frans, ca. 80.000 Duits en een relatief grote groep die eigenlijk geen van deze drie officiële talen spreekt (zoals diplomaten, eurocraten en nieuwkomers). Dan laten we de verschillen in voorkeuren en smaken binnen het land nog achterwege.
  • Een land met een grote zeehaven en goed uitgebouwde infrastructuur richting het hinterland is aantrekkelijker voor een onderneming die grote hoeveelheden goederen moet aanvoeren dan een land dat niet aan de zee grenst en/of een afgeleefde infrastructuur heeft waarover het moeilijk is om goederen naar het hinterland te transporteren.
  • Een land met een hoog opgeleide en meertalige arbeidsbevolking is voor de meeste investeerders aantrekkelijker dan een land waar dergelijke arbeidskrachten schaars zijn.


Als je de landen die op een aantal van deze criteria uit de boot vallen, niet de mogelijkheid biedt om hun handicaps te compenseren, dan organiseer je in die landen en voor hun bevolking als het ware een uitzichtloze ellende. Dat leidt potentieel tot grote migratiestromen, opstand en oorlog, werkloosheid, hongersnood, etc. Die gevolgen kan je onmogelijk inkapselen en binnen die landen houden. Integendeel, de geschiedenis toont aan dat de omliggende landen en, daarna, een hele regio of zelfs een heel continent daarvan de gevolgen draagt.


Eén beleidsmatige oplossing kan erin bestaan om de landen die weinig of geen troeven hebben om investeerders aan te trekken, een zak geld te geven om hun ongelukkige toestand te verzachten. Dat is wat West-Duitsland vb. gedaan heeft met Oost-Duitsland na de hereniging van 1989. Het is ook wat de E.U. gedaan heeft met een aantal nieuwe lidstaten in het Oosten.


Een andere beleidsmatige optie kan erin bestaan om de minder fortuinlijke landen tools te geven om meer fortuinlijke landen te beconcurreren. Ook daar zijn talrijke voorbeelden van te geven. Denk aan de Conventie van Lomé die de zgn. ACP-landen (Afrika, de Caraïben en een aantal landen rond de Stille Oceaan) de mogelijkheid gaf om zonder of met erg lage invoerrechten hun producten naar Europa te exporteren. Dat gaf de landen in kwestie een substantieel voordeel om koffie, suiker, bananen, e.d. in Europa te slijten, ten nadele van niet-ACP landen die dezelfde producten exporteren.


Deze opties zien er op het eerste gezicht gunstig uit. Wie nog in Oost-Duitsland gereisd of verbleven heeft vóór de val van de muur (1989) zal bevestigen dat het vandaag relatief goed leven is in Oost-Duitsland. De Bondsrepubliek Duitsland en de E.U. zouden nooit een sterke leider als Angela Merkel gekend hebben indien Oost-Duitsland het bijna waterdicht ommuurde economische kerkhof was gebleven dat het vóór 1989 was.


Maar er zitten ook minder gunstige kantjes aan het expliciet bevoordelen resp. het subsidiëren van de minder sterke landen. Zo zien we de laatste jaren grote meningsverschillen in Europa en de wereld ontstaan over de beste manier om massale migratie in goede banen te leiden. Sommige landen kiezen voor push-backs, andere bepleiten open grenzen, nog andere willen de economische en politieke toestand in de landen van herkomst verbeteren om de drang naar migratie weg te nemen of te verminderen. De steun van de E.U. aan de ACP-landen is meermaals gebruikt – volgens de ACP-landen misbruikt – om de E.U. een middel te geven om zich te mengen in de binnenlandse politiek – lees: de mensenrechten – in de ACP-landen.


Waarom zou fiscale concurrentie met het oog op het aantrekken van buitenlandse investeerders geen acceptabele beleidstool kunnen zijn om de economische ongelijkheid tussen landen te remediëren? Om een reden die ik, binnen het grotere geheel, moeilijk kan begrijpen, willen maar heel weinig Westerse landen dit vandaag in overweging nemen. Mogelijks heeft dit te maken met uitwassen als de Panama Papers en de zopas uitgebracht FinCEN Leaks. Die leggen abjecte vormen van fraude en witwas bloot en daar komt, geheel terecht, wereldwijd zware morele veroordeling tegen. Maar wie goed kijkt, zal moeten toegeven dat dit van een heel andere orde is dan landen die – binnen Europa of zelfs globaal – in gezonde concurrentie met elkaar treden door de belastingen op ondernemingen aantrekkelijker te maken om zodoende inward investment en daarmee jobs, innovatie en toegevoegde waarde aan te trekken. Die twee zaken op één hoopje gooien, is intellectueel oneerlijk en economisch zelfs gevaarlijk. Het kind en het badwater, weet u wel … .


Het is begrijpelijk dat een land met een grote en mature consumentenmarkt (zeg, Land A) met lede ogen aanziet dat een buitenlandse moloch à la Amazon massaal producten online verkoopt aan zijn inwoners terwijl dat bedrijf in Land A misschien helemaal geen winstbelasting betaalt omdat het er geen fysieke aanwezigheid heeft (fabrieken, opslagplaatsen, R&D centers …). Indien we nu de aanknopingsfactoren om de totale winst te belasten, gaan herijken en daaruit resulteert dat de verkoop aan consumenten in Land A een belangrijke aanknopingsfactor wordt voor de winstbelasting, dan wordt het in eerste instantie duurder voor dat bedrijf om in Land A producten te slijten. Dat lijkt positief voor de eigen, lokale, familiale, kleinere bedrijven in Land A, voor zover ze dezelfde of soortgelijke producten verkopen. De concurrentie van Amazon wordt minder scherp. Je zou het kunnen vergelijken met de concessies die grondstoffenbedrijven moeten betalen om in een land ertsen en andere grondstoffen te ontginnen. De grondstof waarover het hier gaat is dan de consumentenmarkt in Land A. Toch is het een vorm van protectionisme.


Maar, zoals een Nederlandse topvoetballer het ooit met een onvergetelijke oneliner uitdrukte: elk nadeel heb zijn voordeel. En omgekeerd.


  • Het ontmoedigen van goedkope massaverkoop (vb. door Amazon) in Land A betekent ook dat Land A zijn bevolking de mogelijkheid ontzegt om de producten in kwestie goedkoop en snel online aan te kopen en aan de voordeur geleverd te krijgen. De intrede in Duitsland van spelers als Amazon heeft in realiteit het ontstaan gegeven aan Zalando, een Duits bedrijf dat in één segment van de online retail de concurrentie met Amazon met succes is aangegaan en stilaan zelf tot een grote online speler is uitgegroeid, die in voorkomend geval tegen de digitaks zal aanlopen.
  • De online pc-verkoop werd twintig jaar geleden zo ongeveer uitgevonden door Dell. Vandaag is de verkoop van pc’s via “echte winkels” verwaarloosbaar ten opzichte van de online verkoop. De concurrenten van Dell zijn niet gaan schreeuwen om een belasting op online pc’s en laptops van Dell; ze hebben het adagium If you can’t beat them, join them ter harte genomen. Resultaat: de pc of laptop daalt al twintig jaar in prijs, zeker als je de mogelijkheden en snufjes die er continu aan toegevoegd worden mee verrekent in de prijs. Wie zijn eerste pc uit de jaren ’90 vandaag naast de eerste de beste nieuwe laptop zet van dezelfde prijs (in nominaal geld, dus zonder de inflatie te verrekenen) gelooft zijn ogen niet. Van de happy few die in de jaren ’90 een pc thuis hadden staan, zijn we inmiddels beland in een samenleving waarin de meeste gezinnen twee, drie of meer laptops in huis hebben. En misschien mag de vraag niet gesteld worden, maar hoe zouden onze gezinnen de lockdown doorgekomen zijn met geen of hooguit één trage laptop of pc zonder internetaansluiting in huis?


Een ander voorbeeld. Wie van dezelfde generatie is als ik, zal zich de opkomst en het eclatante succes herinneren van grote videotheken. De naam Super Club doet ongetwijfeld nog een belletje rinkelen. Waar ze nog bestaan, zijn ze vandaag met uitsterven bedreigd omdat we allemaal onze content digitaal downloaden. Is de instorting van de videotheek-industrie een onherstelbaar probleem voor onze economie gebleken? Ik dacht het niet. Spotify, Netflix & co. hebben die rol geruisloos overgenomen. Gaan we die nieuwe content-leveranciers nu fiscaal stigmatiseren omdat ze zonder fysieke aanwezigheid in ons land producten en diensten verkopen die onze consumenten graag willen hebben?


Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat landen en regeringen de digitaks simpelweg als een bron van bijkomende inkomsten zien die makkelijk ontgonnen kan worden omdat weinig consumenten (en dus kiezers) zich zullen verzetten tegen het belasten van die extreem grote en winstgevende multinationale (digitale) spelers. Zeker indien die in ons land geen zichtbare directe terwerkstelling genereren. In een simplistische bui denk ik ook wel eens: iedere euro belasting die Amazon, Zalando, Spotify of Netflix in België betalen, is een euro minder die ik moet betalen. Wanneer ik er wat dieper over nadenk, vrees ik veeleer dat het een én-én verhaal wordt, zoals politici dat tegenwoordig zo elegant zeggen. Ik blijf nl. de belasting betalen die ik al mijn hele leven betaal en Amazon, Zalando, Spotify en Netflix zullen de digitaks die ze hier straks moeten betalen, doorrekenen in hun prijzen. Afwenteling heet dat in de fiscale economie.


De kans is reëel dat de extra belastinginkomsten gebruikt zullen worden om inefficiënties in onze economie in stand te houden.


Hoeveel jaren heeft ons land geen miljarden – franken, toen nog – in de fameuze nationale sectoren gepompt (steenkool, staal, textiel, glas …) terwijl ieder weldenkend mens besefte dat die industrieën hier geen toekomst meer hadden. Had men die subsidiekraan veel eerder dichtgedraaid en ons belastinggeld gebruikt om, bijvoorbeeld, onze infrastructuur te moderniseren, dan zou ons land er vandaag een stuk beter voorstaan.


Los van de bovenstaande globale en macro-economische overwegingen, zou de Vivaldi-coalitie er goed aan doen om eens grondig een excellent wetenschappelijk onderbouwd nagelnieuw rapport te lezen over de ongewilde en onwenselijke gevolgen van de OECD Pillar I en Pillar II voorstellen op kleine open economieën. Zie https://ecipe.org/publications/unintended-undesired-consequences/. De Duitse econonoom Matthias Bauer fileert haarscherp de economische impact van deze OECD voorstellen voor landen als België. En de conclusies zijn snoeihard. Sta mij toe er enkele, in de oorspronkelijke Engels versie, van te citeren. Onderstrepingen werden door mij aangebracht.


The reforms proposed by the OECD would have a significant impact on how much and where multinational enterprises would have to pay corporate income tax in the future. The proposed measures would therefore impact where large companies produce and invest in the future. Continued tax competition would contribute to a narrowing of international corporate tax rate differentials up to the 12.5% minimum tax threshold level proposed by the OCED. The narrowing of tax rate differentials between today’s high-tax jurisdictions, of which most are very large countries, and today’s low-tax jurisdictions would direct international and domestic investments and investment-induced tax revenues away from small countries. Estimates show that inward [Foreign Direct Investment = FDI] in today’s high-tax countries would increase and outward FDI would decrease. In a symmetrical way, inward FDI in today’s low-tax countries would decrease and outward FDI would increase. Overall, the shift in effective taxing powers would undermine small countries’ relative attractiveness to international businesses and, on top of that, would induce domestic businesses to relocate to larger countries with the gravity of larger markets.


Contrary to claims made by the OECD, the implementation of Pillar I and II proposals would not improve the global allocation of capital. Global trade and investment flows would still be subject to tax competition and prevalent trade and investment barriers. The OECD’s current proposals would likely incentivise the governments of large countries to maintain long-standing barriers to trade and investment. The economic gravity of large countries may even incentivise large country governments to erect additional barriers that would restrict market access for companies from small open economies. For small open economies that are home to research- and knowledge-intensive multinational companies, the OECD’s proposed tax reforms would undermine future investments in R&D, innovation and business model development, with adverse implications for existing research clusters, education systems and high value-added jobs.


Policymakers should reconsider whether taxes on corporate income actually contribute to governments’ overall social and economic policy objectives, such as economic development, redistribution and fairness in taxation. Replacing tax systems that include taxes on corporate income by systems that rely more or exclusively on direct taxes on labour income, capital income and consumption (VAT/sales taxes) would increase transparency about the distributional effects of taxation and significantly improve governments’ tax manoeuvrability in response to citizens’ preferences for fairer taxation. A regime change towards greater use of VAT/sales taxes would also have a positive impact on global capital allocation. Companies would no longer have to pay attention to corporate tax rate differentials, while governments would have additional invectives to embrace foreign trade and investment, materialising in lower barriers to trade and investment and a more efficient allocation of global capital respectively.


U leest het goed … .


  • Het verminderen van de verschillen in bedrijfsbelasting drijft zowel inward investments als investeringen door lokale spelers weg van kleine open economieën.
  • Het verschuiven of herijken van de aanknopingspunten voor de bedrijfsbelasting zal de relatieve aantrekkingskracht van kleine open economieën voor multinationale investeerders doen afnemen en daarnaast zal het lokale investeerders onder druk zetten om investeringen te verplaatsen naar grotere markten.
  • Voor kleine en open economieën zullen de OECD-voorstellen het behoud en de creatie van research- en development activiteiten ondermijnen met negatieve gevolgen voor bestaande onderzoeksclusters, opleidingssystemen en banen met hoge toegevoegde waarde.
  • Beleidsmakers zouden er goed aan doen te heroverwegen of belastingen op de winst van ondernemingen wel bijdragen tot de doestellingen die ze hebben inzake sociaal en economisch beleid, waaronder economische ontwikkeling, herverdeling en eerlijke belastingen (fairness).


Wie denkt dat ECIPE een clubje lobbyisten is dat vet betaald wordt door de multinationals van deze wereld om hen naar de mond te praten, moet zeker een kijkje nemen op de website www.ecipe.org en eens goed kijken naar de samenstelling van de Advisory Board, de Board of Trustees en het Steering Committee.


Ik weet dat het op de valreep is, maar ik daag de onderhandelaars in het Egmontpaleis en hun sherpa’s uit om minstens de conclusies van dit rapport te lezen vooraleer een digitaks in te schrijven in het regeerprogramma waarmee ze de komende week naar de Kamer willen stappen.

Mots clés