Druk, rechtsonzekerheid en controle op de vrijstellingen bedrijfsvoorheffing blijft
Recentelijk keurde de ministerraad een voorontwerp van wet goed waarin de fiscale regels om een vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te genieten worden gewijzigd. Voorliggende wetswijziging lijkt niet te zorgen voor een duidelijker wettelijk kader, laat dat nu zijn waar de diverse sectoren die de vrijstellingsregimes toepassen om vragen, maar zou wel strengere voorwaarden toevoegen aan het huidige kluwen van wetgeving.
Dat de huidige voorwaarden voor de diverse vrijstellingsregimes verstrengd worden is in zekere zin niet verwonderlijk. Tegenover de sympathieke doelstelling van deze vrijstellingen (zie bijvoorbeeld verlaging van de loonkost in de sectoren waar ploegenarbeid wordt verricht en het aantrekken van investeerders voor de sectoren waar onderzoek en ontwikkeling wordt verricht) staat immers een bijzonder hoge kostprijs. Zo wordt de budgettaire kost van de vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing voor ploegen- en nachtarbeid voor het jaar 2019 geraamd op 1,7 miljard euro, en voor onderzoek en ontwikkeling op 1,1 miljard euro.
Voor ondernemingen zijn de vrijstellingsregimes echter fiscale steunmaatregelen die de liquiditeit en solvabiliteit van het bedrijf significant ten goede komen. De bedrijfsvoorheffing wordt immers in principe door de werkgever ingehouden en integraal aan de Schatkist gestort. Wanneer een vrijstellingsregime wordt toegepast, heeft de werkgever echter recht op een vrijstelling van doorstorting, hetgeen geen weerslag heeft op het ingehouden bedrag. Het gedeelte van de ingehouden maar niet aan de Schatkist doorgestorte bedrijfsvoorheffing blijft bijgevolg onmiddellijk ter beschikking van de werkgever.
Vandaag zijn er tien vrijstellingsregimes, voor overuren, nacht- en ploegenarbeid, onderzoek en ontwikkeling, sportbeoefenaars, enzovoort, waar zo een 136.000 ondernemingen gebruik van maken. Door de complexiteit van de dossiers zijn de controles een grote last op de schouders van de belastingadministratie. De bijzonder onduidelijke wetgeving brengt daarbij geen soelaas, daar diverse voorwaarden onduidelijk geformuleerd werden (tevens reeds meermaals door het Rekenhof aangekaart). De belastingadministratie langs haar zijde hanteert in veel gevallen een bijzonder strikte interpretatie van deze voorwaarden. Daar waar subsidiedossiers een “stamp of approval” verkrijgen vanwege de overheid, tasten ondernemingen die de vrijstellingsregimes toepassen in het duister en is de fiscale controle jaren later vaak een bijzonder koude douche.
De nieuwe wetswijziging blijkt hier dus niet aan tegemoet te komen, en maakt de regels niet duidelijker maar wel strikter. In essentie zouden voor de vrijstellingsregimes ploegen- en nachtarbeid, werk in onroerende staat en onderzoek en ontwikkeling volgende maatregelen doorgevoerd worden:
Zulks heeft tot gevolg dat de huidige onzekerheden (denk maar aan de definitie “hetzelfde werk qua inhoud en omvang” in ploegenarbeid en het advies van Belspo in het kader van onderzoek en ontwikkeling waartoe de belastingadministratie zich in veel gevallen niet gebonden voelt) helaas blijven bestaan. Te meer zal dit voor problemen zorgen in een tijdperk waarin de fiscale controles nog eens fors doorgevoerd worden ook.
Bron: Tuerlinckx Tax Lawyers