De regering heeft beslist om de kaaimantaks te versterken op basis van de aanbevelingen van het Rekenhof (begrotingsakkoord 2024). De aanpassingen moeten vanaf volgend jaar 13 miljoen euro extra opleveren.
Men weet dat de kaaimantaks niet van toepassing is als de oprichter van de juridische constructie België definitief verlaat en dus geen Belgische rijksinwoner meer is. Voortaan zal een "exittaks" toegepast worden op het moment van verhuizing. Men zal vermoedelijk een nieuw fictief uitkeringsmoment in het leven roepen (naast de situaties van "inbreng" of "overdracht" geviseerd in art. 5/1, §2 WIB).
Met andere woorden zou de verhuizing gelijkgesteld moeten worden met de vereffening van de #juridische #constructie. Alle reserves en latente meerwaarden (op deelnemingen) zullen geacht worden te zijn toegekend en in voorkomend geval onderworpen aan een heffing van 30%. De vrijheid van vestiging zou zich evenwel moeten verzetten tegen een exitheffing die onmiddellijk opeisbaar wordt bij een verhuis binnen de EER (HvJ 11 maart 2004, C-9/02, Lasteyrie).
Om voordelige kaaimansituaties te vermijden, wordt art. 21,12° WIB verstrengd, door de vrijstelling bij uitkering van inkomsten voortaan niet meer toe te staan in het geval dat de inkomsten overeenkomstig het Belgische regime werden vrijgesteld.
Een Belgische inwoner X is aandeelhouder van een juridische constructie Y (vennootschap in Bermuda of Panama).
De meerwaarde die door Y bij de verkoop van aandelen wordt gerealiseerd, moet geacht worden door X zelf te zijn verwezenlijkt (art. 5/1, § 1, eerste lid WIB 1992). De meerwaarde is niet aan belasting onderworpen (normaal beheer van een privévermogen - art. 90, 9° WIB 1992).
Als die meerwaarde het jaar nadien wordt uitgekeerd in de vorm van een dividend, kan de aandeelhouder onder sommige voorwaarden een belastingvrijstelling op die uitkering genieten (art. 21,12° WIB).
Dat wordt nu vermeden door die vrijstelling niet meer toe te staan in zulke situaties.
De kaaimantaks is van toepassing op “fonds dédiés” (geïndividualiseerde fondsen). In de praktijk komt het echter voor dat "stromannen" (adviseur van de familie,...) worden aangezocht om de functie van niet verbonden persoon/aandeelhouder te vervullen. Op die manier wordt het fonds aangehouden door zogenaamde niet-verbonden personen en vermijdt men zo de kaaimantaks (tenzij er sprake is van misbruik - art. 344,§1 WIB). De wet zal nu een minimumbelang opleggen dat niet-verbonden personen moeten aanhouden in het fonds opdat de ICB niet onderworpen zou zijn aan de Kaaimantaks.
Lees hier mijn bijdrage aan het artikel van Peter Van Maldegem in De Tijd.