In zijn verslag aan het federale parlement onderzoekt het Rekenhof hoe de fiscus de verplichte aangifte van betalingen aan belastingparadijzen controleert. Het stelt vast dat de regelgeving niet duidelijk is: er zijn drie officiële lijsten met belastingparadijzen en de Belgische lijst is niet meer in overeenstemming met de Belgische regelgeving. Bovendien is de regelgeving moeilijk afdwingbaar door onder meer een bepaling in de memorie van toelichting van de programmawet, door de invloed van het vrij verkeer van kapitaal en door dubbelbelastingverdragen. De controles leveren tot slot weinig op en de aangifteplicht kan gemakkelijk omzeild worden. Het Rekenhof beveelt de fiscus dan ook aan zijn controlestrategie aan te passen en meer in te zetten op het detecteren van niet-aangegeven betalingen.
Sinds 1 januari 2010 moeten Belgische vennootschappen aangifte doen van hun betalingen aan belas- tingparadijzen wanneer die gezamenlijk meer dan 100.000 euro bedragen. De aangifte gebeurt via een bijlage bij hun aangifte vennootschapsbelasting, het aangifteformulier 275F. Deze aangifteplicht is een middel in de strijd tegen de internationale fiscale fraude. De groeiende globalisering vergemakkelijkt immers het versluizen van winsten naar (zuster)entiteiten die zich in fiscaal gunstigere regio’s bevinden. Daardoor wordt de belastbare grondslag van Belgische vennootschappen uitgehold, met een daling van de inkomsten uit de vennootschapsbelasting tot gevolg.
Deze transacties opsporen vraagt veel tijd. Daarom wil de overheid met de aangifteplicht vooral de legitimiteit van de betalingen controleren, in plaats van de betalingen zelf op te sporen. Een aange- geven betaling is alleen aftrekbaar (1) als de vennootschap bewijst dat ze plaatsvond in het kader vanwerkelijke en oprechte verrichtingen én (2) voor zover de bestemmeling geen artificiële constructie is. Betalingen boven 100.000 euro die niet aangegeven zijn, zijn niet aftrekbaar.
In deze audit evalueerde het Rekenhof enerzijds de efficiëntie en de doeltreffendheid van de controle-aanpak van de fiscale administratie. Anderzijds ging het ook na of de aangifteplicht een positief effect heeft op de bestrijding van de internationale fiscale fraude.
Daarnaast onderzocht het Rekenhof of de fiscale administratie ook een zicht heeft op de betalingen aan belastingparadijzen van meer dan 100.000 euro die niet aangegeven zijn. Bij gebrek daaraan glip- pen belastingplichtigen die deze betalingen bewust niet aangeven door de mazen van het controlenet.
Het centrale begrip ‘belastingparadijs’ is niet eenduidig. Een land wordt in deze maatregel als belasting- paradijs beschouwd wanneer het zich bevindt op de Belgische lijst, de OESO-lijst of de Europese lijst. De eerste lijst is te vinden in artikel 179 KB/WIB92, de tweede op de internetpagina van de OESO en de derde in het Europees Publicatieblad. Een belastingplichtige die correct geïnformeerd wil zijn, moet dus drie verschillende bronnen raadplegen.
De lijsten van belastingparadijzen veranderen bovendien. De wetgeving en de circulaires moeten dus regelmatig worden aangepast. Opvallend is dat de Belgische landenlijst voor het laatst werd herzien in maart 2016, terwijl de wettelijke voorwaarden van het begrip belastingparadijs in juli 2016 aanzien- lijk werden uitgebreid. Het koninklijk besluit dat de Belgische landenlijst vastlegt, is dus al zes jaar niet meer in overeenstemming met de wetgeving. Ook de circulaires die als leidraad dienen voor de fiscale administratie, werden tijdens de onderzochte periode niet aangepast aan de gewijzigde landenlijsten. Na afronding van de audit is een bijgewerkte circulaire gepubliceerd.
Opdat de betaling aftrekbaar zou zijn, moet de Belgische vennootschap bewijzen dat ze niet gedaan is aan een artificiële constructie. De afdwingbaarheid van de regelgeving wordt echter ondermijnd door een bepaling in de memorie van toelichting van de programmawet. Die stelt dat er pas sprake kan zijn van een artificiële constructie wanneer het de bedoeling is om Belgische belastingen te ontduiken. Tenzij de vennootschappen verbonden zijn, is het weinig waarschijnlijk dat een vennootschap in een be- lastingparadijs werd opgericht net met de bedoeling om Belgische belastingen te ontduiken. De fiscus kan de betaling evenmin verwerpen als ze gedaan is aan een land waarmee België een dubbelbelasting- verdrag met een non-discriminatieclausule heeft afgesloten. Een belangrijk verdrag met een dergelijke clausule is het verdrag met de Verenigde Arabische Emiraten, d.i. het belastingparadijs met de meeste aangegeven betalingen.
De controles van de geselecteerde dossiers met aangegeven betalingen zijn weinig productief. Slechts 16 % van de controles van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit (AAFisc) en 24 % van de con- troles van de Bijzondere Belastinginspectie (AABBI) leiden tot resultaat. Concrete instructies met voorbeeldvragen van inlichtingen voor de controleurs ontbreken. Het Rekenhof stelde vast dat de con- trolemethode verschilt van kantoor tot kantoor. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de afgeronde controles gestructureerd en systematisch worden geanalyseerd om zo het selectieproces te verbeteren. Gelet op de lage productiviteit, zouden de selectiecriteria nochtans moeten worden aangepast.
Enkele hinderpalen beletten dat de aangifteplicht momenteel een efficiënt middel in de strijd tegen de internationale fiscale fraude is. Doordat de aangifteplicht alleen in België bestaat, kan ze ten eerste makkelijk worden omzeild. Wanneer een vennootschap bijvoorbeeld een beroep doet op een tussenper- soon die zich niet in een belastingparadijs bevindt, dan kan de fiscale administratie dit niet controleren. Verder blijkt dat de fiscale administratie de niet-aangegeven betalingen niet systematisch opspoort. Daardoor lopen de (bonafide) aangevers een hoger risico op controle en sanctionering dan de (malafide) niet-aangevers. De fiscus neemt wel initiatieven om in de toekomst de gegevens uit de aangifte 275F te kunnen vergelijken met boekhoudkundige betalingsgegevens en bankgegevens en om deze controle ook te automatiseren. Zo kunnen ook de niet-aangevers opgespoord worden, zonder dat dit een enor- me werklast voor de fiscus betekent.
Om efficiënt te zijn, moet de controlestrategie dus worden aangepast. Naast het controleren van de aangegeven betalingen moet de fiscale administratie inzetten op het detecteren van de niet-aange- geven betalingen. Bij de niet-aangegeven betalingen is er een verhoogde kans op malafide betalingen. Bovendien bevordert deze strategie de algemene naleving van de aangifteplicht.
De minister van Financiën geeft in reactie op het auditverslag aan dat bepaalde aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de uitwerking van projecten vervat in het eerste en het tweede actieplan van het Ministerieel Comité voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude.