De Algemene Administratie van de Fiscaliteit publiceerde op 15/02/2019 de circulaire 2019/C/16 betreffende de Wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen.
Recent werd het systeem van de heffing en de inning en de invordering van de rolrechten hervormd[1].
Voor de heffing van de rolrechten keert men grotendeels terug naar het vorige systeem van rolrechten, zoals van toepassing vóór de vernietiging door het Grondwettelijk hof[2].
De hoogte van de rolrechten wordt dus teruggekoppeld aan het niveau van het gerecht waarbij het geding aanhangig wordt gemaakt.
Bovendien:
- de vrijstelling in fiscale zaken wordt behouden,
- een vrijstelling inzake procedures in het kader van boek XX van het Wetboek van economisch rechtwordt ingevoerd,
- de vrijstelling inzake bepaalde sociale zaken wordt veralgemeend tot alle zaken die onder de materiële bevoegdheid van het arbeidsgerecht vallen, en;
De belangrijkste wijzigingen voor de AAII zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 28 januari 2019[3] en betreffen de inning en de invordering van de rolrechten.
De rolrechten moeten niet langer door de eisende partij aan de griffier worden betaald onder de vorm van een provisie op het ogenblik van de rolstelling. De verzoekende partij moet de rolrechten dus niet langer voorschieten. De griffier zal voortaan geen actieve rol meer vervullen bij de inning van de rolrechten, afgezien van het inbrengen van de gegevens in de applicatie waaruit de FOD Justitie de gegevens zal halen die nodig zijn om de FOD Financiën toe te laten de rechten te innen.
De rolrechten worden niet meer vóór de aanvang van het geding geïnd, maar na de afloop ervan. De rolrechten worden opeisbaar op de datum van het vonnis of het arrest.
Er is een rechtstreekse inning en invordering van de rolrechten door de AAII bij de uiteindelijke schuldenaars van die rechten.
Tenslotte voert de wet nog een vrijstelling van het expeditierecht in op de aflevering van de eerste uitvoerbare titel van een vonnis of arrest.
Voor elke inschrijving van zaken op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding, is er een rolrecht verschuldigd ten bedrage van[4]:
De reeds bestaande vrijstelling in fiscale zaken wordt behouden. Alle geschillen inzake belastingen zijn volledig vrijgesteld van het rolrecht[5].
Er worden twee nieuwe vrijstellingen ingevoerd.
Vooreerst wordt de vrijstelling inzake bepaalde sociale zaken veralgemeend tot alle zaken die onder de materiële bevoegdheid van het arbeidsgerecht vallen. Er geldt dus een vrijstelling voor de inschrijving van alle zaken die worden gebracht voor de arbeidsgerechten[6].
De tweede nieuwe vrijstelling betreft de inschrijving van zaken die ingeleid worden in het kader van het boek XX van het Wetboek van economisch recht (WER)[7], betreffende de “Insolventie van ondernemingen”.
Deze vrijstelling betreft dus alle vorderingen die verband houden met een procedure van gerechtelijke reorganisatie en van faillissement[8], zelfs wanneer deze insolvabiliteitsprocedure onder de oude wet werd geopend.
In zaken die geacht worden spoedeisend te zijn[9], moeten de rolrechten bij de aanhangigmaking bij de familierechtbank slechts één keer worden betaald, wanneer het gaat om een wijziging van een vordering waarover de familierechtbank zich al heeft uitgesproken of om wijziging in de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank[10].
Dit stelsel van voortdurende aanhangigheid is enkel van toepassing bij de familierechtbank en niet bij de familiekamers van het hof van beroep.[11]
De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1° de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2° de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling[12]. De verzoekende partij moet het bedrag dus niet langer voorschieten bij het begin van het geding[13].
Door de verschuiving van het opeisbaar worden van de rolrechten naar het tijdstip van het vonnis of het arrest, worden de rolrechten niet meer voor de aanvang van het geding, maar na de afloop ervan geïnd.
In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten[14], is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen[15].
De vermelding van het rijksregisternummer of het ondernemingsnummer van de eiser in de gedinginleidendeakte[16] wordt verplicht, zodat de latere invordering van de rolrechten wordt vergemakkelijkt[17].
Indien een gedinginleidende akte uitgaat van een administratie van de FOD Financiën, moet het ondernemingsnummer van de FOD Financiën (0308.357.159) op de akte worden vermeld.
De rechter moet in het vonnis de naam, de voornaam, de woonplaats die de partijen bij hun verschijning en hun conclusies hebben opgegeven en, in voorkomend geval, hun rijksregisternummer of ondernemingsnummer vermelden[18].
De FOD Justitie maakt via een elektronische flux de lijsten met opeisbaar geworden rolrechten over aan de FOD Financiën, binnen de drie werkdagen na de dag waarop ze opeisbaar zijn geworden[19].
De FOD Financiën, AAII, verzendt onverwijld aan elk van de belastingschuldigen een bericht waarin ze worden verzocht de belasting te betalen binnen vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst ervan[20].
Het betalingsbericht vermeldt de gegevens meegedeeld door de FOD Justitie, het rekeningnummer waarop het verschuldigde bedrag moet worden betaald en de gegevens betreffende de dienst die toelichting kan geven bij het bericht. Het vermeldt tevens dat een administratieve boete van rechtswege verschuldigd zal zijn in geval de betaling niet wordt gedaan voor het verstrijken van de uiterste datum van betaling.
Het betalingsbericht wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag volgend op de afgifte ervan bij de universele postdienst.
De administratieve boete is van rechtswege verschuldigd in geval de betaling niet wordt gedaan voor het verstrijken van de uiterste datum van betaling.
Het bedrag van de administratieve boete wegens laattijdige betaling bedraagt de helft van het per zaak verschuldigde bedrag aan rolrecht, en dit ongeacht het aandeel van de betrokken belastingschuldige in dit bedrag. Het bedrag mag niet minder bedragen dan 25 euro[21].
De verschuldigde administratieve boete bedraagt dus:
De administratieve boete wordt per belastingschuldige vastgesteld, ongeacht het aandeel van de betrokken belastingschuldige in de te betalen rolrechten.
Een voorbeeld ter verduidelijking:
Indien in eerste aanleg beide partijen voor de helft in het ongelijk worden gesteld en geen van hen leeft de betalingstermijn na, zullen zij ieder een boete van 165/2 EUR = 82,50 EUR moeten betalen.
De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het rolrecht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter over het rolrecht kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen het vonnis gewezen in eerste aanleg waarin een partij in het ongelijk is gesteld, en dus ook tot betaling van de rolrechten is veroordeeld, kan deze partij hoger beroep instellen. Maar zolang de rolrechten niet zijn betaald, zal de griffier geen zittingsdag bepalen[22].
Een rolrecht is een belasting, die verschuldigd is als bijdrage in de kosten van de rechtspleging.
De rolrechten die niet tijdig worden betaald, worden ingevorderd op de wijze die in de artikelen 3 en volgende van de domaniale wet van 22 december 1949 is bepaald voor de invordering van de niet-fiscale schuldvorderingen.[23]De administratieve boete wegens laattijdige betaling wordt ingevorderd zoals de rolrechten[24].
Het verschuldigde rolrecht wordt geacht niet het voorwerp uit te maken van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot de betaling ervan[25].
Dit betekent dat dit recht, ingeval van niet-betaling, moet worden opgenomen in een bijzonder kohier.
De tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar verklaard bijzonder kohier kan worden gestuit door een vordering in rechte voor de rechtbank van eerste aanleg[26].
Er kunnen geen dadingen worden gesloten bij de invordering van de rolrechten en de administratieve boeten[27].
De invordering van de rolrechten verjaart na 5 jaar te rekenen van de datum waarop de rechten opeisbaar zijn geworden[28].
Voortaan zal voor de aflevering van de eerste uitvoerbare uitgifte van het vonnis of het arrest geen expeditierechtmeer moeten worden betaald[29].
Voor de afgifte van een tweede uitvoerbare uitgifte van het vonnis of arrest zal de partij die daarom vraagt wel het expeditierecht moeten blijven betalen[30].
De nieuwe bepalingen betreffende de rolrechten zijn van toepassing op de zaken waarvan de inschrijving of herinschrijving wordt verzocht vanaf hun datums van inwerkingtreding[31].
De bepaling dat in hoger beroep door de rechter geen zittingsdag wordt vastgesteld zolang de rolrechtenverbonden aan de bestreden beslissing niet betaald werden, treedt in werking op 1 januari 2019[32].
Alle andere bepalingen treden in werking op 1 februari 2019[33].
[1] Wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen (B.S., 20 december 2018).
[2] Arrest nr. 13/2017 van 9 februari 2017 van het Grondwettelijk hof: het Grondwettelijk hof vernietigde de artikelen 3 tot 6 van de wet van 28 april 2015 die de hoogte van het rolrecht bepaalden in functie van de waarde van de vordering, met ingang van 1 september 2017, zodat vanaf die datum terug de vóór 1 juni 2015 geldende tekst van toepassing was.
[3] Koninklijk besluit van 28 januari 2019 betreffende de uitvoering van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en het houden van de registers in de griffies van de hoven en rechtbanken (B.S., 31 januari 2019).
[4] Artikel 2, a) van de wet van 14 oktober 2018.
[5] Gezamelijke toepassing van de artikelen 2791 en 162, 4° W. Reg.
[6] Artikel 2791, 3° (nieuw), W.Reg.
[7] Artikel 2791, 4° (nieuw), W.Reg.
[10] Artikel 2691, 2e lid (nieuw), W.Reg., ingevoegd door artikel 2, c) van de wet van 14 oktober 2018.
[11] Parl. St., Kamer, zitting 2016-2017, nr. 2569/001, p. 11-13.
[12] Artikel 269², § 1 (nieuw), W.Reg., zoals vervangen door artikel 3 van de wet van 14 oktober 2018.
[13] Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, nr. 2569/010.
[15] Artikel 269², § 2 (nieuw), W.Reg., zoals vervangen door artikel 3 van de wet van 14 oktober 2018.
[16] Artikelen 11, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25 en 27 van de wet van 14 oktober 2018.
[17] Wat betreft de verweerders, zou het aan de griffie toekomen om de noodzakelijke opzoekingen te doen opdat deze vermeldingen worden opgenomen in het vonnis.
[18] Artikel 14 van de wet van 14 oktober 2018.
[19] Artikel 3 van het KB van 28 januari 2019.
[20] Artikel 4 van het KB van 28 januari 2019.
[21] Artikel 288bis (nieuw), W.Reg, ingevoegd door artikel 10 van de wet van 14 oktober 2018 ; artikel 5 van het KB van 28 januari 2019.
[22] Artikel 1057, lid 1, 8°, Ger.W, zoals gewijzigd door artikel 19 van de wet van 14 oktober 2018.
[23] Artikel 6 van het KB van 28 januari 2019.
[24] Artikel 6 van het KB van 28 januari 2019.
[25] Artikel 3, § 2 van de domaniale wet van 22 december 1949; artikel 6 van het KB van 28 januari 2019.
[26] Artikel 5, § 2 van de domaniale wet van 22 december 1949.
[27] Artikel 6, lid 2, van het KB van 28 januari 2019.
[28] Artikel 7 van het KB van 28 januari 2019.
[29] Artikel 280, 9° (nieuw), W.Reg.
[30] Parl. St., Kamer, zitting 2016-2017, nr. 2569/001, p. 14.
[31] Artikel 28 van de wet van 14 oktober 2018.
[32] Artikel 29, lid 1, van de wet van 14 oktober 2018.
[33] Artikel 29, lid 2, van de wet van 14 oktober 2018; artikel 41 van het KB van 28 januari 2019.
Bron: Fisconetplus