Circulaire 2019/C/28 betreffende de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing op dividenden verleend of toegekend aan pensioenfondsen

Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Roerende voorheffing publiceerde op 15/04/2019 de circulaire 2019/C/28. Deze circulaire verduidelijkt de modaliteiten van de verzaking aan de inning van de RV aan de bron betreffende de dividenden die worden verleend of toegekend aan pensioenfondsen, rekening houdende met de antimisbruikbepaling, zoals bedoeld in art. 266, vierde lid, WIB 92, en de invoering van een permanentievoorwaarde met betrekking tot het behoud van de effecten gedurende 60 dagen.


FOD Financiën, 11.04.2019

Inhoudstafel

1. Betrokken wettelijke bepaling
2. Draagwijdte van de wijziging van art. 266, vierde lid, WIB 92
3. Gevolgen voor de inhouding van de RV


Deze circulaire heeft als doel de toepassingsmodaliteiten van de verzaking aan de inning van de RV op dividenden te verduidelijken als gevolg van de wetswijziging betreffende de inkomsten die worden toegekend aan een pensioenfonds (1).

Deze wijziging treedt in werking op 22.01.2019 (2).

(1) Zie art. 266, vierde lid, WIB 92, zoals aangevuld door art. 3, W 11.01.2019 houdende maatregelen van bestrijding van de belastingfraude en -ontwijking inzake roerende voorheffing (W 11.01.2019, BS 22.01.2019).
(2) Datum van bekendmaking van de W 11.01.2019 in het Belgisch Staatsblad (zie art. 6, W 11.01.2019).


1. Betrokken wettelijke bepaling

Art. 266, van toepassing op 22.01.2019, bepaalt:

'De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, of door collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld, of effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieën:

1° inkomsten van voor 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderworpen tegen een aanslagvoet van minder dan 21 %;
2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging;
3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962.

In geen geval kan hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten:

1° van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert;
2° van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van ten minste één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert;
3° Uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed.
4° (...).

Het tweede lid is niet van toepassing op effecten voortgekomen uit de splitsing van lineaire obligaties uitgegeven door de Belgische Staat.

De in het eerste lid bedoelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing kan geen uitwerking hebben op dividenden die verbonden zijn met een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen waarvan de administratie, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden, heeft aangetoond, tenzij bewijs van het tegendeel, dat deze handeling of dit geheel van handelingen kunstmatig is en is opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen de aftrek op de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, bedoelde inkomsten, de in het eerste lid bedoelde verzaking op deze inkomsten of één van de voordelen van Richtlijn 2011/96/EU in een andere lidstaat van de Europese Unie te verkrijgen. Een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen wordt als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Het feit dat een verkrijger van dividenden waarvan het maatschappelijk doel uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, de effecten waaruit de dividenden voortkomen niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste 60 dagen in volle eigendom heeft behouden, vormt een weerlegbaar vermoeden dat de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen waarmee de dividenden verbonden zijn, kunstmatig is.'


2. Draagwijdte van de wijziging van art. 266, vierde lid, WIB 92

Sinds 01.01.2017 (3) voorziet een antimisbruikmaatregel ingevoegd in art. 266, WIB 92, erin dat de bevoegdheid van de koning om af te zien van de inning van de RV krachtens die bepaling geen uitwerking kan hebben op dividenden die verbonden zijn met een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen waarvan de administratie, rekening houdende met alle relevante feiten en omstandigheden, heeft aangetoond, tenzij bewijs van het tegendeel, dat deze handeling of dit geheel van handelingen kunstmatig is en is opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen voor:

- de aftrek van de in art. 202, § 1, 1° en 2°, WIB 92, bedoelde inkomsten;

- de verzaking aan de RV op de in art. 266, eerste lid, WIB 92, bedoelde inkomsten;

- of één van de voordelen van richtlijn 2011/96/EU in een andere lidstaat van de Europese Unie te verkrijgen.

Een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen wordt beschouwd als zijnde kunstmatig voor zover deze handeling of dit geheel van handelingen niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.

(3) Zie art. 266, vierde lid, WIB 92, zoals ingevoerd door art. 4, W 01.12.2016 houdende fiscale bepalingen (W 01.12.2016, BS 08.12.2016).
Bepaling van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2017 (zie art. 5, derde lid, W 01.12.2016).


Met het oog op de strijd tegen de belastingfraude en -ontwijking inzake RV heeft de wetgever deze maatregel aangevuld voor bepaalde verkrijgers van de inkomsten.

Zo wordt voorzien dat voor een verkrijger waarvan het maatschappelijk doel uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat uit het beheer en beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, het feit dat hij de effecten waaruit de dividenden voortkomen niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste 60 dagen in volle eigendom heeft behouden, een weerlegbaar vermoeden vormt dat de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen waarmee de dividenden verbonden zijn, kunstmatig is (4).

(4) Zie art. 266, vierde lid, WIB 92, zoals aangevuld door art. 3, W 11.01.2019.


3. Gevolgen voor de inhouding van de RV

Rekening houdende met deze wijziging, zal, opdat de verzaking van de inning van de RV aan de bron kan worden toegepast op dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 22.01.2019 aan pensioenfondsen, de schuldenaar van de RV, zoals bedoeld in art. 261, WIB 92, zich op basis van een attest, ervan moeten verzekeren, dat de verkrijger van de inkomsten zich niet in de situatie bevindt zoals bedoeld in art. 266, vierde lid, in fine, WIB 92.

Aldus dient de schuldenaar van de RV in het bezit worden gesteld van een attest waarmee wordt verklaard dat de verkrijger van de inkomsten (5):

- enerzijds, het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met als doel het uitbetalen van wettelijke of aanvullende pensioenen als uitsluitend of hoofdzakelijk maatschappelijk doel heeft en

- anderzijds, de effecten waaruit de dividenden voortkomen gedurende een ononderbroken periode van ten minste 60 dagen in volle eigendom heeft behouden ofwel op de datum van de toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten, ofwel op een latere datum gelegen binnen de 15 dagen vanaf de datum van toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten (zie ook nr. 6).

(5) Naast de naleving van de bijkomende voorwaarden eventueel voorzien op dit vlak (zie art. 106 en volgende, KB/WIB 92).

In het geval dat andere elementen moeten worden bevestigd voor de toepassing van de verzaking, kan het geheel van de nuttige vermeldingen worden opgenomen in een enkel attest (6).

(6) Zie bv. art. 117, § 2, KB/WIB 92.

De schuldenaar van de RV kan echter, onder zijn eigen verantwoordelijkheid afzien om zich een attest te laten overhandigen met betrekking tot de naleving van de voormelde voorwaarde van behoud, in de hypothese waarin de aandelen waaruit de inkomsten voortkomen, zijn ingeschreven op naam en ten minste gedurende 60 dagen in volle eigendom worden aangehouden door het pensioenfonds.


In voorkomend geval zal de verkrijger van de dividenden een bezwaarschrift (7) kunnen indienen met het oog op de terugbetaling van de RV indien hij effectief de aandelen in volle eigendom gedurende ten minste 60 dagen heeft behouden (8) of indien hij meent en kan aantonen dat, niettegenstaande een kortere bezitsduur, de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen waarmee de dividenden verbonden zijn, oprecht is.

(7) Zie art. 366 en volgende, WIB 92.
(8) Wat betreft het bezwaarschrift, mag de periode van het behouden van de effecten, die zou volgen op de datum zoals vermeld in nr. 5, tweede lid, hiervoor, in aanmerking worden genomen.

Als het bezwaarschrift wordt ingediend op basis van de grief dat de periode van het behoud van de effecten 60 dagen bereikt, kan de administratie de terugbetaling van de RV weigeren als ze aantoont dat de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen waarmee de dividenden verbonden zijn, kunstmatig is.


NAMENS DE MINISTER:
Voor de Administrateur-generaal van de Fiscaliteit,

Danny DELVAUX,
Adviseur-generaal


Bron: Fisconetplus

Mots clés

Articles recommandés

Fiscale behandeling van roerende inkomsten: een onrechtvaardige belasting? Analyse en oplossingen

Circulaire 2024/C/64 over de vrijstelling van de pensioenbonus

VVPRbis: vanaf wanneer kan ik mijn fiscaal voordeel verzilveren?