De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Taxatieprocedure en verplichtingen publiceerde op 03/01/2020 de circulaire 2020/C/1. Commentaar op de artikelen 17, 18, 21 en 34 t.e.m. 36 van de wet van 02.05.2019 houdende diverse fiscale bepalingen 2019-I (BS 15.05.2019).
Samenvatting
Deze circulaire bespreekt de door de wet van 02.05.2019 (BS 15.05.2019) gewijzigde artikels op het vlak van procedure.
I. Wettelijke bepalingen – Wet van 02.05.2019 (BS 15.05.2019)(hierna 'W')
II. Gewijzigde artikels op het vlak van procedure
A. Rechtzetting verwijzing in art. 307, § 1/1, vierde lid, WIB 92 (art. 17, 1°, W)
1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Inwerkingtreding
1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Toepassingsgebied en inwerkingtreding
C. Rechtzetting verwijzing in art. 315, tweede lid, 4°, WIB 92 (art. 18, W)
1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Inwerkingtreding
D. Wijziging artikel 320, § 2, laatste lid, WIB 92 (art. 34, W)
1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Inwerkingtreding
E. Wijziging artikel 321/3, WIB 92, (art. 35 W) toevoeging van een paragraaf 3
1. Gecoördineerde wettekst
2. Bespreking
3. Inwerkingtreding
Art. 17. In artikel 307 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 07.02.2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1/1, vierde lid moeten de woorden 'eerste lid' vervangen door de woorden 'derde lid';
2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt:
' § 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend. Het aangifteformulier ingediend door de belastingplichtige, tijdens een bezoek ten kantore of op een tot dat doeleinde door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde plaats, met behulp van een ambtenaar van die administratie, moet door de belastingplichtige worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend middels een digitale handtekening nadat de ambtenaar de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingebracht in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web.
De in het tweede lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aangebracht door de belastingplichtige zijn gelijkgesteld met de waarmerking, de dagtekening en ondertekening die op papier zijn gemaakt.
Indien echter het gebruik van het middel, waarmee de in het tweede lid bedoelde digitale handtekening wordt aangebracht, niet mogelijk is vanwege een storing in deze service, brengt de belastingplichtige de in het eerste lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aan op een papieren toestemmingsformulier, nadat de ambtenaar de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingevoerd in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web.'.
Art. 18. In artikel 315, tweede lid, 4°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 10 augustus 2015 en gewijzigd bij de programmawet van 25 december 2017, worden de woorden 'voor de in artikel 307, § 1/4,' vervangen door de woorden 'voor de in artikel 307, § 1/1, d),'.
Art. 21. De artikelen 8 en 17, 1°, zijn van toepassing op de inkomsten die zijn behaald of verkregen vanaf 1 januari 2018.
Artikel 11 is van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2019.
Artikel 17, 2° treedt in werking op 1 mei 2019 en is van toepassing op de indiening van de aangiftes in de personenbelasting die ten vroegste betrekking hebben op het aanslagjaar 2019.
Art. 34. In artikel 320, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 27 april 2016, wordt het laatste lid vervangen als volgt:
'Met uitzondering van een dagboek gehouden door middel van ingebonden of ingenaaide bladzijden met voorgedrukte paginanummering, dient het dagboek, vóór het wordt gebruikt, te worden genummerd en geparafeerd door een bevoegde ambtenaar belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen.'
Art. 35. Artikel 321/3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2016, wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende:
' § 3. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde inlichtingen die moeten worden verstrekt door een Belgische groepsentiteit van een multinationale groep die overeenkomstig artikel 321/2, § 4 een landenrapport moet indienen, moeten worden meegedeeld binnen de in paragrafen 1 en 2 voorziene termijn voor zover deze inlichtingen verschillen van deze die werden meegedeeld met betrekking tot de voorgaande rapporteringsperiode.'.
Art. 36. Artikel 35 is van toepassing voor rapporteringsperiodes die eindigen op 31 december 2019 of later.
Art. 307, § 1/1. - De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het volgende vermelden:
a) het bestaan van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan, overeenkomstig artikel 126, § 4, de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling, evenals van rekeningen waarvoor deze personen gemachtigd zijn geweest deze, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, te beheren en waarvan één of meerdere in artikel 5/2 bedoelde verenigingen titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank-, wissel-, krediet- of spaar-instelling, en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest;
b) het bestaan van de door de belastingplichtige of zijn echtgenoot alsmede door de kinderen waarover hij overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek het ouderlijk gezag uitoefent, individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming en van het land of de landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden;
c) het bestaan van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot of de kinderen waarover hij het ouderlijk gezag uitoefent overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij een oprichter van de juridische constructie is, hetzij tijdens het belastbaar tijdperk een dividend of op het even welke wijze enig ander voordeel van een juridische constructie heeft verkregen.
d) het aantal leningen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 13°, die belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de personenbelasting hebben afgesloten in hun hoedanigheid van kredietgever.
e) het bestaan van meerdere in artikel 152, 1°, a) van het Wetboek diverse rechten en taksen bedoelde effectenrekeningen waarvan de belastingplichtige titularis is als bedoeld in artikel 152, 5°, van hetzelfde Wetboek.
Ten laatste gelijktijdig met de indiening van de aangifte waarin het bestaan van in het eerste lid, a, bedoelde buitenlandse rekeningen wordt vermeld, moeten de nummers van die rekeningen, de benaming van de bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest, worden gemeld bij het in artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt, tenzij die melding reeds is gebeurd in een vorig aanslagjaar. De Koning bepaalt de nadere regels voor deze mededeling en de bewaringstermijn van de bedoelde gegevens. Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de nodige rubrieken om het bestaan van buitenlandse rekeningen te melden en om te bevestigen dat de nummers van die rekeningen zijn aangemeld bij het genoemde aanspreekpunt.
Wanneer een rijksinwoner artikel 21, eerste lid, 14°, wenst toe te passen voor dividenden waarvoor in toepassing van artikel 261 roerende voorheffing is ingehouden, vraagt hij de verrekening en, desgevallend, de terugbetaling van die roerende voorheffing in zijn aangifte in de personenbelasting voor het belastbare tijdperk waarin die dividenden werden betaald of toegekend. Deze vraag wordt gestaafd met bewijsstukken, die ter beschikking worden gehouden van de administratie.
De Koning bepaalt de manier waarop het in het derde lid bedoelde bewijs wordt geleverd. (1)
(1) KB van 28 april 2019 tot wijziging van het KB/WIB 92 met betrekking tot de aanvraag tot verrekening en de terugbetaling van de roerende voorheffing op de in artikel 21, eerste lid, 14° WIB 92 bedoelde eerste schijf van dividenden.
Artikel 307, § 1/1, vierde lid, WIB 92, dat werd ingevoegd bij artikel 113, 1°, van de programmawet van 25.12.2017, verleent een delegatie aan de koning om te bepalen hoe 'het in het eerste lid bedoelde bewijs' wordt geleverd. De verwijzing naar het eerste lid is niet correct en moet worden vervangen door een verwijzing naar het derde lid (Kamer, DOC - 3699/001, p. 6).
Artikel 307, § 1/1, vierde lid, WIB 92, zoals gewijzigd door artikel 17, 1° van de wet van 02.05.2019 is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald of verkregen vanaf 01.01.2018 (art. 21, 1ste lid, W).
Art. 307, § 2.- Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend.
Het aangifteformulier ingediend door de belastingplichtige, tijdens een bezoek ten kantore of op een tot dat doeleinde door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde plaats, met behulp van een ambtenaar van die administratie, moet door de belastingplichtige worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend middels een digitale handtekening nadat de ambtenaar de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingebracht in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web.
De in het tweede lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aangebracht door de belastingplichtige zijn gelijkgesteld met de waarmerking, de dagtekening en ondertekening die op papier zijn gemaakt.
Indien echter het gebruik van het middel, waarmee de in het tweede lid bedoelde digitale handtekening wordt aangebracht, niet mogelijk is vanwege een storing in deze service, brengt de belastingplichtige de in het eerste lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aan op een papieren toestemmingsformulier, nadat de ambtenaar de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingevoerd in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web.
Het papieren aangifteformulier dient door de belastingplichtige ingevuld te worden volgens de daarin voorkomende aanduidingen en vervolgens gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend te worden.
Indien de belastingplichtige voor het invullen van zijn aangifte de hulp inroept van een ambtenaar van de administratie hetzij op het kantoor van de ambtenaar hetzij tijdens een door de FOD Financiën georganiseerde invulsessie, brengt de ambtenaar de inkomsten en andere gegevens die de belastingplichtige meedeelt in de informaticatoepassing Tax-on-web. De waarmerking, datering en ondertekening door de belastingplichtige van de met behulp van een ambtenaar ingevulde aangifte gebeurt voortaan door middel van een digitale handtekening via een 'sign pad'. Vooraleer de belastingplichtige zijn aangifte digitaal ondertekent, toont de ambtenaar de samenvattende opgave van de inkomsten en andere gegevens via het beeldscherm.
Deze digitale ondertekening wordt gelijkgesteld met de waarmerking, de dagtekening en ondertekening die op papier zijn gemaakt. Ze voldoet aan de voorwaarden van een elektronische handtekening volgens de Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de raad van 23.07.2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van de richtlijn 1999/93/EG (Kamer, DOC 54 - 3699/003, p. 10).
Indien het gebruik van een 'sign pad' niet mogelijk is wegens een storing van deze laatste, worden de waarmerking, dagtekening en ondertekening door de belastingplichtige op een papieren toestemmingsformulier aangebracht. Het is noodzakelijk dat het bewijs van het akkoord van de belastingplichtige met zijn inkomsten en andere gegevens die de ambtenaar in de computerbestanden van de administratie via Tax-on-web heeft ingevoerd, altijd kan worden voorgelegd (Kamer, DOC 54 - 3699/003, p. 10).
Het antwoord van de minister op de vraag betreffende het bewijs dat de belastingplichtige kan opvragen aangaande de gegevens die een ambtenaar heeft ingevoerd in Tax-on-web, luidt dat de belastingplichtige dat bewijs online kan opvragen via MyMinfin. Daarnaast kan de belastingplichtige ook aan de hand van een expliciete vraag aan de betrokken dienst een papieren kopij ontvangen (Kamer, DOC 54 - 3699/004, p. 6).
Art. 307, § 2, WIB 92, zoals vervangen door art. 17, 2°, van de wet van 02.05.2019 treedt in werking op 01.05.2019 en is van toepassing op de indiening van de aangiftes in de personenbelasting die ten vroegste betrekking hebben op het aanslagjaar 2019 (art. 21, 3de lid, W).
Art. 315 WIB 92.- Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen.
De verplichting tot voorlegging:
1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1/1, eerste lid, vermelde rekeningen, levensverzekeringsovereenkomsten en juridische constructies;
2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen.
3° omvat, voor rechtspersonen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 307, § 1/3, vermelde juridische constructies.
4° omvat, voor de in artikel 307, § 1/1, d), vermelde belastingplichtigen, de boeken en bescheiden betreffende de in artikel 21, eerste lid, 13°, vermelde leningen.
Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privélokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het zevende jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk.
Art. 18 van de wet van 02.05.2019 beoogt een verwijzingsfout te corrigeren in artikel 315, WIB 92, dat betrekking heeft op het voorleggen van de boeken en bescheiden die noodzakelijk zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen.
Artikel 315, tweede lid, 4°, WIB 92, moet van toepassing zijn op belastingplichtigen die een in artikel 21, eerste lid, 13°, WIB 92, beoogde vrijgestelde lening hebben afgesloten in de hoedanigheid van kredietgever. Deze belastingplichtigen worden momenteel beoogd in artikel 307, § 1/1, d), en niet in artikel 307, § 1/4, dat betrekking heeft op juridische constructies.
De wet van 02.05.2019 voorziet geen datum van inwerkingtreding van artikel 18 van dezelfde wet. Het gewijzigd artikel 315, tweede lid, 4°, WIB 92, is bijgevolg van toepassing vanaf de 10de dag volgend op de publicatie van de wet in het BS m.a.w. vanaf 25.05.2019.
Art. 320, § 2. - De in § 1 vermelde personen houden daarenboven een dagboek dat dag voor dag het bedrag aanwijst, eensdeels van de uit hun ontvangstbewijsboekje overgebrachte ontvangsten en anderdeels van alle andere ontvangsten of voordelen waarvoor zij ervan ontslagen zijn een ontvangstbewijs af te leveren, zomede de uiteenzetting van hun behoorlijk verantwoorde beroepsuitgaven.
Het model van het dagboek wordt vastgesteld door de Minister van Financiën die de inschrijving van voor sommige gevallen nuttig geoordeelde aanvullende gegevens oplegt en die zekere categorieën van de hiervoor bedoelde personen van de dagelijkse inschrijving in het dagboek van hun ontvangsten en uitgaven kan ontslaan en die inschrijving op een ander tijdstip kan bepalen.
Met uitzondering van een dagboek gehouden door middel van ingebonden of ingenaaide bladzijden met voorgedrukte paginanummering, dient het dagboek, vóór het wordt gebruikt, te worden genummerd en geparafeerd door een bevoegde ambtenaar belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen.
Personen die een vrij beroep, een ambt of een post uitoefenen zijn er toe gehouden een dagboek te houden dat enerzijds dag voor dag het bedrag vermeldt van de uit hun ontvangstbewijsboekje overgebrachte ontvangsten en anderzijds van alle andere ontvangsten of voordelen waarvoor zij ervan ontslagen zijn een ontvangstbewijs af te leveren, zomede de uiteenzetting van hun behoorlijk verantwoorde beroepsuitgaven.
Het voormelde dagboek diende voor het in gebruik werd genomen te worden genummerd en geparafeerd door een bevoegde ambtenaar belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen.
Thans lijkt deze verplichting niet meer nuttig om garant te staan voor een goede boekhouding of een zeker fiscaal resultaat te garanderen.
Om die reden en in een streven naar vereenvoudiging wordt de verplichting tot handmatige nummering en paraaf door de bevoegde ambtenaar van de administratie afgeschaft indien de bladzijden van het dagboek ingebonden of ingenaaid zijn en de nummering van de pagina's voorgedrukt is (Kamer, DOC 54-3699/001, p. 10).
De wet van 02.05.2019 voorziet geen datum van inwerkingtreding van artikel 34 van dezelfde wet. Het gewijzigd artikel 320, § 2, 3de lid, WIB 92, is bijgevolg van toepassing vanaf de 10de dag volgend op de publicatie van de wet in het BS m.a.w. vanaf 25.05.2019.
Artikel 321/3 WIB 92 - § 1. Elke Belgische groepsentiteit van een multinationale groep, die overeenkomstig artikel 321/2, § 4 een landenrapport moet indienen, zal de Belgische administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen laten weten of zij de uiteindelijke moederentiteit dan wel de surrogaatmoederentiteit of de groepsentiteit overeenkomstig artikel 321/2, § 2 is, en dit uiterlijk op de laatste dag van de rapporteringsperiode van die multinationale groep.
§ 2. Wanneer een Belgische groepsentiteit van een multinationale groep, die overeenkomstig artikel 321/2, § 4 een landenrapport moet indienen, noch de uiteindelijke moederentiteit noch de surrogaatmoederentiteit is noch de groepsentiteit overeenkomstig artikel 321/2, § 2 is, zal ze uiterlijk op de laatste dag van de rapporteringsperiode van de multinationale groep de Belgische administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen op de hoogte brengen van de identiteit en de woonplaats van de rapporterende entiteit.
§ 3. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde inlichtingen die moeten worden verstrekt door een Belgische groepsentiteit van een multinationale groep die overeenkomstig artikel 321/2, § 4 een landenrapport moet indienen, moeten worden meegedeeld binnen de in paragrafen 1 en 2 voorziene termijn voor zover deze inlichtingen verschillen van deze die werden meegedeeld met betrekking tot de voorgaande rapporteringsperiode.
Dit artikel houdt verband met de verrekenprijzen, meer bepaald met de meldingsplicht van elke Belgische groepsentiteit van een multinationale groep die een landenrapport moet indienen.
Voortaan moet het landenrapport (van een multinationale groep) maar worden ingediend wanneer er zich een wijziging voordoet en dus niet meer jaarlijks (DOC 54-3699/001, p. 10-11):
- Artikel 321/3, WIB 92, legt aan elke Belgische groepsentiteit van een multinationale groep die overeenkomstig artikel 321/2, § 4, WIB 92, een landenrapport moet indienen, de verplichting op om aan de Belgische administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen, uiterlijk de laatste dag van de rapporteringsperiode van die multinationale groep te laten weten of zij de uiteindelijke moederentiteit dan wel de surrogaatmoederentiteit of de groepsentiteit overeenkomstig artikel 321/2, § 2, WIB 92, is. Indien zij geen van deze drie soorten van entiteit is, dan moet zij de voormelde administratie op de hoogte brengen van de identiteit en de woonplaats van de rapporterende entiteit.
- In de huidige stand van de wetgeving moeten deze gegevens jaarlijks worden meegedeeld, ook als er geen wijzigingen zijn.
- Om de administratieve last voor de ondernemingen te verminderen, wordt voorzien dat de notificatie door de Belgische groepsentiteit van een multinationale groep die overeenkomstig artikel 321/2, § 4, WIB 92, een landenrapport moet indienen, niet elk jaar opnieuw moet gebeuren maar enkel wanneer er zich een wijziging voordoet. Punt 26 van de circulaire 2017/C/56 van 04.09.2017 is dus niet langer van toepassing.
- Zolang de ingediende gegevens van het jaar N van toepassing zijn voor het jaar N+1 dient de onderneming niets te doen. Het is alleen maar wanneer er een wijziging in de inhoud van het formulier is, dat de betrokken onderneming binnen de daartoe voorziene termijnen een nieuwe notificatie moet indienen.
- Niettegenstaande deze versoepeling van de verplichting tot het indienen van de vermelde notificatie, wijzigt er niets aan de achterliggende aangifteverplichting van het landenrapport.
Het KB van 15.10.2018 bepaalt het model van formulier te gebruiken voor de voldoening van de meldingsplicht zoals bedoeld in art. 321/3, WIB 92. Dit model is verplicht te gebruiken, bijgevolg is punt 27 van de circulaire 2017/C/56 van 04.09.2017 niet langer van toepassing.
Wanneer blijkt dat een wijziging zich heeft voorgedaan waardoor een nieuwe notificatie moest worden ingediend en dit niet of laattijdig is gebeurd, zijn sancties zoals bepaald in artikel 445, § 3, WIB 92, van toepassing.
Artikel 321/3, § 3, WIB 92, is van toepassing voor rapporteringsperiodes die eindigen op 31.12.2019 of later (artikel 36 W).
Bron: Fisconetplus