De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Belasting over de toegevoegde waarde publiceerde op 014/05/2021 de circulaire 2021/C/41.
Deze circulaire handelt over een aantal fiscale bepalingen die worden genomen ten gevolge van de COVID-19-pandemie. Het gaat met name over een maatregel inzake de verlaging van de minimumbedragen opgenomen in artikel 81, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29.12.1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde.
Deze maatregel is ingevoerd door artikel 7 van het koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 24 en 41 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde en houdende ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie van 29.03.2021 (BS 31.03.2021).
3. Teruggaaf van btw tegoeden door de staat
3.2. Verlaging van de minimumbedragen
4. Beoogde belastingplichtigen
De aanhoudende coronacrisis en de verplichte tijdelijke sluitingen van verschillende economische sectoren als gevolg daarvan, hebben reeds geleid tot ernstige economische gevolgen voor die bedrijven.
Eén van de voornaamste bezorgdheden van de bedrijven is het gebrek aan liquiditeit dat veroorzaakt wordt door de verminderde omzet ten gevolge van deze crisis.
Om de liquiditeit van de ondernemingen te ondersteunen, worden de minimumbedragen dat het btw-tegoed, verschuldigd door de staat na het indienen van de in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek bedoelde periodieke btw-aangifte, moet bereiken om voor teruggaaf vatbaar te zijn, verlaagd. Hierdoor kunnen bedrijven reeds voor kleinere bedragen teruggaaf van btw bekomen en sneller over liquiditeiten beschikken.
Koninklijk besluit van 29.03.2021 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 24 en 41 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde en houdende ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie.
Maatregel
Art 7.
In artikel 81, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 augustus 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "245 EUR" vervangen door de woorden "50 euro";
b) in de bepaling onder 2°, worden de woorden "615 EUR of 1.485 EUR" vervangen door de woorden "400 euro";
c) in de inleidende zin van de bepaling onder 3° worden de woorden "245 euro" vervangen door de woorden "50 euro";
d) in de bepaling onder 4° worden de woorden "245 euro" vervangen door de woorden "50 euro".
Wanneer volgens de gegevens van de periodieke btw-aangifte bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek het eindresultaat een door de staat verschuldigd bedrag is (een btw-tegoed), wordt dat bedrag in principe naar het volgende aangiftetijdvak overgedragen.
Op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige is dat bedrag evenwel vatbaar voor teruggaaf.
Het koninklijk besluit nr. 4 van 29.12.1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde (hierna: het koninklijk besluit nr. 4) bepaalt onder andere de wijze waarop deze aanvraag moet gebeuren, de periode waarop de aanvraag betrekking kan hebben en ook het minimumbedrag dat het btw-tegoed moet bereiken om voor teruggaaf vatbaar te zijn.
Die minimumbedragen zijn op dit moment vastgelegd op:
- 245 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke aangifte die betrekking heeft op het laatste aangiftetijdvak van het kalenderjaar (artikel 8^1, § 2, 1°, van het koninklijk besluit nr. 4)
- 615 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke aangifte met betrekking tot elk van de eerste drie kalenderkwartalen door een kwartaalaangever (artikel 81, § 2, 2°, van het koninklijk besluit nr. 4)
- 1.485 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de laatste periodieke maandaangifte van elk van de eerste drie kalenderkwartalen door een maandaangever (artikel 81, § 2, 2°, van het koninklijk besluit nr. 4)
- 245 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke maandaangifte door een maandaangever die houder is van een vergunning voor maandelijkse teruggave van zijn btw-krediet (artikel 81, § 2, 3°, van het koninklijk besluit nr. 4)
- 245 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke maandaangifte die valt binnen de vierentwintig maanden die volgen op de datum van aanvang van de economische activiteit door een maandaangever-"starter" (artikel 81, § 2, 4°, van het koninklijk besluit nr. 4).
Artikel 7 van het koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 1, 4, 24 en 41 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde en houdende ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie verlaagt de minimumbedragen opgenomen in artikel 8^1 van het koninklijk besluit nr. 4 naar:
- 50 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke aangifte die betrekking heeft op het laatste aangiftetijdvak van het kalenderjaar
- 400 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke aangifte met betrekking tot elk van de eerste drie kalenderkwartalen door een kwartaalaangever
- 400 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de laatste periodieke maandaangifte van elk van de eerste drie kalenderkwartalen door een maandaangever
- 50 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke maandaangifte door een maandaangever die houder is van een vergunning voor maandelijkse teruggave van zijn btw-krediet
- 50 euro indien om teruggaaf wordt verzocht in de periodieke maandaangifte die valt binnen de vierentwintig maanden die volgen op de datum van aanvang van economische activiteit door de maandaangever-starter.
Deze maatregel is van toepassing voor elke btw-belastingplichtige, met uitzondering van degene die geen enkel recht op aftrek heeft, die overeenkomstig artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek gehouden is iedere maand een aangifte in te dienen en voor elke btw-belastingplichtige die in de gevallen bedoeld in artikel 18, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29.12.1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, in afwijking van artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek, wordt gemachtigd om slechts om de drie maanden een aangifte in te dienen en waarbij het saldo van de ingediende aangifte een btw-tegoed betreft (rooster 72 ingevuld).
Deze aangifte moet ingevolge artikel 18, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1, uiterlijk de twintigste dag volgend op het tijdvak waarop zij betrekking heeft worden ingediend bij de door de minister van Financiën aangewezen dienst.
De maatregel betreft in het bijzonder de situatie waarin een uiterlijk op de voornoemde datum ingediende periodieke btw-aangifte resulteert in een btw-tegoed dat onder de huidige drempel van artikel 81, § 2, van het koninklijk besluit nr. 4 maar boven de nieuwe drempel ligt. Het minimumbedrag wordt thans verlaagd tot het niveau dat wordt gehanteerd in het koninklijk besluit nr. 56 van 09.12.2009 met betrekking tot de teruggaaf inzake belasting over de toegevoegde waarde aan belastingplichtigen gevestigd in een andere lidstaat dan de lidstaat van teruggaaf.
De teruggaaf is afhankelijk van een aantal voorwaarden. Zo moet die aangifte onder meer overeenkomstig artikel 81, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 4 uiterlijk de twintigste van de maand na, naargelang van het geval, het kwartaal of de maand op het einde waarvan het door de staat verschuldigde bedrag blijkt, zijn ingediend en voorzien van de uitdrukkelijke vermelding bedoeld artikel 81, § 4, van het koninklijk besluit nr. 4. De andere na te leven voorwaarden en bepalingen zijn eveneens opgenomen in artikel 81, van het koninklijk besluit nr. 4.
Er wordt ook verwezen naar de nummers 9 tot 14 en 17 tot 18 van circulaire 2019/C/128 van 11.12.2019 wat betreft de bijzondere voorwaarden die zijn vastgesteld voor de belastingplichtigen die houder zijn van een vergunning voor maandelijkse teruggave van hun btw-krediet en voor de belastingplichtige starters gehouden tot maandelijkse indiening van hun periodieke aangiften.
Deze maatregel treedt op 01.04.2021 in werking. Hij is bijgevolg voor het eerst van toepassing voor de periodieke btw-aangiften met betrekking tot het eerste kwartaal 2021 of maart 2021 die een uitdrukkelijk verzoek tot teruggaaf bevatten in de zin als bedoeld in artikel 81, § 4, van het koninklijk besluit nr. 4.
Bron: Fisconetplus