De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 09/02/2021 de circulaire 2021/C/9.
Eerste commentaar op de wet van 24.12.2020 betreffende het verenigingswerk (BS 31.12.2020, ed. 1).
1. Wat is verenigingswerk?
2. Wie kan verenigingswerk verrichten?
3. Welke activiteiten worden beoogd?
4. Welke zijn de niet-toegelaten cumulaties?
5. Welke belastingregeling is van toepassing op het verenigingswerk?
III. Duurtijd van de maatregel
IV. Wetgeving
1. Het Grondwettelijk Hof heeft met zijn arrest nr. 53/2020 van 23.04.2020 de wettelijke bepalingen inzake het bijklussen, zoals die werden vastgelegd in de wet van 18.07.2018 (1) en de wet van 30.10.2018 (2) vernietigd (3).
(1) Wet van 18.07.2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie (BS 26.07.2018).
(2) Wet van 30.10.2018 tot wijziging van de wet van 18.07.2018 betreffende de economische relance en de versterking van de sociale cohesie en van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (BS 12.11.2018).
(3) Zie ook de circulaire 2020/C/84 van 25.06.2020 over het fiscaal regime van inkomsten uit de deeleconomie, het verenigingswerk en de occasionele diensten tussen burgers en de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof.
2. De wet van 24.12.2020 betreffende het verenigingswerk (4) komt tegemoet aan een leemte die door dit arrest dreigt te ontstaan en voorziet voor het verenigingswerk een aangepast juridisch kader, voor de duur van één jaar (inkomstenjaar 2021).
(4) Wet van 24.12.2020 betreffende het verenigingswerk (BS 31.12.2020, ed. 1), hierna W 24.12.2020.
Voor inkomstenjaar 2021 geldt voor het verenigingswerk geen belastingvrijstelling meer, maar wel een afzonderlijke belasting tegen het tarief van 20 % (5).
(5) Zie randnummer 11 en volgende.
3. Verenigingswerk is elke activiteit die, binnen de grenzen bepaald in de W 24.12.2020, in beginsel tegen een vergoeding wordt verricht ten behoeve van één of meer andere personen, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel. Dit gebeurt steeds in een georganiseerd verband.
De activiteit wordt ingericht door een feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon:
- die noch rechtstreeks noch onrechtstreek enig vermogensvoordeel uitkeert of bezorgt aan de stichters, de bestuurders of enig andere persoon (behalve in dit laatste geval, voor het in de statuten bepaald belangeloos doel),
- die werkt met verenigingswerkers, en
- die ingeschreven is in de Kruispuntbank van Ondernemingen overeenkomstig Boek III, Titel II, van het Wetboek van economisch recht of, geïdentificeerd is bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna RSZ).
4. Uiterlijk op het ogenblik van de effectieve aanvang van het verenigingswerk moet een schriftelijke overeenkomst voor het verenigingswerk worden gesloten. Die overeenkomst kan elektronisch zijn en moet een aantal verplichte bepalingen bevatten. Ze heeft een maximale duur van één jaar.
5. Alle prestaties evenals de voor deze prestaties overeengekomen vergoeding, worden elektronisch geregistreerd. Die elektronische applicatie wordt beheerd door de RSZ. De registratie moet gebeuren vóór de aanvang van de prestatie.
6. De verenigingswerker moet minstens 18 jaar oud zijn op het moment waarop het verenigingswerk wordt verricht. Hij moet in het derde kwartaal dat het begin van de tewerkstelling als verenigingswerker voorafgaat (T-3) gewoonlijk en hoofdzakelijk een beroepsactiviteit uitoefenen.
Zeer algemeen, moet de verenigingswerker gedurende T-3:
- ofwel, tewerkgesteld zijn als werknemer
- ofwel, moet zijn activiteit vallen onder de toepassing van een ander pensioenstelsel dan dat der werknemers of dat der zelfstandigen, en gevestigd zijn door of krachtens een wet, een provinciaal reglement of door de NMBS
- ofwel, een beroepsactiviteit uitoefenen als zelfstandige voor zover een minimum aan sociale bijdragen verschuldigd is.
Voor meer informatie hieromtrent, raadpleeg de website www.verenigingswerk.be van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ).
7. De voorwaarde van de uitoefening van een gewoonlijke en hoofdzakelijke beroepsactiviteit is niet van toepassing indien de betrokkene een gepensioneerde is of indien de prestaties worden geleverd in het kader van een erkend traject van burgerdienst voor jongeren.
8. De verenigingsmedewerker kan maandelijks gemiddeld maximum 50 uren verenigingswerk verrichten. Het gemiddelde wordt beoordeeld per kwartaal.
9. De beoogde activiteiten zijn bij wet limitatief opgesomd. Het gaat om de volgende activiteiten:
1° animator, leider, monitor of coördinator die sportinitiatie en/of sportactiviteiten verstrekt
2° sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, sportscheidsrechter, jurylid, steward, terreinverzorger-materiaalmeester, seingever bij sportwedstrijden
3° conciërge van sportinfrastructuur
4° hulp en ondersteuning bieden op occasionele of kleinschalige basis op het vlak van het administratief beheer, het bestuur, het ordenen van archieven of het opnemen van een logistieke verantwoordelijkheid bij activiteiten in de sportsector
5° hulp bieden op occasionele of kleinschalige basis bij het opstellen van nieuwsbrieven en andere publicaties (zoals websites) in de sportsector
6° verstrekker van opleidingen, lezingen, en presentaties in de sportsector.
10. In de periode waarin hij of zij prestaties inzake verenigingswerk levert, is de verenigingswerker:
- niet verbonden door een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling met dezelfde organisatie
- geen vrijwilliger in de zin van de wet van 03.07.2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, voor dezelfde organisatie
* voor dezelfde activiteit
of
* voor een andere activiteit, wanneer hij voor het vrijwilligerswerk een forfaitaire kostenvergoeding ontvangt.
11. De inkomsten uit het verenigingswerk als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1°ter, WIB 92, worden in beginsel gekwalificeerd als divers inkomen.
Dergelijke inkomsten worden voor hun nettobedrag in aanmerking genomen, dit is het brutobedrag verminderd met een kostenforfait van 50 % (6).
(6) Artikel 97/2, WIB 92.
Het brutobedrag van de inkomsten is gelijk aan de bedragen die ten voordele van de belastingplichtige zijn geregistreerd in de applicatie voor het verenigingswerk.
De hiervoor bedoelde inkomsten zijn afzonderlijk belastbaar tegen een tarief van 20 % (tenzij de globalisatie voordeliger is) (7). Aangezien dit tarief wordt toegepast op het nettobedrag (nl. het brutobedrag verminderd met een kostenforfait van 50 %), komt dit in principe neer op een belasting van 10 % op het brutobedrag.
(7) Artikel 171, 3°bis, a, WIB 92.
12. Herkwalificatie als beroepsinkomen per kalendermaand.
De inkomsten uit het verenigingswerk als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1°ter, WIB 92 die voor een bepaalde kalendermaand zijn geregistreerd, worden, zonder mogelijkheid tot tegenbewijs, als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer het brutobedrag van deze inkomsten meer bedraagt dan 1/12 van 3.830 euro (te indexeren bedrag) (8).
(8) Geïndexeerd bedrag voor het inkomstenjaar 2021: 6.390 euro (of 532,5 euro per maand).
Die maandgrens kan voor specifieke categorieën van het verenigingswerk worden verhoogd met maximum 1/12 van het jaarbedrag (9).
(9) Art. 37bis, § 2, eerste lid, WIB 92.
De verbrekingsvergoedingen worden niet in rekening gebracht om te bepalen of de grens is overschreden (10).
(10) Art. 37bis, § 2, derde lid, WIB 92.
13. Herkwalificatie als beroepsinkomen per kalenderjaar.
De inkomsten uit het verenigingswerk worden, behoudens tegenbewijs, als beroepsinkomsten beschouwd wanneer het totale brutobedrag van die inkomsten, samengenomen met de inkomsten uit de deeleconomie en de inkomsten uit het verenigingswerk die overeenkomstig randnummer 12 als beroepsinkomsten worden aangemerkt, voor het betrokken kalenderjaar of het vorige kalenderjaar meer bedragen dan 3.830 euro (te indexeren bedrag) (11) per jaar (12).
(11) Geïndexeerd bedrag voor het inkomstenjaar 2021: 6.390 euro.
(12) Art. 37bis, § 2, tweede lid, WIB 92.
De verbrekingsvergoedingen worden niet in rekening gebracht om te bepalen of de grens is overschreden (13).
(13) Art. 37bis, § 2, derde lid, WIB 92.
Voor de eventuele herkwalificatie van inkomsten uit het verenigingswerk voor het inkomstenjaar 2021, worden de in het kalenderjaar 2020 behaalde inkomsten uit occasionele diensten tussen burgers als bedoeld in artikel 90, eerste lid, 1°ter, WIB 92, zoals het voor het kalenderjaar 2020 van toepassing was, in rekening gebracht om te bepalen of de jaargrens voor 2020 werd overschreden (14).
(14) Art. 67, W 24.12.2020.
14. Bij overschrijding van het grensbedrag per kalenderjaar (zie randnummer 13) heeft de belastingplichtige dus de mogelijkheid om het tegenbewijs te leveren door bijvoorbeeld aan te tonen dat zijn activiteit als hobby wordt uitgeoefend en dat ze geen voortgezette werkzaamheid met beroepskarakter uitmaakt. In dat geval behouden die inkomsten de aard van diverse inkomsten.
15. Voorbeeld
Sofie werkt voor twee organisaties als verenigingswerker. De door haar uitgeoefende activiteiten voldoen aan alle voorwaarden van de wet van 24.12.2020 betreffende het verenigingswerk.
De inkomsten die ten voordele van Sofie zijn geregistreerd in de applicatie voor het verenigingswerk bedragen voor 2021:
- vereniging A: 3.000 euro
- vereniging B: 2.000 euro.
Het maandelijkse grensbedrag werd niet overschreden.
Het grensbedrag op jaarbasis werd voor het inkomstenjaar 2020 en het inkomstenjaar 2021 niet overschreden.
De inkomsten uit het verenigingswerk worden dus niet geherkwalificeerd als beroepsinkomen.
De verschuldigde personenbelasting zal dan als volgt worden berekend:
brutobedrag 5.000 euro
kostenforfait- 2.500 euro
nettobedrag 2.500 euro
De verschuldigde belasting bedraagt 2.500 euro x 20 % = 500 euro (tenzij de globalisatie voordeliger is).
16. De bepalingen inzake het verenigingswerk treden in werking op 01.01.2021 en treden buiten werking op 31.12.2021.
17. De fiscale bepalingen zijn in beginsel van toepassing op de vanaf 01.01.2021 behaalde of verkregen inkomsten, maar in de praktijk zullen ze voor het nieuwe verenigingswerk dus enkel gelden voor het inkomstenjaar 2021.
18. Wet van 24.12.2020 betreffende het verenigingswerk (BS 31.12.2020, ed. 1).
19. Gewijzigde bepalingen in het WIB 92: artikelen 37bis, § 2; 90, eerste lid; 129/1, eerste lid, 171, 3°bis; 228, § 2, 9° en 232, eerste lid, 2°, WIB 92.
Nieuw ingevoegde bepaling in het WIB 92: artikel 97/2, WIB 92.
Autonome bepaling: artikel 67, W 24.12.2020.
Bron: Fisconetplus