Circulaire 2022/C/116 betreffende bepaalde gewijzigde artikels op het vlak van procedure inkomstenbelastingen

De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Taxatieprocedure en Verplichtingen publiceerde op 16/12/2022 de Circulaire 2022/C/116 betreffende bepaalde gewijzigde artikels op het vlak van procedure inkomstenbelastingen.

Samenvatting

Deze circulaire bespreekt bepaalde door de wetten van 28.03.2022 (BS 31.03.2022), 05.07.2022 (BS 15.07.2022) en 20.11.2022 (BS 30.11.2022) gewijzigde artikels op het vlak van procedure inkomstenbelastingen.

Commentaar op de artikelen 22, 23, 25 en 27 van de wet van 28.03.2022 houdende verlaging van lasten op arbeid (BS 31.03.2022), artikel 84 van de wet van 05.07.2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS 15.07.2022) en artikel 52 van de wet van 20.11.2022 houdende diverse fiscale en financiële bepalingen (BS 30.11.2022).

FOD Financiën, 16.12.2022Inhoudstafel

I. Wettelijke bepalingen

A. Wet van 28.03.2022 (BS 31.03.22)

B. Wet van 05.07.2022 (BS 15.07.22)

C. Wet van 20.11.2022 (BS 30.11.22)

II. Gewijzigde artikels op het vlak van procedure inkomstenbelastingen

A. Wijziging artikel 333, WIB 92 (art. 22, W 28.03.22)

1. Gecoördineerde wettekst

2. Bespreking

3. Inwerkingtreding

B. Wijziging artikel 354, WIB 92 (art. 23, W 28.03.22)

1. Gecoördineerde wettekst

2. Bespreking

3. Inwerkingtreding

C. Wijziging artikel 444, WIB 92 (art. 25, W 28.03.22, art. 84, W 05.07.22, art. 52, W 20.11.22)

1. Gecoördineerde wettekst

2. Bespreking van de wijzigingen inzake bedrijfsvoorheffing (W 28.03.22 en 20.11.22)

3. Bespreking van de wijzigingen aangaande de laattijdige aangifte (W 05.07.22)

I. WETTELIJKE BEPALINGEN

A. Wet van 28.03.2022 (BS 31.03.22)

Art. 22. In artikel 333, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, worden de woorden "zesde lid" vervangen door de woorden "zesde en zevende lid".

Art. 23. In artikel 354 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, wordt een zevende lid ingevoegd luidende:
"Wanneer een belastingplichtige een vordering tot teruggave van de voorheffing op basis van artikel 368/1 binnen de termijn voorzien in het eerste lid, indient, wordt deze termijn verlengd met een periode gelijk aan deze die tussen de datum van de indiening van de vordering tot teruggave en deze van de beslissing van de adviseur-generaal of van de door hem gedelegeerde ambtenaar zonder dat deze verlenging hoger mag zijn dan zes maanden.".

Art. 25. In artikel 444 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 juni 2021, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

"Bij een onjuiste aangifte die aanleiding geeft tot een in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, worden de verschuldigde voorheffingen vermeerderd met een verhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de onjuist aangegeven vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.".

Art. 27. Artikel 21 treedt in werking op 1 april 2022 en is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 1 januari 2023 worden betaald of toegekend.
De artikelen 22 tot 26 treden in werking op 1 april 2022.
Artikel 24 is van toepassing op de vorderingen van teruggave van de voorheffing die worden ingediend vanaf 1 juli 2022.

B. Wet van 05.07.2022 (BS 15.07.22)

Art. 84. In artikel 444 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 maart 2022, worden volgende wijzigingen aangebracht:

1° het eerste lid wordt vervangen als volgt:

"Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van de aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, worden de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen, bepaald voor enige verrekening van de voorheffingen, de belastingkredieten, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de voorafbetalingen, vermeerderd met een belastingverhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen.";

2° het vierde lid wordt vervangen als volgt:

"Het totaal van de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen en de belastingverhogingen mag niet hoger zijn dan het bedrag van de niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomsten.";

3° in het vijfde lid worden de woorden "of laattijdig aangegeven" ingevoegd tussen de woorden "de niet aangegeven" en de woorden "inkomsten 2 500 euro bereiken.".

C. Wet van 20.11.2022 (BS 30.11.22)

Art. 52. In artikel 444 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in het vierde lid worden de woorden “bedoeld in het eerste lid” ingevoegd tussen het woord “belastingverhogingen” en de woorden “mag niet hoger zijn”;

2° in het vijfde lid worden de woorden “in het eerste lid bedoelde” ingevoegd tussen het woord “De” en de woorden “verhoging wordt slechts”.

II. GEWIJZIGDE ARTIKELS OP HET VLAK VAN PROCEDURE INKOMSTENBELASTINGEN

A. Wijziging artikel 333, WIB 92 (art. 22, W 28.03.22)

1. GECOÖRDINEERDE WETTEKST

Art. 333.- Onverminderd de bevoegdheden die haar bij de artikelen 351 tot 354 zijn toegekend, kan de administratie de in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen verrichten en belastingen of aanvullende aanslagen eventueel vestigen, zelfs wanneer de aangifte van de belastingplichtige reeds werd aangenomen en de desbetreffende belastingen reeds werden betaald.

Bedoelde onderzoekingen mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht gedurende het belastbaar tijdperk evenals in de termijn bedoeld in artikel 354, eerste en vijfde lid en in de termijn bedoeld in artikel 354, zesde en zevende lid.

Zij mogen bovendien worden verricht gedurende de in artikel 354, tweede en derde lid, bedoelde aanvullende termijn van respectievelijk vier en zeven jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag. Wanneer de onderzoekingen uitgevoerd worden op vraag van een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, of waarmee België een akkoord heeft gesloten inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, of die samen met België deelneemt aan een ander bilateraal of multilateraal gesloten juridisch instrument, op voorwaarde dat deze overeenkomst, dit akkoord of dit juridisch instrument de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden tussen de akkoordsluitende Staten mogelijk maakt, wordt, de onderzoekstermijn, uitsluitend met het oog op het beantwoorden van de voormelde vraag, zonder voorafgaande kennisgeving verlengd met de hierboven bedoelde aanvullende termijn van respectievelijk vier en zeven jaar.

Indien de bijlage bij de aangifte in de inkomstenbelastingen bedoeld in de artikelen 2758, § 1, vierde lid, en 2759, § 1, vierde lid, binnen de termijn bedoeld in het tweede lid, onderzocht wordt, mogen deze onderzoekingen betrekking hebben op de belastbare tijdperken waarbinnen de arbeidsplaats geacht wordt behouden te zijn gebleven zoals bedoeld in de artikelen 2758, § 1, vierde lid, en 2759, § 1, vierde lid, zonder dat hiervoor een voorafgaande kennisgeving vereist is.

2. BESPREKING

Artikel 22 van de W 28.03.22 wijzigt artikel 333, 2de lid, WIB 92, door de woorden 'zesde lid' te vervangen door de woorden 'zesde en zevende lid'.

De wijziging in artikel 333, 2de lid, WIB 92, houdt een verwijzing in naar artikel 354, 7de lid, WIB 92 (nieuw), ingevoerd door artikel 23 van deze wet (zie punt B hierna). Deze verwijzing laat toe de link te bewaren tussen de onderzoekstermijnen van de administratie overeenkomstig art. 333, WIB 92, en de aanslagtermijnen van art. 354, WIB 92. Het is logisch dat deze termijnen op elkaar zijn afgestemd.

3. INWERKINGTREDING

Art. 333, WIB 92, gewijzigd door W 28.03.22, treedt in werking op 01.04.2022 (art. 27, tweede lid, W 28.03.22). Er wordt aan herinnerd dat procedureregels onmiddellijk van toepassing zijn.

B. Wijziging artikel 354, WIB 92 (art. 23, W 28.03.22)

1. GECOÖRDINEERDE WETTEKST

Art. 354 - Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waar voor de belasting is verschuldigd.

Deze termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.

Wanneer in een land opgenomen in de lijst van staten zonder of met een lage belasting bedoeld in artikel 307, § 1/2, derde lid, met uitzondering van de landen waarmee een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting werd gesloten en op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende staten, gebruik wordt gemaakt van juridische constructies die ertoe strekken de herkomst of het bestaan van het vermogen te verhullen, wordt de in het eerste lid bedoelde termijn met zeven jaar verlengd in geval van een inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten.

De onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de in artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing mogen eveneens worden gevestigd binnen de termijn bepaald in de drie vorige leden.

Wanneer de belastingplichtige anders dan per kalenderjaar boekhoudt, wordt voor de toepassing van de vennootschapsbelasting, de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 wordt gevestigd, de roerende voorheffing of de bedrijfsvoorheffing, de in het eerste tot derde lid bedoelde termijn verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van het boekjaar in de loop van hetzelfde jaar.

Wanneer de belastingplichtige, zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar zoals bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, overeenkomstig de artikelen 366 tot 371 een bezwaarschrift heeft ingediend, wordt die termijn verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en die van de beslissing van de adviseur-generaal of de gedelegeerde ambtenaar, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen.

Wanneer een belastingplichtige een vordering tot teruggave van de voorheffing op basis van artikel 368/1 binnen de termijn voorzien in het eerste lid, indient, wordt deze termijn verlengd met een periode gelijk aan deze die tussen de datum van de indiening van de vordering tot teruggave en deze van de beslissing van de adviseur-generaal of van de door hem gedelegeerde ambtenaar zonder dat deze verlenging hoger mag zijn dan zes maanden.

2. BESPREKING

Omwille van de termijn binnen dewelke de belastingplichtige een vordering tot teruggave van voorheffingen kan indienen, ondervond de administratie moeilijkheden om de toepassing van de vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing te onderzoeken en om eventuele aanvullende aanslagen in te kohieren

Inderdaad, krachtens artikel 368, WIB 92, kan een belastingplichtige een aanvraag tot terugbetaling van de voorheffingen indienen binnen een termijn van 5 jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin deze voorheffingen gestort zijn geweest. Vermits deze termijn van 5 jaar langer is dan de gewone onderzoekstermijn voorzien in art. 333, 2de lid, WIB 92 en de aanslagtermijn voorzien in art. 354, eerste lid, WIB 92 (3 jaar), kon het voorvallen dat het voor de administratie onmogelijk was om een onderzoek met betrekking tot deze materie uit te voeren bij de indiening van dit soort aanvraag.

Teneinde dit probleem aan te pakken, voorziet het nieuw artikel 368/1, WIB 92, in een bijzondere verjaringstermijn, en dit enkel wanneer de vorderingen tot teruggave van voorheffing ingediend worden op basis van een in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3 bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Het gaat om vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing die door het Rekenhof als problematisch werden beschouwd en mogelijk zelfs als aanleiding gevend tot misbruiken. De nieuwe verjaringstermijn voor de indiening van deze vordering zal voortaan drie jaar zijn. Deze termijn is gebaseerd op de gebruikelijke termijnen waarover de administratie beschikt om onderzoeken te verwezenlijken en om over te gaan tot de taxatie. De administratie zal beter uitgerust zijn tegenover dit type van aanvraag.

Bovendien wordt een zevende lid toegevoegd aan artikel 354, WIB 92, teneinde te voorzien dat, wanneer de belastingplichtige een vordering tot teruggave van de voorheffing indient, de aanslagtermijn van 3 jaar wordt verlengd met een periode gelijk aan deze tussen de datum van de indiening van de vordering tot teruggave en deze van de beslissing van de adviseur-generaal of van de door hem gedelegeerde ambtenaar zonder dat deze verlenging hoger mag zijn dan zes maanden.

Zonder deze verlenging zou de administratie haar onderzoeksbevoegdheden ter controle van de gegrondheid van een vordering die op het laatste moment is ingediend, niet kunnen uitoefenen.

3. INWERKINGTREDING

Art. 354, WIB 92, gewijzigd door W 28.03.22, treedt in werking op 01.04.2022 (art. 27, tweede lid, W 28.03.22). Er wordt aan herinnerd dat procedureregels onmiddellijk van toepassing zijn.

C. Wijziging artikel 444, WIB 92 (art. 25, W 28.03.22, art. 84, W 05.07.22, art. 52, W 20.11.22)

1. GECOÖRDINEERDE WETTEKST

Art. 444. Bij niet-aangifte , bij laattijdige overlegging van de aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, worden de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen, bepaald voor enige verrekening van de voorheffingen, de belastingkredieten, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de voorafbetalingen, vermeerderd met een belastingverhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 % tot 200 % van de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen.

Bij een onjuiste aangifte die aanleiding geeft tot een in titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, worden de verschuldigde voorheffingen vermeerderd met een verhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 % tot 200 % van de onjuist aangegeven vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.

Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van het minimum van 10 % belastingverhoging.

Het totaal van de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen en de belastingverhogingen bedoeld in het eerste lid mag niet hoger zijn dan het bedrag van de niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomsten.

De in het eerste lid bedoelde verhoging wordt slechts toegepast wanneer de niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomsten 2.500 euro bereiken.

Geen belastingverhoging wordt toegepast, wanneer verdoken meerwinsten, als bedoeld in de artikelen 219 en 233, tweede lid, terug in de boekhouding worden opgenomen in een later boekjaar dan het boekjaar tijdens hetwelk de meerwinst werd verwezenlijkt. volgens de in datzelfde artikel 219, vierde lid, bedoelde voorwaarden.

2. BESPREKING VAN DE WIJZIGINGEN INZAKE BEDRIJFSVOORHEFFING (W 28.03.22 EN 20.11.22)

Krachtens de bepalingen opgenomen onder titel 6, hoofdstuk 1, afdeling 4, onderafdeling 3, van het WIB 92, kunnen de belastingschuldigen van de bedrijfsvoorheffing in bepaalde omstandigheden genieten van een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Overeenkomstig de uitvoeringsartikelen van artikel 312, WIB 92, opgenomen in het KB/WIB 92, is het huidige systeem (d.w.z. in toepassing van de bepalingen die van kracht zijn op datum van publicatie van de circulaire) van aangifte voor het bekomen van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing als volgt: de schuldenaar dient eerst een aangifte in waarop hij de belastbare inkomsten en de normaal verschuldigde en ingehouden bedrijfsvoorheffing vermeldt, vervolgens dient hij een tweede aangifte in (in bepaalde gevallen ook een derde) die uitsluitend betrekking heeft op de bezoldigingen van de werknemers waarvoor een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moet worden gestort krachtens de voornoemde bepalingen van het WIB 92. In de tweede aangifte worden de belastbare inkomsten vermeld, naast een negatief bedrag aan verschuldigde bedrijfsvoorheffing.

Naar aanleiding van een controle kan blijken dat de gegevens vermeld in onder meer de tweede aangifte onjuist zijn. Zo kan de schuldenaar ten onrechte geoordeeld hebben dat de bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moest worden gestort, bijvoorbeeld omdat de voorwaarden voor het bekomen van de vrijstelling niet vervuld waren.

Wanneer de administratie met een dergelijk probleem werd geconfronteerd vóór de voormelde wetswijziging, was artikel 444, 1ste lid, WIB 92, van toepassing. Krachtens deze bepaling kunnen belastingverhogingen in drie situaties worden toegepast: bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van de aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte. In het bovenvermeld voorbeeld, wanneer de schuldenaar de tweede aangifte bedrijfsvoorheffing indient met een onjuist bedrag van vrijstelling van voorheffing, dient hij een onjuiste aangifte in. De overtreding kan bijgevolg rang innemen. Echter, overeenkomstig de wettekst van artikel 444, 1ste lid, WIB 92, kunnen de verhogingen enkel berekend worden op verschuldigde belastingen op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte. In het kader van de tweede onjuiste aangifte bedrijfsvoorheffing zijn er in principe geen niet-aangegeven of laattijdig aangegeven inkomsten en is het in de praktijk bijgevolg niet mogelijk om daadwerkelijk verhogingen toe te passen. Zoals hiervoor weergegeven, belet het feit dat deze sanctie geen financieel gevolg heeft voor de schuldenaar niet dat de overtreding rang zou kunnen innemen.

Om dit probleem op te lossen, is door artikel 25, W 28.03.22 een nieuw tweede lid ingevoegd in artikel 444, WIB 92. Deze wetswijziging heeft tot doel om het mogelijk te maken dat de schuldenaars ingeval van een onjuiste aangifte in de bedrijfsvoorheffing die ten onrechte aanleiding geeft tot vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, voortaan financieel gesanctioneerd kunnen worden.

Overeenkomstig de nieuwe tweede alinea van artikel 444, WIB 92, zal de berekeningsbasis van de verhoging het bedrag van de onjuist aangegeven vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing zijn (d.w.z. dat de verhoging berekend zal worden op het bedrag van de ten onrechte gevraagde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing). Er dient, naargelang van de aard en de ernst van de overtreding, op deze grondslag een percentage te worden toegepast gaande van 10 % tot 200 %, overeenkomstig de schaal van verhoging bepaald in artikel 228/1, KB/WIB 92 (koninklijk besluit van 13.09.2022 tot wijziging van de artikelen 225, 228, 229 en tot invoeging van artikel 228/1 in het KB/WIB 92 – BS 13.10.2022).

Tabel van artikel 228/1, KB/WIB 92

Aard van de overtredingen

Verhogingen

A. Overtreding te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingschuldige:

Nihil

B. Overtreding zonder het opzet de belasting te ontduiken:

- 1ste overtreding:

10 %

- 2de overtreding:

20 %

- 3dse overtreding:

30 %

Vanaf de 4de overtreding worden de overtredingen van deze aard bij C ingedeeld en als zodanig bestraft.

C. Overtreding met het opzet de belasting te ontduiken:

- 1ste overtreding:

50 %

- 2de en 3de overtreding:

75 %

- 4de en 5de overtreding:

100 %

- 6de en 7de overtreding:

150 %

- 8ste overtreding en volgende overtredingen:

200 %

D. Overtreding gepaard gaande met valsheid of gebruik van valse stukken of met een omkoping of een poging tot omkopen van ambtenaren: in alle gevallen:

200 %

De aandacht wordt erop gevestigd dat verschillende schalen van verhogingen worden toegepast naargelang de overtreding inzake bedrijfsvoorheffing gesanctioneerd wordt door artikel 444, 1ste lid, WIB 92, of door artikel 444, 2de lid, WIB 92.

Zo wordt de schaal van artikel 228, KB/WIB 92, toegepast bij niet-aangifte, bij laattijdige aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing die gepaard gaat met niet-betaling of ontoereikende betaling van de voormelde voorheffingen (artikel 444, 1ste lid, WIB 92).

De schaal van artikel 228/1, KB/WIB 92 (hierboven weergegeven) wordt daarentegen toegepast ingeval van een onjuiste aangifte die aanleiding heeft gegeven tot een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing (art. 444, 2de lid, WIB 92).

De aandacht wordt er eveneens op gevestigd dat de eerste overtreding zonder het opzet de belasting te ontduiken van de schaal van belastingverhogingen die van toepassing is bij niet-aangifte, bij laattijdige aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing die gepaard gaat met niet-betaling of ontoereikende betaling van de voormelde voorheffingen niet wordt gesanctioneerd (nihil). Dit in tegenstelling tot de eerste overtreding zonder het opzet de belasting te ontduiken van de schaal van de belastingverhogingen die van toepassing is in geval van een onjuiste aangifte die aanleiding heeft gegeven tot een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, die in principe wordt gesanctioneerd met een verhoging van 10 %.

De rang van de te sanctioneren overtreding dient bepaald te worden binnen de toepasselijke schaal.

Overeenkomstig artikel 444, 3de lid, WIB 92, kan bij ontstentenis van kwade trouw worden afgezien van het minimum van 10 % belastingverhoging. Er is met name geen kwade trouw wanneer de schuldenaar, binnen de vooropgestelde termijn, spontaan overgaat tot een regularisatie van zijn situatie (t.t.z. vóór elke navraag, mondeling of schriftelijk, of voorafgaand onderzoek van de taxatiediensten), in principe door middel van een aangifte die de aangifte verbetert waarop het bedrag van de vrijstelling van doorstorting van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing vermeld staat.

De alinea's 4 en 5 van artikel 444, WIB 92, waarin het totaal van de op het niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen en de belastingverhogingen niet hoger mag zijn dan het bedrag van de niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomsten en waarin de verhoging slechts wordt toegepast wanneer de niet aangegeven of laattijdig aangegeven inkomsten 2.500 euro bereiken, zijn niet van toepassing op de nieuwe tweede alinea van artikel 444, WIB 92, die de sanctionering beoogt van onjuiste aangiftes die aanleiding geven tot een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing (artikel 52, W 20.11.22).

De nieuwe tweede alinea van artikel 444 treedt in werking op 01.04.2022 en wordt bijgevolg toegepast op de overtredingen die zijn begaan vanaf deze datum.

3. BESPREKING VAN DE WIJZIGINGEN AANGAANDE DE LAATTIJDIGE AANGIFTE (W 05.07.22)

Artikel 444, WIB 92, is gewijzigd door artikel 109 van de wet van 27.06.2021 houdende diverse fiscale bepalingen. Door deze wijziging zijn in de eerste alinea de woorden 'of laattijdig aangegeven' ingevoegd tussen de woorden 'de op het niet aangegeven' en de woorden 'inkomstengedeelte verschuldigde belastingen,'. Er is over het hoofd gezien om dezelfde woorden aan het einde van voormelde alinea toe te voegen in de Franse versie. Artikel 84, 1°, W 05.07.22 corrigeert deze vergetelheid door, aan het einde van de eerste alinea, de woorden 'of laattijdig aangegeven' toe te voegen.

Om interpretatieproblemen te voorkomen, worden de woorden 'of laattijdig aangegeven' ook expliciet vermeld in de alinea's 4 en 5 (art. 84, 2° en 3°, W 05.07.22).

De invoeging van de woorden 'of laattijdig aangegeven' in de 4de en 5de alinea verduidelijken enkel dat de principes die in deze alinea's zijn weergegeven ook van toepassing zijn bij laattijdig aangegeven inkomsten.

De alinea's 4 en 5 zijn evenwel niet van toepassing op tweede alinea (vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing).

Daarnaast wordt in de schaal van de belastingverhogingen van artikel 225 en 228, KB/WIB 92, voortaan de 'laattijdige aangifte' opgenomen (koninklijk besluit van 13.09.2022 tot wijziging van de artikelen 225, 228, 229 en tot invoeging van artikel 228/1 in het KB/WIB 92 – BS 13.10.2022). Deze toevoeging heeft als doel het KB/WIB 92 aan te passen aan de recente wijzigingen die werden aangebracht aan artikel 444, WIB 92.

Interne ref.: 735.193


Mots clés

Articles recommandés

Bedrijfsvoorheffing op invaliditeitsuitkeringen vanaf januari 2025

Aangifte bedrijfsvoorheffing: indieningsprobleem = verlenging tot 30/10

Vrijstelling bedrijfsvoorheffing voor jonge werknemers in het 4de kwartaal van 2024