De Algemene Administratie van de Fiscaliteit – Personenbelasting publiceerde op 28/02/2022 de circulaire Circulaire 2022/C/24 over de uitsluiting van bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd in het vierde kwartaal van 2020 en de eerste drie kwartalen van 2021 uit de bestaansmiddelen.
Bespreking van de wijzigingen aan artikel 16, § 3, van de wet van 29.05.2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, door de wetten van 20.12.2020, 02.04.2021 en 18.07.2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie.
I. Inleiding
II. Wetteksten
III. Bespreking
A. Studentenarbeid gepresteerd in het vierde kwartaal van 2020 en de eerste twee kwartalen van 2021
B. Studentenarbeid gepresteerd in het derde kwartaal van 2021
1. In het kader van de voorwaarden om een persoon fiscaal ten laste te kunnen nemen heeft de wetgever in art. 16, § 3 van de wet van 29.05.2020 (1) bepaald dat er voor het vaststellen van de nettobestaansmiddelen geen rekening moest worden gehouden met de bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd tijdens het tweede kwartaal van 2020.
Die maatregel is besproken in de circulaire 2020/C/143 van 19.11.2020.
(1) W 29.05.2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (BS 11.06.2020) (hierna W 29.05.2020 genoemd).
2. Daarna heeft de wetgever die bepaling nog drie maal gewijzigd:
- door art. 16 van de wet van 20.12.2020 (2)
- door art. 7 van de wet van 02.04.2021 (3)
- door art. 6 van de wet van 18.07.2021 (4).
Die wijzigingen worden hierna besproken.
(2) W 20.12.2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (BS 30.12.2020) (hierna W 20.12.2020 genoemd).
(3) W 02.04.2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (BS 13.04.2021) (hierna W 02.04.2021 genoemd).
(4) W 18.07.2021 houdende tijdelijke maatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (BS 29.07.2021) (hierna W 18.07.2021 genoemd).
3. Art. 16, W 20.12.2020
Artikel 16, § 3, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie wordt aangevuld met een lid, luidende :
“Het eerste lid is eveneens van toepassing op de bezoldigingen die worden verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor de in het vierde kwartaal van 2020 en in het eerste kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid die bij toepassing van artikel 10 van de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie, niet in aanmerking worden genomen voor het jaarlijkse contingent van 475 uren als bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, op voorwaarde dat hun werkgevers hen hebben aangegeven overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.”.
4. Art. 7, W 02.04.2021
In artikel 16, § 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, ingevoegd bij de wet van 20 december 2020, worden de woorden “in het eerste kwartaal van 2021” vervangen door de woorden “in het eerste en tweede kwartaal van 2021” en worden de woorden “of artikel 33 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie” ingevoegd tussen de woorden “artikel 10 van de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie” en de woorden “, niet in aanmerking”.
5. Art. 6, W 18.07.2021
In artikel 16, § 3, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, gewijzigd bij de wetten van 20 december 2020 en 2 april 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid worden de woorden "en in het derde kwartaal van 2021" ingevoegd tussen de woorden "in het tweede kwartaal van 2020" en de woorden "gepresteerde uren studentenarbeid";
2° in het tweede lid worden de woorden "artikel 33" vervangen door de woorden "artikel 35".
6. Gecoördineerde tekst van art. 16, § 3, W 29.05.2020
Voor de toepassing van titel II, hoofdstuk III, afdeling 1, onderafdeling 2, van hetzelfde Wetboek (5) en onverminderd de toepassing van artikel 143, 7°, van datzelfde Wetboek, komen de bezoldigingen verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor de in het tweede kwartaal van 2020 en in het derde kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid niet in aanmerking voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen op voorwaarde dat hun werkgevers hen hebben aangegeven overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
Het eerste lid is eveneens van toepassing op de bezoldigingen die worden verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voor de in het vierde kwartaal van 2020 en in het eerste en tweede kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid die bij toepassing van artikel 10 van de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie of artikel 35 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, niet in aanmerking worden genomen voor het jaarlijkse contingent van 475 uren als bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, op voorwaarde dat hun werkgevers hen hebben aangegeven overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
(5) Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
7. In de context van de tweede golf van de COVID-19-pandemie heeft de wetgever een sociale maatregel getroffen om de mogelijkheden tot studentenarbeid in de zorgsector en het onderwijs te vergemakkelijken en uit te breiden (6).
Die maatregel houdt in dat de uren die studenten in het laatste kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 in de zorgsector en in het onderwijs hebben gepresteerd, niet in aanmerking worden genomen voor hun jaarlijkse contingent van 475 uren studentenarbeid waarvoor zij geen gewone sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.
Onder 'zorgsector' moet daarbij worden verstaan:
- de paritaire comités:
* 318 (diensten voor gezins- en bejaardenhulp)
* 319 (opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en -diensten)
* 330 (gezondheidsinrichtingen en -diensten)
* 331 (de Vlaamse welzijns- en gezondheidssector)
* 332 (de Franstalige en Duitstalige welzijns- en gezondheidssector)
- de openbare zorginstellingen met de NACE-codes:
* 86101 (algemene ziekenhuizen, met uitzondering van geriatrische en gespecialiseerde ziekenhuizen)
* 86102 (geriatrische ziekenhuizen)
* 86103 (gespecialiseerde ziekenhuizen)
* 86104 (psychiatrische ziekenhuizen)
* 86109 (overige hospitalisatiediensten)
* 86210 (huisartspraktijken)
* 86901 (activiteiten van medische laboratoria)
* 86903 (ziekenvervoer)
* 86904 (activiteiten op het vlak van geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van psychiatrische ziekenhuizen en verzorgingstehuizen)
* 86905 (ambulante revalidatieactiviteiten)
* 86906 (verpleegkundige activiteiten)
* 86909 (overige menselijke gezondheidszorg, n.e.g.)
* 87101 (rust- en verzorgingstehuizen)
* 87109 (overige verpleeginstellingen met huisvesting)
* 87901 (integrale jeugdhulp met huisvesting).
(6) Zie art. 10, W 04.11.2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie (BS 13.11.2020), gewijzigd door art. 32, W 20.12.2020.
8. Om te vermijden dat studenten door die extra prestaties te veel nettobestaansmiddelen zouden hebben om nog fiscaal ten laste te blijven van hun ouders, heeft de wetgever eveneens beslist om bij de vaststelling van de nettobestaansmiddelen geen rekening te houden met de bezoldigingen voor die studentenarbeid gepresteerd in de zorgsector en in het onderwijs in het vierde kwartaal van 2020 en het eerste kwartaal van 2021 (7).
(7) Zie art. 16, § 3, tweede lid, W 29.05.2020, ingevoegd door art. 16, W 20.12.2020.
9. In de W 02.04.2021 (8) heeft de wetgever vervolgens:
- die sociale en fiscale maatregelen verlengd tot de uren studentenarbeid die studenten in de zorgsector en het onderwijs hebben gepresteerd in het tweede kwartaal van 2021
- voor de in dat tweede kwartaal van 2021 gepresteerde uren de draagwijdte van het begrip 'zorgsector' verruimd tot:
* het paritair comité 322 (uitzendarbeid en erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren), voor zover de uitzendkracht wordt tewerkgesteld bij een gebruiker die ressorteert onder één van de paritaire comités vermeld in nr. 7 hiervoor
* de openbare zorginstellingen met de NACE-codes:
● 87201 (instellingen met huisvesting voor minderjarigen met een mentale handicap)
● 87202 (instellingen met huisvesting voor volwassenen met een mentale handicap)
● 87203 (instellingen met huisvesting voor personen met psychiatrische problemen)
● 87204 (instellingen met huisvesting voor drugs- en alcoholverslaafden)
● 87205 (activiteiten van beschut wonen voor personen met psychiatrische problemen)
● 87209 (andere instellingen met huisvesting voor personen met een mentale handicap of psychiatrische problemen en voor drugs- en alcoholverslaafden)
● 87301 (rusthuizen voor ouderen)
● 87302 (serviceflats voor ouderen)
● 87303 (instellingen met huisvesting voor minderjarigen met een lichamelijke handicap)
● 87304 (instellingen met huisvesting voor volwassenen met een lichamelijke handicap)
● 87309 (instellingen met huisvesting voor ouderen en voor personen met een lichamelijke handicap, n.e.g.)
● 87902 (algemeen welzijnswerk met huisvesting)
● 87909 (overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting, n.e.g.)
● 88101 (activiteiten voor gezins- en bejaardenzorg aan huis met uitzondering van (thuis)verpleging)
● 88102 (activiteiten van dag- en dienstencentra voor ouderen)
● 88103 (activiteiten van dagcentra voor minderjarigen met een lichamelijke handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening)
● 88104 (activiteiten van dagcentra voor volwassenen met een lichamelijke handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening)
● 88109 (overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten)
● 88911 (kinderdagverblijven en crèches)
● 88912 (kinderopvang door onthaalmoeders)
● 88919 (overige kinderopvang)
● 88991 (activiteiten van dagcentra voor minderjarigen met een mentale handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening)
● 88992 (activiteiten van dagcentra voor volwassenen met een mentale handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening)
● 88993 (ambulante hulpverlening aan drugs- en alcoholverslaafden)
● 88994 (integrale jeugdhulp zonder huisvesting)
● 88996 (algemeen welzijnswerk zonder huisvesting)
● 88999 (andere vormen van maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting, n.e.g.)
- de private en openbare instellingen of diensten die belast zijn met de exploitatie van vaccinatiecentra in het kader van de strijd tegen het coronavirus COVID-19 en dit voor alle activiteiten die verband houden met de exploitatie van een vaccinatiecentrum.
(8) Zie art. 7, 28, 29 en 35, W 02.04.2021.
10. De uitsluiting van de bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd in het vierde kwartaal van 2020 en de eerste twee kwartalen van 2021 uit de bestaansmiddelen is volgens art. 16, § 3, tweede lid, W 29.05.2020 afhankelijk van de volgende voorwaarden:
- het moet gaan om 'bezoldigingen die worden verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten', d.w.z. bezoldigingen verkregen in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten
- het moet gaan om 'in het vierde kwartaal van 2020 en in het eerste en tweede kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid', d.w.z. dat de uren studentenarbeid moeten gepresteerd zijn van 01.10.2020 tot 30.06.2021, ongeacht wanneer de bezoldigingen voor die gepresteerde uren zijn betaald of toegekend
- het moet bovendien gaan om 'gepresteerde uren studentenarbeid die bij toepassing van artikel 10 van de wet van 4 november 2020 inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie of artikel 35 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, niet in aanmerking worden genomen voor het jaarlijkse contingent van 475 uren als bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders', d.w.z. dat die uren moeten gepresteerd zijn in de zorgsector of in het onderwijs (zie nrs. 7 en 9 hiervoor)
- de werkgevers moeten de studenten 'hebben aangegeven overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels’, d.w.z. dat de werkgevers de gepresteerde uren reglementair moeten hebben aangegeven bij de RSZ (DIMONA-aangifte).
11. De nrs. 6 tot 16 van de circulaire 2020/C/143 van 19.11.2020 zijn mutatis mutandis van toepassing op de bovenbedoelde bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd in het vierde kwartaal van 2020 en de eerste twee kwartalen van 2021.
12. De gevolgen van de COVID-19-crisis hebben de economie ernstig geïmpacteerd. Om de heropstart ervan te ondersteunen heeft de wetgever een maatregel getroffen om studenten toe te laten om flexibele bijkomende arbeidskracht te leveren. Die maatregel bestaat erin dat de uren die zij tijdens het derde kwartaal van 2021 hebben gepresteerd, niet in aanmerking worden genomen voor hun jaarlijkse contingent van 475 uren studentenarbeid waarvoor zij geen gewone sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn, en dit ongeacht de sector waarin die uren zijn gepresteerd (9).
(9) Zie art. 27, W 04.07.2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (BS 13.07.2021).
13. Om te vermijden dat studenten door die extra prestaties te veel nettobestaansmiddelen zouden hebben om nog fiscaal ten laste te blijven van hun ouders, heeft de wetgever ook beslist om bij de vaststelling van de nettobestaansmiddelen geen rekening te houden met de bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd tijdens het derde kwartaal van 2021, ongeacht de sector waarin die arbeid is gepresteerd (10).
(10) Zie art. 16, § 3, eerste lid, W 29.05.2020, zoals gewijzigd door art. 6, 1°, W 18.07.2021.
14. De uitsluiting van de bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd in het derde kwartaal van 2021 uit de bestaansmiddelen is volgens art. 16, § 3, eerste lid, W 29.05.2020 afhankelijk van de volgende voorwaarden:
- het moet gaan om 'bezoldigingen verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten’, d.w.z. bezoldigingen verkregen in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten
- het moet gaan om 'in het derde kwartaal van 2021 gepresteerde uren studentenarbeid’, d.w.z. dat de uren studentenarbeid moeten gepresteerd zijn van 01.07.2021 tot 30.09.2021, ongeacht de sector waarin die uren zijn gepresteerd en ongeacht wanneer de bezoldigingen voor die gepresteerde uren zijn betaald of toegekend
- de werkgevers moeten de studenten 'hebben aangegeven overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 5 november2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels’, d.w.z. dat de werkgevers de gepresteerde uren reglementair moeten hebben aangegeven bij de RSZ (DIMONA-aangifte).
15. De nrs. 6 tot 16 van de circulaire 2020/C/143 van 19.11.2020 zijn mutatis mutandis van toepassing op de bovenbedoelde bezoldigingen voor studentenarbeid gepresteerd in het derde kwartaal van 2021.
Interne ref.: 725.797/2
Bron: Fisconetplus