Inhoudstafel
A. Nettobestaansmiddelen van studenten
1. Deze circulaire bespreekt de verhoging van het basisbedrag van inkomsten uit studentenarbeid dat niet in aanmerking komt als nettobestaansmiddel zoals vermeld in art. 143, 7°, WIB 92 (1) alsook de wijziging van nr. 71 van bijlage III van het KB/WIB 92 (2).
(1) Wet van 10.04.2025 strekkende tot het vaststellen van de grens voor studentenarbeid op 650 uur (BS 08.05.2025 – Numac: 2025201380) (hierna W 10.04.2025).
(2) Koninklijk besluit van 17.05.2025 tot wijziging van de bijlage III van het KB/WIB 92 op het stuk van de studentenarbeid (BS 26.05.2025 – Numac: 2025003991).
2. Voor de kalenderjaren 2023 en 2024 werd het aantal uren studentenarbeid waarvoor geen RSZ-bijdragen verschuldigd zijn, tijdelijk verhoogd van 475 uren tot 600 uren per kalenderjaar (3).
Met ingang van 01.01.2025 wordt het aantal uren studentenarbeid waarvoor geen RSZ-bijdragen zijn verschuldigd, permanent verhoogd tot 650 uren per kalenderjaar (4).
(3) Koninklijk besluit van 19.12.2022 tot wijziging van artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 27.12.2022 – Numac: 2022207312).
(4) Art. 2, W 10.04.2025.
3. Om te vermijden dat studenten die door deze sociale zekerheidsmaatregel meer uren studentenarbeid presteren, fiscaal niet langer ten laste zouden zijn van hun ouders doordat hun nettobestaansmiddelen te hoog zijn, heeft de wetgever het basisbedrag vermeld in art. 143, 7°, WIB 92 verdubbeld.
4. Vanaf aanslagjaar 2026 wordt het basisbedrag waarmee geen rekening moet worden gehouden om te beoordelen of de student al of niet nog fiscaal ten laste is, verhoogd van 1.500 euro tot 3.000 euro.
Door de verdubbeling van het basisbedrag tot 3.000 euro (5) per jaar van de eerste schijf aan inkomsten van studenten waarmee geen rekening wordt gehouden voor het bepalen van de nettobestaansmiddelen kunnen studenten fiscaal ten laste blijven van hun ouders.
(5) Geïndexeerd voor aanslagjaar 2026 is dat 6.840 euro.
5. Komt dus niet in aanmerking als bestaansmiddel, de eerste schijf van 3.000 euro (basisbedrag) van het totaal van de brutobedragen van:
- de door studenten in uitvoering van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten verkregen bezoldigingen en beloningen voor verenigingsactiviteiten (bedoeld in art. 90, eerste lid, 1°ter, WIB 92)
- de bezoldigingen verkregen door leerlingen in een alternerende opleiding
- de winst, baten en bezoldigingen van bedrijfsleiders behaald of verkregen door studenten-zelfstandigen.
6. Op bezoldigingen voor studentenarbeid is in principe maar bedrijfsvoorheffing verschuldigd vanaf het overschrijden van 475 u op jaarbasis, grens waaronder ook geen RSZ-bijdragen verschuldigd zijn (nr. 71 van de bijlage III, KB/WIB 92, laatst volledig vervangen door het koninklijk besluit van 12.12.2024 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing - BS 18.12.2024, ed. 2 – Numac 2024011273).
Voormelde W 10.04.2025 verhoogt vanaf 01.01.2025 de grens voor studentenarbeid waarvoor geen RSZ-bijdragen verschuldigd zijn, permanent van 475 tot 650 uren.
Als gevolg daarvan werd de grens van 475 uren in het nr. 71 van de Bijlage III, KB/WIB 92 vanaf 01.01.2025 eveneens gewijzigd in 650 uren door het KB van 17.05.2025.
7. Gelet op de initiatieven die beleidsmatig zijn genomen, zal op korte termijn een aanpassing van onderstaande voorbeelden nodig zijn. Het wetsontwerp houdende diverse bepalingen voorziet in een algemene verhoging van de grens van de nettobestaansmiddelen voor kinderen ten laste. Als dit wetsontwerp definitief is, zal in onderstaande voorbeelden het bedrag van 4.100 euro vervangen worden door 12.000 euro en zal in voorbeeld 3 de werkstudent ten laste blijven van zijn ouders.
8. Voorbeeld 1
Jan en An zijn broer en zus en maken op 01.01.2025 deel uit van het gezin met hun ouders.
Jan heeft 570 uren in 2025 gewerkt als jobstudent. Hij ontving hiervoor een bruto bezoldiging van 8.000 euro (na aftrek van de solidariteitsbijdrage) in het kader van een studentenarbeidsovereenkomst. Dit is voor dat jaar zijn enige inkomen.
Hij verantwoordt geen werkelijke kosten.
Vaststelling van de netto bestaansmiddelen:
1ste stap: toepassing van art. 143, 7°, WIB 92
| 8.000 |
| - 6.840 |
| 1.160 |
2de stap: toepassing van art. 142, WIB 92 (aftrek van kosten)
| 1.160 |
| - 570 |
| 590 |
Aangezien de netto bestaansmiddelen niet meer dan 4.100 euro bedragen, kan Jan als ten laste van zijn ouders worden beschouwd.
Bedrijfsvoorheffing:
Er is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd omdat de grens van 650 u niet werd overschreden (zie nr. 71 van de bijlage III, KB/WIB 92).
Belastbaar inkomen:
Het netto belastbaar inkomen van Jan bedraagt 5.600 euro (8.000 – 30% forfaitaire beroepskosten). Aangezien de belastingvrije som voor aanslagjaar 2026 10.910 euro bedraagt, zal hij op zijn inkomsten van 2025 geen belastingen betalen.
9. Voorbeeld 2
An heeft in 2025 bij twee werkgevers gewerkt, telkens in het kader van een studentenarbeidsovereenkomst.
De bruto bezoldigingen (na aftrek van de sociale zekerheidsbijdrage of solidariteitsbijdrage) bedragen:
Werkgever 1: 7.020 euro (520 u)
Werkgever 2: 5.220 euro (360 u)
Verder heeft An in 2025 geen andere inkomsten verkregen.
Ze verantwoordt geen werkelijke kosten.
Vaststelling van de netto bestaansmiddelen:
1ste stap: toepassing van art. 143, 7°, WIB 92
| 12.240 |
| - 6.840 |
| 5.400 |
2de stap: toepassing van art. 142, WIB 92 (aftrek van kosten)
Als bestaansmiddelen in aanmerking te nemen bezoldigingen:
| 5.400 |
| - 1.080 |
| 4.320 |
Aangezien de netto bestaansmiddelen meer dan 4.100 euro bedragen, kan An in de huidige stand van de wetgeving niet als ten laste van haar ouders worden beschouwd.
Bedrijfsvoorheffing:
Noch werkgever 1 noch werkgever 2 moet bedrijfsvoorheffing storten omdat de grens van 650 u bij elke werkgever afzonderlijk niet werd overschreden (zie nr. 71 van de bijlage III, KB/WIB 92).
Belastbaar inkomen:
Het netto belastbaar inkomen van An bedraagt 8.568 euro (12.240 – 30% forfaitaire beroepskosten). Aangezien de belastingvrije som voor aanslagjaar 2026 10.910 euro bedraagt, zal ze op haar inkomsten van 2025 geen belastingen betalen.
10. Voorbeeld 3
Stel dat Jan niet als jobstudent via een studentenarbeidsovereenkomst maar als werkstudent via een gewone arbeidsovereenkomst heeft gewerkt.
Jan heeft in totaal 600 uren in 2025 gewerkt. Hij ontving hiervoor een bruto bezoldiging van 9.000 euro (na aftrek van de sociale zekerheidsbijdrage). Dit is voor dat jaar zijn enige inkomen.
Hij verantwoordt geen werkelijke kosten.
Vaststelling van de netto bestaansmiddelen:
1ste stap: toepassing van art. 143, 7°, WIB 92
| 9.000 |
| - 0 |
| 9.000 |
2de stap: toepassing van art. 142, WIB 92 (aftrek van kosten)
Als bestaansmiddelen in aanmerking te nemen bezoldigingen:
| 9.000 |
| - 1.800 |
| 7.200 |
Aangezien de netto bestaansmiddelen meer dan 4.100 euro bedragen, kan Jan in de huidige stand van de wetgeving niet als ten laste van zijn ouders worden beschouwd.
Bedrijfsvoorheffing:
Regel nr. 71 van de bijlage III, KB/WIB 92 is hier niet van toepassing. De bedrijfsvoorheffing is in principe verschuldigd en wordt berekend volgens de gewone toepassingsregels van de bijlage III, KB/WIB 92.
Belastbaar inkomen:
Het netto belastbaar inkomen van Jan bedraagt 6.300 euro (9.000 – 30% forfaitaire beroepskosten). Aangezien de belastingvrije som voor aanslagjaar 2026 10.910 euro bedraagt, zal hij op zijn inkomsten van 2025 geen belastingen betalen.
11. Volgens art. 5, tweede lid, W 10.04.2025 is de hiervoor besproken wijziging van art. 143, 7°, WIB 92 van toepassing vanaf aanslagjaar 2026.
12. De hiervoor besproken bepalingen van de W 10.04.2025 luiden als volgt.
Art. 3
In artikel 143, 7°, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2022, worden de woorden “1500 euro” vervangen door de woorden “3000 euro”.
Art. 5
…
Artikel 3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2026.
13. Na de wijziging door de W 10.04.2025 luidt de gewijzigde bepaling van het WIB 92 als volgt. De wijziging is weergegeven in het vet.
Art. 143, 7° WIB 92
Voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen komen niet in aanmerking:
…
7° bezoldigingen en in artikel 90, eerste lid, 1°ter, bedoelde beloningen verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, bezoldigingen verkregen door leerlingen in een alternerende opleiding als bedoeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, evenals winst, baten en bezoldigingen van een bedrijfsleider behaald of verkregen door studenten-zelfstandigen zoals bedoeld in artikel 5quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, tot een bedrag van 3.000 euro per jaar.
14. Het nr. 71 van Bijlage III, KB/WIB 92, inkomstenjaar 2025 luidt voor inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.2025 als volgt:
'71. In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend aan studenten die tewerkgesteld zijn in het kader van een overeenkomst voor tewerkstelling van studenten, bedoeld bij titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gedurende 650 aangegeven uren studentenarbeid per kalenderjaar en die overeenkomstig artikel 17bis, § 1, van het KB van 28.11.1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, niet aan de sociale zekerheidsbijdragen onderworpen zijn.'
Interne ref.: 746.110