De Algemene Administratie van de Inning en de Invordering publiceerde op 20/05/2022 de Circulaire 2022/C/55 betreffende de hervorming van de rolrechten
Het systeem van de heffing en de inning en de invordering van de rolrechten werd hervormd door de wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. Huidige circulaire beschrijft de belangrijkste wijzigingen voor de AAII door deze en navolgende wetswijzigingen, op gebied van inning en invordering van de rolrechten.
Dit circulaire vervangt Circulaire 2022/C/16 betreffende de hervorming van de rolrechten.
II. Welke rolrechten zijn verschuldigd
Rolrechten geheven in het kader van familiezaken - spoedeisendheid
III. Rolrechten niet langer vooraf verschuldigd
Rolrecht wordt opeisbaar op tijdstip vonnis of arrest
Doorhaling of weglating van de rol
IV. Vermelding van het rijksregisternummer of het ondernemingsnummer in de procedurestukken
V. Inning en invordering van de rolrechten
Laattijdige betaling van de rolrechten – Administratieve boete
Laattijdige betaling van de rolrechten – Wat ingeval van hoger beroep?
Invordering volgens de domaniale wet
VI. Expeditierecht - vrijstelling
Het systeem van de heffing en de inning en de invordering van de rolrechten werd hervormd in 2018[1].
Voor de heffing van de rolrechten keert men grotendeels terug naar het vorige systeem van rolrechten, zoals van toepassing vóór de vernietiging door het Grondwettelijk hof[2].
De hoogte van de rolrechten wordt dus teruggekoppeld aan het niveau van het gerecht waarbij het geding aanhangig wordt gemaakt.
Bovendien:
- de vrijstelling in fiscale zaken wordt behouden,
- een vrijstelling inzake procedures in het kader van boek XX van het Wetboek van economisch recht wordt ingevoerd,
- de vrijstelling inzake bepaalde sociale zaken wordt veralgemeend tot alle zaken die onder de materiële bevoegdheid van het arbeidsgerecht vallen, en;
De belangrijkste wijzigingen voor de AAII zijn opgenomen in het koninklijk besluit van 28 januari 2019[3] en betreffen de inning en de invordering van de rolrechten.
De rolrechten moeten niet langer door de eisende partij aan de griffier worden betaald onder de vorm van een provisie op het ogenblik van de rolstelling. De verzoekende partij moet de rolrechten dus niet langer voorschieten. De griffier zal voortaan geen actieve rol meer vervullen bij de inning van de rolrechten, afgezien van het inbrengen van de gegevens in de applicatie waaruit de FOD Justitie de gegevens zal halen die nodig zijn om de FOD Financiën toe te laten de rechten te innen.
De rolrechten worden niet meer vóór de aanvang van het geding geïnd, maar na de afloop ervan. De rolrechten worden opeisbaar op de datum van het vonnis of het arrest.
Er is een rechtstreekse inning en invordering van de rolrechten door de AAII bij de uiteindelijke schuldenaars van die rechten.
Tenslotte voert de wet nog een vrijstelling van het expeditierecht in op de aflevering van de eerste uitvoerbare titel van een vonnis of arrest.
Voor elke inschrijving van zaken op de algemene rol, op de rol van de verzoekschriften of op de rol van de vorderingen in kort geding, is er een rolrecht verschuldigd ten bedrage van[4]:
De reeds bestaande vrijstelling in fiscale zaken wordt behouden. Alle geschillen inzake belastingen zijn volledig vrijgesteld van het rolrecht[5].
Eveneens wordt de algemene vrijstelling voor openbare besturen behouden. De vonnissen en arresten houdende veroordeling van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, van de openbare instellingen die zijn opgericht door de Staat, en van de inrichtingen van de Gemeenschappen en de Gewesten zijn vrijgesteld van het rolrecht[6].
Er worden twee nieuwe vrijstellingen ingevoerd.
Vooreerst wordt de vrijstelling inzake bepaalde sociale zaken veralgemeend tot alle zaken die onder de materiële bevoegdheid van het arbeidsgerecht vallen. Er geldt dus een vrijstelling voor de inschrijving van alle zaken die worden gebracht voor de arbeidsgerechten[7].
De tweede nieuwe vrijstelling betreft de inschrijving van zaken die ingeleid worden in het kader van het boek XX van het Wetboek van economisch recht (WER)[8], betreffende de “Insolventie van ondernemingen”.
Deze vrijstelling betreft dus alle vorderingen die verband houden met een procedure van gerechtelijke reorganisatie en van faillissement[9], zelfs wanneer deze insolvabiliteitsprocedure onder de oude wet werd geopend.
In zaken die geacht worden spoedeisend te zijn[10], moeten de rolrechten bij de aanhangigmaking bij de familierechtbank slechts één keer worden betaald, wanneer het gaat om een wijziging van een vordering waarover de familierechtbank zich al heeft uitgesproken of om wijziging in de uitoefening van het ouderlijk gezag uitgesproken door de jeugdrechtbank[11].
Dit stelsel van voortdurende aanhangigheid is enkel van toepassing bij de familierechtbank en niet bij de familiekamers van het hof van beroep.[12]
Rolrecht wordt opeisbaar op tijdstip vonnis of arrest
De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het recht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Het recht is volledig verschuldigd door de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen, behalve indien:
1°de verweerder in het ongelijk wordt gesteld, in welk geval het recht volledig verschuldigd is door de verweerder;
2°de partijen onderscheidenlijk omtrent enig geschilpunt in het ongelijk zijn gesteld, in welk geval het recht ten dele door de eiser en ten dele door de verweerder verschuldigd is, volgens de beslissing van de rechter.
Het recht wordt opeisbaar op de datum van de veroordeling[13]. De verzoekende partij moet het bedrag dus niet langer voorschieten bij het begin van het geding[14].
Door de verschuiving van het opeisbaar worden van de rolrechten naar het tijdstip van het vonnis of het arrest, worden de rolrechten niet meer voor de aanvang van het geding, maar na de afloop ervan geïnd.
In geval de zaak op de rol wordt doorgehaald of van de rol wordt weggelaten[15], is het recht vanaf de datum van de doorhaling of van de weglating opeisbaar ten laste van de partij die de zaak op de rol heeft doen stellen[16].
De vermelding van het rijksregisternummer of het ondernemingsnummer van de eiser in de gedinginleidende akte[17] wordt verplicht, zodat de latere invordering van de rolrechten wordt vergemakkelijkt[18].
Indien een gedinginleidende akte uitgaat van een administratie van de FOD Financiën, moet het ondernemingsnummer van de FOD Financiën (0308.357.159) op de akte worden vermeld.
De rechter moet in het vonnis de naam, de voornaam, de woonplaats die de partijen bij hun verschijning en hun conclusies hebben opgegeven en, in voorkomend geval, hun rijksregisternummer of ondernemingsnummer vermelden[19].
De wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen (BS van 28.01.2022) heeft een aantal wijzigingen aangebracht aan het koninklijk besluit van 28 januari 2019.[20]
De FOD Justitie maakt via een elektronische flux de lijsten met opeisbaar geworden rolrechten over aan de FOD Financiën, binnen de drie werkdagen na de dag waarop ze opeisbaar zijn geworden[21].
De invordering van de rolrechten verjaart na 5 jaar te rekenen van de datum waarop de rechten opeisbaar zijn geworden[29].
Voor de aflevering van de eerste uitvoerbare uitgifte van het vonnis of het arrest moet geen expeditierecht meer worden betaald[30].
Voor de afgifte van een tweede uitvoerbare uitgifte van het vonnis of arrest moet de partij die daarom vraagt wel het expeditierecht blijven betalen[31].
Rechtbank
| Bedrag rolrecht |
vredegerechten en politierechtbanken | 50,00 EUR |
rechtbanken van eerste aanleg en ondernemingsrechtbanken | 165,00 EUR |
hoven van beroep | 400,00 EUR |
Hof van Cassatie | 650,00 EUR |
De FOD Financiën, AAII, verzendt onverwijld aan elk van de belastingschuldigen een bericht waarin ze worden bevolen de belasting te betalen binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst ervan[22]. | ||||||||||
Het betalingsbericht vermeldt de gegevens meegedeeld door de FOD Justitie, het rekeningnummer waarop het verschuldigde bedrag moet worden betaald en de gegevens betreffende de dienst die toelichting kan geven bij het bericht. Het vermeldt tevens dat een administratieve boete van rechtswege verschuldigd zal zijn in geval de betaling niet wordt gedaan voor het verstrijken van de uiterste datum van betaling. | ||||||||||
Het betalingsbericht wordt geacht ontvangen te zijn de derde werkdag volgend op de afgifte ervan bij de universele postdienst. LAATTIJDIGE BETALING VAN DE ROLRECHTEN – ADMINISTRATIEVE BOETEDe administratieve boete is van rechtswege verschuldigd in geval de betaling niet wordt gedaan voor het verstrijken van de uiterste datum van betaling. Het bedrag van de administratieve boete wegens laattijdige betaling bedraagt de helft van het per zaak verschuldigde bedrag aan rolrecht, en dit ongeacht het aandeel van de betrokken belastingschuldige in dit bedrag. Het bedrag mag niet minder bedragen dan 25 euro[23]. De verschuldigde administratieve boete bedraagt dus:
De administratieve boete wordt per belastingschuldige vastgesteld, ongeacht het aandeel van de betrokken belastingschuldige in de te betalen rolrechten. Een voorbeeld ter verduidelijking: Indien in eerste aanleg beide partijen voor de helft in het ongelijk worden gesteld en geen van hen leeft de betalingstermijn na, zullen zij ieder een boete van 165/2 EUR = 82,50 EUR moeten betalen. LAATTIJDIGE BETALING VAN DE ROLRECHTEN – WAT INGEVAL VAN HOGER BEROEP?De rechter veroordeelt in zijn eindbeslissing de partij of de partijen die het rolrecht verschuldigd zijn tot de betaling ervan of tot betaling van hun deel erin. Tegen de beslissing van de rechter over het rolrecht kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen het vonnis gewezen in eerste aanleg waarin een partij in het ongelijk is gesteld, en dus ook tot betaling van de rolrechten is veroordeeld, kan deze partij hoger beroep instellen. Maar zolang de rolrechten niet zijn betaald, zal de griffier geen zittingsdag bepalen[24]. INVORDERING VOLGENS DE DOMANIALE WETEen rolrecht is een belasting, die verschuldigd is als bijdrage in de kosten van de rechtspleging. De rolrechten die niet tijdig worden betaald, evenals de administratieve boete wegens laattijdige betaling, worden, krachtens de domaniale wet van 22 december 1949, opgenomen in een innings- en invorderingsregister, opgemaakt en uitvoerbaar verklaard en ter kennis gebracht van de schuldenaar.[25] Het rolrecht wordt geacht niet het voorwerp uit te maken van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing houdende veroordeling tot de betaling ervan[26]. De tenuitvoerlegging van het uitvoerbaar verklaard innings- en invorderingsregister kan worden gestuit door een vordering in rechte voor de rechtbank van eerste aanleg[27]. DADINGEr kunnen geen dadingen worden gesloten bij de invordering van de rolrechten. Het is daarentegen mogelijk dadingen te sluiten in het kader van de invordering van de administratieve boeten[28]. In deze context kan de adviseur-generaal van de AAII waaronder de schuldenaar ressorteert – of zijn gemachtigde – de administratieve boeten kwijtschelden. |
[1] Wet van 14 oktober 2018 tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen (B.S. van 20 december 2018), in werking getreden op 1 februari 2019. Artikelen 2 tot 3 vernietigd door het arrest nr. 84/2021 van 10 juni 2021 van het Grondwettelijk Hof (voor een commentaar over dit arrest, zie de circulaire AADP, 2021/C/108).
[2] Arrest nr. 13/2017 van 9 februari 2017 van het Grondwettelijk hof: het Grondwettelijk hof vernietigde de artikelen 3 tot 6 van de wet van 28 april 2015 die de hoogte van het rolrecht bepaalden in functie van de waarde van de vordering, met ingang van 1 september 2017, zodat vanaf die datum terug de vóór 1 juni 2015 geldende tekst van toepassing was.
[3] Koninklijk besluit van 28 januari 2019 betreffende de uitvoering van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en het houden van de registers in de griffies van de hoven en rechtbanken (B.S., 31 januari 2019).
[4] Art. 2, a) van de wet van 14 oktober 2018.
[5] Gezamelijke toepassing van de art. 2791 en 162, 4° van het Wetboek der registratierechten.
[6] Gezamelijke toepassing van de art. 2791 en 161, 1°bis, van het Wetboek der registratierechten.
[7] Art. 2791, 3° 162, 4° van het Wetboek der registratierechten.
[8] Art. 2791, 4° 162, 4° van het Wetboek der registratierechten.
[11] Art. 2691, tweede lid 162, 4° van het Wetboek der registratierechten, ingevoegd door art. 2, c) van de wet van 14 oktober 2018.
[12] Parl. St., Kamer, zitting 2016-2017, nr. 2569/001, p. 11-13.
[13] Art. 269², § 1 van het Wetboek der registratierechten, zoals vervangen door art. 3 van de wet van 14 oktober 2018.
[14] Parl. St., Kamer, zitting 2017-2018, nr. 2569/010.
[16] Art. 269², § 2 van het Wetboek der registratierechten, zoals vervangen door art. 3 van de wet van 14 oktober 2018.
[17] Art. 11, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25 en 27 van de wet van 14 oktober 2018.
[18] Wat betreft de verweerders, zou het aan de griffie toekomen om de noodzakelijke opzoekingen te doen opdat deze vermeldingen worden opgenomen in het vonnis.
[19] Art. 14 van de wet van 14 oktober 2018.
[20] De bepalingen van de wet met betrekking tot de rolrechten zijn in werking getreden op 07.02.2022.
[21] Art. 3 van het KB van 28 januari 2019.
[22] Art. 4, eerste lid van het KB van 28 januari 2019 (zoals gewijzigd door art. 106 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen).
[23] Art. 288bis van het Wetboek der registratierechten, ingevoegd door art. 10 van de wet van 14 oktober 2018; art. 5 van het KB van 28 januari 2019.
[24] Art. 1057, eerste lid, 8°, Ger.W, zoals gewijzigd door art. 19 van de wet van 14 oktober 2018.
[25] Art. 3, §§ 2 tot 4 van de domaniale wet van 22 december 1949; art. 6 van het KB van 28 januari 2019 (zoals vervangen door art. 107 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen).
[26] Art. 3, § 2 van de domaniale wet van 22 december 1949; art. 6 van het KB van 28 januari 2019.
[27] Art. 19, § 2, WMGI.
[28] Art. 6, tweede lid, van het KB van 28 januari 2019 (zoals vervangen door art. 107 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen).
[29] Art. 7 van het KB van 28 januari 2019.
[30] Art. 280, 9° van het Wetboek der registratierechten.
[31] Art. 28 van de wet van 14 oktober 2018.
Bron: Fisconetplus